Hoofdstuk VI
Over de tweede komst van Christus
DE tweede komst van Christus, onzen Bruidegom, geschiedt dagelijks in de goede menschen, dikwijls en menigwerf met genaden en nieuwe gaven in al degenen, die zich naar gelang van hunne krachten daartoe voorbereiden. Hier willen wij niet spreken van de eerste bekeering des menschen, noch van de eerste genade, die hem werd gegeven, toen hij zich bekeerde van de zonde tot de deugden. Maar wij willen spreken van een toenemen in nieuwe gaven en in nieuwe deugden van dag tot dag, en van de dagelijksche komst in onze ziel van Christus, onzen Bruidegom.
Nu moeten wij acht geven op de oorzaak en het waarom, de wijze en de werking dezer komst.
Er zijn vier oorzaken daar van: Gods barmhartigheid en onze nood, Gods mildheid en ons verlangen. Deze vier doen wassen de deugden en de edelheid. Nu verstaat wel: als de zon geeft hare stralen en haren schijn in een diepe vallei, tusschen twee hooge bergen en de zon dan staat in het hoogste des firmaments, zoo dat ze beschijnen kan den bodem en den grond van de vallei, dan geschieden daar drie dingen, want de vallei wordt klaar en weerkaatst het licht van de bergen, en zij wordt meer verhit, en zij wordt vruchtbaarder dan een vlak, effen land. Zoo is het op gelijke wijs wanneer een goed mensch het standpunt van zijne kleinheid inneemt in het nederigste van zichzelf en hij erkent, dat hij niets heeft, niets is, noch iets vermag door zich zelf, noch staan kan blijven, noch voort-