Hoofdstuk XX
Van ijver en vlijt
UIT deze milddadigheid ontspringt een bovennatuurlijke ijver en vlijt tot alle deugden en alles wat behoorlijk is. Niemand kan den ijver gevoelen, dan een vlijtige en milde mensch. Dat is eene inwendige en ongeduldige aandrift naar alle deugd en naar gelijkheid met Christus en zijne heiligen. In dezen ijver begeert de mensch hart en zin, ziel en lijf, en al wat hij is, en al wat hij heeft, en al wat hij verkrijgen kan, te vereenigen met de eer en den lof van God.
Deze ijver doet den mensch waken in verstand en in zijn onderscheidingen, en de deugden beoefenen met ziel en lichaam in gerechtigheid. Door middel van dezen bovennatuurlijken ijver worden alle krachten der ziel voor God geopend, en tot alle deugden bereid. Het geweten wordt verblijd, en de genade Gods wordt vermeerderd, de deugd wordt met lust en met vreugde beoefend, de werken van buiten worden versierd.
Hij die dezen levenden ijver van God heeft verkregen, in hem is de vijfde doodzonde verdreven, dat is traagheid en de afkeer tegen de deugden, die van noode zijn. En bijwijlen verdrijft deze levende ijver de zwaarheid en traagheid der lichamelijke natuur. Over dit zegt Christus: ‘Zalig zijn, die hongeren en dorsten naar de rechtvaardigheid, want zij zullen verzadigd worden.’ Dat is wanneer de glorie Gods zich zal openbaren, en ieder vervullen naar mate zijner liefde en zijner rechtvaardigheid.