Hoofdstuk XIV
Over het afstand doen van den eigenen wil
UIT de gehoorzaamheid komt de afstand van den eigen wil en het eigen goeddunken, want niemand kan zijn wil verloochenen in alle dingen terwille van een ander, dan de gehoorzame mensch, al kan men de uitwendige daden doen en toch eigenwillig blijven. Afstand doen van den eigen wil, doet den mensch leven, zonder te verkiezen dit of dat in doen of in laten op vreemde wijze, of ongelijk aan de heiligen, aan hunne leer of hun leven, maar altoos leven naar de eer en naar de geboden Gods, en naar den wil zijner prelaten, en naar de rust der menschen, waarmede hij omgaat in zoover een gerecht en juist oordeel het toelaat.
Door afstand doen van den eigen wil in doen, in laten en in lijden wordt stof en gelegenheid tot hoovaardij geheel verdreven, en ootmoedigheid voltooid in den hoogsten graad. En God wordt heer over den mensch naar al zijn willen; en des menschen wil wordt met Gods wil zoo zeer een, dat hij niet anders kan willen, noch begeeren. Deze heeft uitgedaan den ouden mensch en aangedaan den nieuwen, die vernieuwd is en gemaakt naar den liefsten wil Gods. Van dezen spreekt Christus: ‘Zalig zijn de armen des geestes’, dat is zij, die afstand hebben gedaan van hun eigen wil, ‘want hun is het rijk der hemelen.’