Joden roepen: ‘Kruisigt hem, kruisigt hem’, en menig onwaardig woord. Zijne oogen zagen de koppigheid en de kwaadheid der Joden en de ellende zijner moeder. En zijne oogen vergingen van bitterheid der pijnen en des doods; zijn neus rook de vuilheid, die zij wierpen uit hunne monden in zijn aangezicht. Zijn mond en zijn smaak werden gedrenkt met edik, gemengd met gal. Al zijn gevoeligheid was doorwond van het geeselen.
Christus, onze Bruidegom, gewond tot den dood, verlaten van God en van alle creaturen, stervende aan het kruis, hangende als een stok, waar niemand op achtte, behalve Maria, zijne arme moeder, die Hem niet helpen kon.
Nog leed Christus geestelijk in zijne ziel door de versteende koppigheid der Joden en van hen, die Hem doodden; want wat voor teekenen en wonderen zij ook zagen, zij bleven in hunne boosheid en Hij leed om hunne bedorvenheid en de wraak, die zou volgen op zijn dood, want God zou hen straffen naar ziel en naar lichaam. Nog leed Hij om den jammer en om de ellende zijner moeder en zijner leerlingen, die in groote droefheid waren. En Hij leed omdat zijn dood voor menigen mensch verloren zoude blijven en om de ondankbaarheid van menigen mensch, en om de kwade eeden, die menigeen zweren zoude ten einde Hem te smaden en te hoonen, die voor ons uit liefde stierf. Zijne natuur en zijn menschelijk verstand leden, omdat God hun onttrok den invloed zijner gaven en van zijn troost, en Hij ze overliet aan hen zelven in zulken nood. En daarover beklaagde zich Christus en sprak: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt gij mij verlaten’. Al het lijden verzweeg onze minnaar en riep tot zijn Vader: ‘Vader, vergeef hun, want zij weten niet wat zij doen.’ Christus werd gehoord door zijn Vader om zijnen eerbied; want zij, die het uit onwetendheid deden werden daar na gemakkelijk allen bekeerd.