Hoofdstuk XI
Van een geestelijk uitgaan naar alle deugden
NU verstaat en merkt, Christus spreekt in het begin des sermoens: Ziet, dat is door liefde en eene zuivere consciencie, zooals gij gehoord hebt in den beginne. Nu heeft Hij ons getoond, wat wij zien moeten, dat zijn deze drie komsten.
Daarna gebiedt Hij ons wat wij verder doen moeten en spreekt: Gaat uit. Hebt gij het eerste punt, dat gij ziende zijt in genade en in liefde, en hebt gij terecht wel gemerkt uw voorbeeld, Christus en zijn uitgaan: dan ontspringt in u uit de liefde en uit het minnelijke acht geven op uwen Bruidegom eene gerechtigheid, dat is dat gij Hem begeert te volgen in deugden. Dan spreekt Christus in u: Gaat uit. Dit uitgaan moet zijn op drie manieren. Wij moeten uitgaan tot God en tot ons zelven en tot onze medechristenen, en dit moet zijn met liefde en met gerechtigheden. Want liefde streeft altoos opwaarts naar het rijk Gods, dat is God zelf, want Hij is de oorsprong, waaruit zij onmiddellijk uitgevloten is en waar zij door vereeniging in blijvende is. Gerechtigheid, die uit liefde ontspringt wil alle zeden en deugden volbrengen, die voor het rijk Gods, dat zijn de zielen, tot eer strekken en betamelijk zijn.
Deze twee, dat zijn de liefde en de gerechtigheid, leggen een fondament in het rijk der ziel, waar God in wonen zal, en dat fondament is ootmoedigheid.
Deze drie deugden dragen al den last en den geheelen bouw van alle deugden en alle edelheid; want