Hoofdstuk XVII
Van goedertierenheid
UIT dien zelfden grond als de zachtmoedigheid ontspringt de goedertierenheid, want niemand kan goedertieren zijn, dan de zachtmoedige mensch. Deze goedertierenheid doet den mensch geven een minnelijk gelaat, en liefelijke antwoorden, en alle goedertierene werken aan hen, die verbolgen zijn, indien hij hoopt, dat zij het zullen erkennen en zich verbeteren.
Door middel van genadig zijn en goedertieren blijft de liefde levendig en vruchtbaar in den mensch; want het hart, dat vol is van goedertierenheid is gelijk de lamp vol edele olie: want de olie der goedertierenheid licht den verdoolden zondaar met goede exempelen voor, en zalft en heelt hen, die gekwetst zijn van harte en bedroefd of verward, met troostlijke woorden en werken, en hij brandt en licht klaar voor degenen, die in deugden zijn, met den brand der liefde; en geen argwaan of nijd kan hem beroeren.