Hoofdstuk XXIII
Van drie vijanden te overwinnen door gerechtigheid
IS het dat wij nu willen deze deugden bezitten, en hunne tegenstellingen verdrijven, zoo moeten wij hebben gerechtigheid, en die moeten wij beoefenen en behouden tot onzen dood in reinheid des harten; want wij hebben drie machtige tegenstanders, die ons op alle tijden bekoren en bevechten in alle plaatsen en op menigerlei manier. Is het dat wij met een van deze drie vrede maken en volgzaam zijn, zoo worden wij overwonnen, want zij houden te zamen in alle ongerechtigheid.
Deze drie tegenstanders, dat zijn de duivel, de wereld en ons eigen vleesch, dat ons het naast is, en dikwijls zeer sluw en allerschadelijkst is; want onze dierlijke lust, dat is het wapen, waar de vijanden ons mede bestrijden. Gebrek aan deugden, onverschilligheid jegens de eer van God, dat is oorzaak en gelegenheid tot den strijd. Maar krankheid der natuur en nalatigheid en onbekendheid met de waarheid, dat is het zwaard, waar onze vijanden ons mede kwetsen en somtijds overwinnen.
En hierom moeten wij in ons zelven partijen maken en gedeeld zijn. En het lagere deel van ons zelven, dat dierlijk is, en met de deugden in strijd, en van God wil scheiden, dat moeten wij haten en vervolgen en pijnigen met penitentiën en hardheden des levens, zoodat het altoos onderdrukt blijve en onderworpen aan de rede, zoodat gerechtigheid met reinheid van harte altoos de overhand behoude in alle werken van