Van Arm Vlaanderen tot De voorstad groeit
(1988)–M. Rutten, J. Weisgerber– Auteursrechtelijk beschermdDe opbloei van de Vlaamse literatuur van Teirlinck-Stijns tot L.P. Boon (1888-1946)
[pagina 78]
| |
II. Van Nu en Straks
| |
[pagina 79]
| |
ralen tegenover een revolutionaire en democratische conceptie van radicale liberalen en anarchisten, en later, socialisten en christen-democraten. Waar de vroegere politieke polariteit wel aanleiding had gegeven tot partijdigheid bij beoordelingen en prijskampen, maar niet tot een fundamenteel verschil in esthetische opvattingen, oefende de evolutie naar een nieuwe maatschappelijke polarisering daar wel degelijk invloed op uit. Dit verklaart dan ook waarom in de literaire controversen, die in de Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle op het einde van de jaren tachtig oplaaiden, katholieken tegenover katholieken en liberalen tegenover liberalen kwamen te staan. Toen het antagonisme eenmaal was toegespitst en de traditionalisten een dieper inzicht hadden gekregen in de algemeen revolutionaire aard van de nieuwe literaire beweging met steeds maar groeiende aanhang, werd de mogelijkheid tot vrije meningsuiting van de jongeren problematischer. In de gevestigde kunstkringen als De Distel en tijdschriften als Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle en De Vlaamsche School, zwaaiden immers de behoudsgezinden de scepter. De mogelijkheid tot modernisering bleek daarin dan ook uitgesloten. Symptomatisch in dit opzicht is de onenigheid die Vermeylen begin 1892 had met Paul Buschmann n.a.v. zijn artikel over de tentoonstelling van Les XX te Brussel.Ga naar eind4 Naar de smaak van Buschmann en Max Rooses, die De Vlaamsche School toen leidden, was Vermeylens pleidooi voor de nieuwe richtingen in de schilderkunst (impressionisme en symbolisme) al te vurig en ongenuanceerd. Even symptomatisch was de poging van Jan-Matthys Brans op 2 oktober 1892 om Jan Boucherij, redacteur van De Vlaamsche Kunstbode, aan te zetten tot artistieke verfraaiing van zijn tijdschrift om aldus de wind uit de zeilen te nemen van de jongeren die een eigen tijdschrift wilden oprichten.Ga naar eind5 Hoewel het verschijnen van Van Nu en Straks dus helemaal in de lijn lag van de in de jaren tachtig ontwikkelde modernistische antistroming en de ouderen door hun agressief tegenoffensief beducht waren voor een putsch van de progressieve jongeren, toch zijn de stichters van Van Nu en Straks erin geslaagd nog een verrassingseffect te bereiken. Dat effect werd dan ook bedachtzaam en berekend voorbereid, zoals blijkt uit de peripetieën rond het ontwerp van een prospectus.Ga naar eind6 Sedert hun samenkomst te Kalmthout op 2 augustus 1892Ga naar eind7 hadden August Vermeylen en Henry van de Velde een concrete vorm gegeven aan het tijdschrift.Ga naar eind8 Met het prospectus wilden zij een voor die tijd grootse en ophefmakende promotiecampagne in Zuid- en Noord-Nederland op touw zetten, zodat het prospectus zowel de geest als de vorm van het tijdschrift diende weer te geven. Het zou echter tot 13 december 1892 duren voor die campagne zou kunnen starten, zodat de aanvankelijke streefdatum voor het verschijnen van het tijdschrift van 15 november 1892Ga naar eind9 verplaatst diende te worden naar 1 januari 1893. Op een vergadering van 1 oktober 1892 te Antwerpen werd het prospectus gezamenlijk opgesteld door Vermeylen, De Bom, Van Langendonck en Van de Velde en achteraf nogmaals individueel gecorrigeerd door alle redactieleden, C. Buysse incluis. Dat het dan nog meer dan twee maanden zou duren, is te wijten aan de hoge artistieke eisen die de redactie, en in het bijzonder Henry van de Velde die instond voor de grafische vormgeving van het prospectus en het tijdschrift,Ga naar eind10 aan de Antwerpse drukkerij J.E. Buschmann stelde. De eerste door de drukker Paul Buschmann sr. voorgelegde proefGa naar eind11 schonk geen voldoening. Van de Velde ontwierp zelf een sober abstract vignet, en stelde de volgende eisen: een ander lettertype (wat een Elsevier, 10 punt, mager romein werd), terwijl het vignet en de titel (in vette, grotere letters) in rode inkt dienden te worden gedrukt, op Hollands Van Gelderpapier (4 blz, waarvan twee bedrukt en twee onbedrukt, formaat 223 µ 275 mm). Na nog drie drukproeven beschikte men uiteindelijkGa naar eind12 over een prospectus, gedrukt op 1000 exemplaren, waar- | |
[pagina 80]
| |
mee de propaganda definitief kon starten. Inmiddels waren de ongeduldige redacteuren reeds overgegaan tot een mondelinge campagne: op 12 november hielden Van Langendonck te Brussel in De Distel en De Bom te Antwerpen in de Cercle d'Études Sociales lezingen,Ga naar eind13 terwijl Vermeylen van 13 tot 23 november in Nederland rondreisde om contacten te leggen met diverse kunstenaars en een overeenkomst te sluiten met Block, een boekhandelaar in Den Haag, voor de verspreiding van het tijdschrift in Noord-Nederland. Het prospectus bevatte voldoende explosieve stof om toch nog voor opschudding te zorgen in het kleine literaire wereldje in Vlaanderen. Daar was vooreerst de ongewone titel, die reeds een manifest als zodanig was: geïnspireerd op buitenlandse modellen, in het bijzonder op het door de jongeren veel gelezen boek van Charles Morice, La Littérature de tout á l'heure (1889)Ga naar eind14, duidelijk getuigend van een avantgardistische strekking, omdat men met deze titel met het verleden tabula rasa maakte. Het progressieve en kosmopolitische karakter werd trouwens in de tekst van het prospectus nogmaals benadrukt en gepreciseerd: ‘een vrij voorhoede-orgaan gewijd aan de kunst van Nu, nieuwsgierig naar de kunst-nog-in-wording - die van Straks - hier en in 't buitenland’. Vervolgens was er de redactie: Vermeylen en De Bom waren door hun luidruchtig en revolutionair debuut reeds genoegzaam bekend als fervente aanhangers van de moderne buitenlandse stromingen. Naast deze twee ‘Draufgänger’ figureerde echter ook de oudere en bedachtzame Prosper van Langendonck, die reeds in Zuid-Nederland hoog aanzien genoot als bijzonder origineel en authentiek dichter, essayist en criticus. En dan was er nog een rasechte vertegenwoordiger van het naturalisme, Cyriel Buysse, wiens novelle De Biezenstekker (1890) reeds in De Nieuwe Gids was gepubliceerd en die aldus ook het Noordnederlands lezerspubliek kon aantrekken. Bevreemdend was wel dat bij de samenstelling van de redactie voorlopers van het modernisme als Van Langendonck en Buysse werden uitgenodigd, terwijl Pol de Mont werd uitgesloten. Deze opvallende omissie wees wel op de nieuwe richting die de stichters in de moderne literatuur wilden inslaan. Niet alleen om persoonlijke redenen (‘incompatibilité d'humeur' tussen Vermeylen en De Mont en vrees voor De Monts autoritair leiderschap) werd De Mont geweerd, maar ook omdat zijn parnassianisme beperkt bleef tot een louter formalistische vernieuwing van de literatuur.Ga naar eind15 Niet minder bevreemdend ten slotte was het uiterlijk van het tijdschrift dat, onder de leiding van Henry van de Velde, een proeve wilde zijn van moderne, ambachtelijke en artistieke boekdrukkunst in het spoor van de ideeën van John Ruskin, William Morris, Walter Crane en The Arts and Crafts Movement, naar het voorbeeld van tijdschriften als o.m. The Hobby Horse (1884), The Dial (1889), Le Mercure de France (1889), La Revue Blanche (1889) en L'Art Moderne (1881).Ga naar eind16 Het prospectus bood een staalkaart van deze vernieuwde grafische vormgeving in art-nouveaustijl, waarvan het bevreemdende effect treffend werd gekarakteriseerd door A. Cornette: En daar werd een tijdschrift aangekondigd op een blad geel papier dat er uitzag als de omslag van een pakje karavaan-thee, versierd met een zonderling, rood, cabalistiek merk, grillig als een Tartaarsch zegel.Ga naar eind17 Als lid van progressieve kunstkringen, als L'Art Indépendant en L'Association pour l'Art te Antwerpen en Le Cercle des XX te Brussel,Ga naar eind18 had Van de Velde een groot aantal kunstenaars ertoe kunnen bewegen hun medewerking te verlenen aan de artistieke illustratie van het tijdschrift. Zo kon op het prospectus worden aangekondigd dat ‘buiten de tekst-ornamentatie, meestal in houtsnee en zincografie’, het tijdschrift te- | |
[pagina 81]
| |
vens oorspronkelijke buitentekstplaten zou bevatten van: Maurits Bauer, Henry de Groux, A.J. Derkinderen, G.W. Dijsselhof, James Ensor, Willy Finch, Marg. Holeman, R.N. Roland Holst, G. Lemmen, X. Mellery, C. Meunier, G. Minne, Thorn-Prikker, Jan Toorop, Henry van de Velde, wijlen Vincent van Gogh, Théo van Rysselberghe en Jan Veth. Wat verder opvalt in dit prospectus, is dat de literair-esthetische opvattingen er niet scherp omlijnd in uitgedrukt worden. Ze werden negatief geformuleerd: ‘zonder esthetische dogmata, zonder schoolstrekking’. Kortom, een resolute breuk met de traditionele literaire conventies en een open, vrij forum voor al wat nieuw is, en het cachet van een krachtige persoonlijkheid draagt. In deze kordate negatie van elke vorm van dogmatische gezagsuitoefening en van literaire institutionalisering en anderzijds in de beklemtoning van de onbeperkte vrijheid van de individuele, artistieke en filosofische expressie lag reeds impliciet de individualistisch-anarchistische revolte vervat tegen het burgerlijke levenspatroon. Trouwens, in de verkorte versie van het prospectus, die als beginselverklaring op de binnenzijde van het kaft van het eerste nummer verscheen, werden de namen van de redactieleden, van Van de Velde als leider van de grafische vormgeving en van de plastische kunstenaars die hun medewerking hadden beloofd, weggelaten. Alleen het adres van het ‘bestuur’ (de redactie ten huize van August Vermeylen, die wel de algemeen erkende geestelijke leider van het tijdschrift was) werd nog vermeld. Van enig formeel leiderschap, of van een redactie met statuten en doctrine was geen sprake. Zowel op financieel, literair als artistiek vlak werd het principe van de solidaire verantwoordelijkheid aangenomen. De enige band die deze informele groep van bovendien ideologisch onderling verschillende medewerkersGa naar eind19 samenhield, was enerzijds de sterke apostolische ijver van Vermeylen, anderzijds de gemeenschappelijke literaire en artistieke vernieuwingsdrang en de antiburgerlijke instelling. De teamgeest werd bovendien versterkt door geregelde samenkomsten, diners en uitstapjes. Met deze onconventionele groepsvorming sloot Van Nu en Straks aan bij de mentaliteit van de talrijke literaire en artistieke bohémienverenigingen die in het buitenland (vooral in Frankrijk) waren ontstaan als (bewust ernstig of ludiek parodiërend) alternatief voor de burgerlijke geïnstitutionaliseerde kunstkringen.Ga naar eind20 Bovendien hoefden het programma en de redactie niet meer omstandig te worden voorgesteld, daar het eerste nummer helemaal was samengesteld uit eigen werk van de redactieleden: Vermeylen opende met het gedicht Geluk en het prozastuk Heimwee; van Prosper van Langendonck verschenen de vier Hoogmoed-sonnetten, het langere gedicht Wrangheid en het sonnet ‘En verre tochten gaan en zullen gaan...’; Buysse stond de realistische, sociale schets Moeder af; De Bom besloot met de introspectieve prozaschets Blonde gedachten. De algemene ondertoon van al deze bijdragen was er een van weemoedig pessimisme, gepaard aan beklemmende introspectie en onvrede met de omgeving - de benepen alledaagse kleinburgerlijkheid of de sociale misére - en van een onbestemd verlangen naar hoger, naar een nieuwe en betere wereld. Kortom, met een zeer homogeen nummer, op hoog niveau, bijzonder kenmerkend voor de eigentijdse sfeer van het fin-de-siécle, deed het tijdschrift zijn intrede in de literaire wereld. Niet alleen door de nieuwe stijl en toon was het een ophefmakende verschijning, maar ook door de luxueuze uiterlijke presentatie op Van Gelderpapier op kwartoformaat (270 × 220), en door het geabstraheerde, lineaire titelvignet in art-nouveaustijl van Henry van de Velde, in steenrood afgedrukt. Zoals Vermeylen later zou getuigen, hield dit titelontwerp reeds een programma op zichzelf in: | |
[pagina 82]
| |
En daar we in alles harmonie wensten, had Henry Van de Velde dien titel in moeilijk te ontcijferen letters laten dansen dwars door een complex van kronkelige lijnen, die ons programma zouden verzinnebeelden.Ga naar eind21 Immers, de kronkelende lijnen zijn gevat binnen een kader waarin zich ook de letters ‘van Nu’ bevinden, die zich uit het lijnenspel losmaken en het kader doorbreken, daarbuiten staan de letters ‘en Straks’: uit de chaotische krachtlijnen van een tijd vol tegenstellingen streeft de hedendaagse kunst naar een synthese die de nieuwe kunst van de toekomst moet voorbereiden. De plastische uitbeelding van dit streven door Van de Velde heeft Vermeylen uitgelegd in de inleidende zinnen van zijn opstel Aanteekeningen over een hedendaagsche Richting (I, nr. 2, blz. 9), een tekst die haast als commentaar bij het titelontwerp zou kunnen dienen. Hieruit blijkt zeer duidelijk dat in deze periode zowel schrijvers als beeldende kunstenaars een zelfde synthetische kunstvisie huldigen, zodat de wisselwerking bijzonder intens was. In dezelfde abstracte, lineaire stijl ontwierp Van de Velde, ook voor het eerste nummer, een ‘kopstuk’ bij het prozastuk Heimwee en een initiaal bij het verhaal Moeder. Verder werden voor dit nummer vignetten gesneden door Théo van Rysselberghe, Willy Finch en Georges Lemmen en, zoals aangekondigd, bevatte het nummer tevens een buitentekstplaat van Xavier Mellery, Kind in interieur lezend bij avondlamp. Voor de redactie, en in het bijzonder voor Van de Velde, betekende de druk van dit eerste nummer echter een nieuwe ontgoocheling. Nadat men Buschmann als drukker had opgegeven,Ga naar eind22, nam Vermeylen contact op met de Brusselse drukker Xavier Havermans, een welbekende figuur in het Vlaamse verenigingsleven te Brussel (o.m. drukker voor Het Taalverbond en De DistelGa naar eind23) en met wiens zoon Vermeylen bovendien bevriend was. Deze verandering verklaart tevens waarom het eerste nummer pas eind maart 1893 kon verschijnen. Het resultaat beantwoordde echter evenmin aan de gestelde eisen en Van de Velde was verbolgen over de al te sterke reductie van de oorspronkelijke houtsneden in de fotografische reproduktie.Ga naar eind24 Er werd daarom besloten nogmaals van drukker te veranderen, niet alleen voor het drukken van de volgende nummers, maar zelfs voor het herdrukken van het eerste nummer. De nieuwe druk door de Brusselse drukker Alex Berqueman verschilt aanmerkelijk van de eerste editie,Ga naar eind25 niet zozeer door de wijzigingen in de tekst, als wel door verandering in de grafische vormgeving: het titelvignet werd voortaan in geel gedrukt en het drukkersvignet van Havermans op de achterzijde van de kaft werd vervangen door een vignet van Van de Velde; als buitentekstplaat werd een tekening van Jan TooropGa naar eind26 afgedrukt wiens symbolische, lineaire potloodtekening beter in overeenstemming was met Van de Veldes stijl, dan het impressionistische en intimistisch-huiselijke tafereel van Mellery; de opmaak was anders: er was meer wit doordat het zetsel nauwer aansloot, terwijl de titels niet meer vet gedrukt aan de rand van de bladspiegel stonden, doch middenin en in mager lettertype. Opmerkelijk is wel dat men genoegen nam met een vrij conventioneel lettertype (een Elsevier van Th. Beaudoire van de Fonderie Générale) en zelfs archaïstische lettertekens als de lange ‘s’ en het &-teken gebruikte.Ga naar eind27 Niet zozeer door de typografie, als wel door de stijl van de buitentekstplaten,Ga naar eind28 de initialen, illustraties en vignetten,Ga naar eind29 werd Van Nu en Straks een avant-gardetijdschrift in de Europese art nouveau. Hoewel er op verschillende kunstenaars een beroep werd gedaan, toch kan men merken dat in alle illustraties de figuratieve, florale art-nouveaustijl week voor een meer geabstraheerde en symbolische stijl. Evenals The Hobby Horse en The Dial in Engeland, zo was Van Nu en Straks baanbrekend voor de vernieuwing in de grafische stijl van de tijdschriften in West-Europa. | |
[pagina 83]
| |
Dat deze avantgardistische vernieuwing in abstracte art-nouveaustijl te danken was aan de dynamische, ja haast messianistische bezieling van Henry van de Velde blijkt verder uit zijn studie over Les XX (nr. 2, blz. 20-23), waarin hij in het spoor van Walter Crane en Kropotkin citerend opkomt voor een herwaardering van de kunstam-bachten en voor een synthetische kunstopvatting die moeten leiden tot de realisatie van het ideaal van de gemeenschapskunst. Niet in het minst blijkt dat uit zijn aandeel in de samenstelling van het speciale Van Goghnummer (nr. 3). Samen met de andere ‘Vingtisten’ had Van de Velde een grote bewondering voor deze tot dan toe nog miskende en verguisde ‘schilder-martelaar’ die in januari-februari 1890 door Les XX werd uitgenodigd om op hun jaarlijkse tentoonstelling te exposeren en aan wie, in 1891, door hen een ‘hommage Vincent’ werd georganiseerd.Ga naar eind30 Van de Velde kwam zelfs zozeer onder de indruk van het oeuvre van Van Gogh dat hij, bij een bezoek aan de weduwe van Theo van Gogh, die hij tijdens zijn huwelijksreis in mei 1894 had leren kennen, besloot zelf het schilderen op te geven.Ga naar eind31 In navolging van de Mercure de FranceGa naar eind32 koesterden Van de Velde en Vermeylen de wens eveneens een gedenkteken op te richten ter ere van Vincent van Gogh (nr. 3, Inleiding, blz. 1). Reeds tijdens zijn propagandatocht, in november 1892, had Vermeylen mevrouw Theo van Gogh in Bussum bezocht en toestemming gekregen om een selectie van brieven van de schilder aan zijn broer te publiceren. De Van Goghtentoonstelling te Amsterdam van 15 december 1892 tot 5 februari 1893 was de stimulans tot de definitieve realisatie van het plan: naast drie buitentekstplaten naar tekeningen van Van Gogh en een portret door Horace Mann Lievens (Levens), werden dertien brieven uit de periode 1882-1888 uitgegeven, voorafgegaan door een niet ondertekende algemene inleiding.Ga naar eind33 Bij de promotie van de avantgardistische art-nouveaustijl werd Van de Velde gesteund door Vermeylen, een even geestdriftige bewonderaar en trouwe bezoeker van de tentoonstellingen van Les XX. In het volgende nummer (4, blz. 7) wijdde hij in de hem zo eigen kernachtige stijl apologetische woorden aan Georges Minne, de nog te weinig bekende en gewaardeerde kunstenaar van wie een buitentekstplaat, Bedroefde moeder, in het nummer werd opgenomen: Vergeten in een dorpje van Vlaanderen leeft de kunstenaar die gebeeld heeft de oneindige ellende van alles, in gestalten groot van steen alleenstaand door eeuwen heen. Met deze belangstelling voor de avant-garde in de plastische kunsten en de medewerking van diverse belangrijke kunstenaars, kon het tijdschrift aldus ook aantrekkings-kracht uitoefenen op kunstenaars en bibliofielen. Dat verklaart wellicht de ruime belangstelling voor Van Nu en Straks, tot ver buiten de landsgrenzen.Ga naar eind34 Buiten het artistieke karakter van de uitgave was er ook nog een ander element dat bijdroeg tot het succes van de Eerste Reeks en de verspreiding ervan tot in het buitenland, nl. de belangrijke literaire inbreng van Noordnederlandse auteurs. Ook in dit opzicht heeft Van Nu en Straks een historische pioniersrol vervuld: het was de inzet tot de culturele integratie van Noord en Zuid. Hoewel Kloos reeds belangstelling had getoond voor Vermeylens eerste bijdragen in Jong Vlaanderen en Buysses novelle De Biezenstekker in De Nieuwe Gids had opgenomen, toch keek men, in het bijzonder de Nieuwe-Gidsers, tot dan toe in Noord-Nederland met een hooghartig misprijzen neer op de Vlaamse literatuur.Ga naar eind35 Ook hier was het weer Vermeylens sterke persoonlijkheid die zorgde voor de doorbraak, voor ‘een nieuwe vermenging van Noord en Zuid op voet van gelijkheid’.Ga naar eind36 Tijdens zijn eerste prospectietocht voor Van Nu en Straks in Noord-Nederland, in november 1892, had Vermeylen immers ook Verwey in Noordwijk opgezocht en haast onmiddellijk diens toezegging tot medewerking verkregen. | |
[pagina 84]
| |
Ongetwijfeld had Vermeylen toen handig ingespeeld op de breuk die in De Nieuwe Gids was ontstaan na het conflict tussen Kloos en Verwey, die zich in april 1890 uit de redactie had teruggetrokken. De breuk leidde tot een crisis in de redactie en tot een openlijke polemiek, zodat vanaf oktober 1893 ook Van der Goes, Tak en Van Eeden ontslag namen. Toen hij, in augustus 1893, voor de tweede keer naar mogelijke Noordnederlandse medewerkers op zoek was, had Vermeylen ook Van Eeden te Bussum bezocht en om medewerking gevraagd.Ga naar eind37 De contacten met Noord-Nederland bleken vruchtbaar te zijn, zodat de inbreng van Noordnederlandse auteurs vrij groot was in de eerste jaargang. Na inzage te hebben genomen van het eerste nummer stond Albert Verwey reeds voor het tweede nummer twee dichterlijke Portretten af, Paul Verlaine en Antoon Derkinderen. Verder zou hij nog twee volledige gedichtencyclussen. Kosmos en Spaansche reisGa naar eind38, in de eerste jaargang publiceren. Ook André Jolles, de latere medewerker aan De Kroniek van P.L. Tak,Ga naar eind39 leverde een belangrijke poëtische bijdrage aan het tijdschrift met het lange gedicht Jehane en twee dramatische stukken in verzen, Reges tres en Mandragora. Naast de publikatie van nog enkele gedichten van Henri Borel en J.D. Bierens de Haan werd er over het nieuwe prozawerk van Frederik van Eeden, Johannes Viator, een polemiek gevoerd tussen Jan Kalff, die zijn kritiek publiceerde onder het pseudoniem J.F. Moraaz, en Van Eeden zelf. Toen de Nederlanders die zich uit De Nieuwe Gids hadden teruggetrokken, opnieuw beschikten over eigen organen, het Tweemaandelijksch Tijdschrift (1894, onder leiding van Albert Verwey) en De Kroniek (1895, geleid door P.L. Tak), hield de medewerking aan Van Nu en Straks op. Hun bijdrage aan de Eerste Reeks had echter wel gezorgd voor een ruime belangstelling voor het tijdschrift in Noord-Nederland en had tevens de geestelijke affiniteit belicht tussen Noord- en Zuidnederlandse schrijvers die zich van Kloos' hyperindividualistisch estheticisme distantieerden en streefden naar een nieuwe synthese tussen vormschoonheid en gedachtenrijkdom, tussen individualistisch dichterschap en culturele emancipatie van de gemeenschap. De intense, doch vrij korte samenwerking leidde tot permanente contacten en vriendschapsbanden, zodat sindsdien ook Noordnederlandse tijdschriften publikaderuimte beschikbaar stelden voor Zuidnederlandse schrijvers. In de eerste jaargang werd ook van enkele debuterende Zuidnederlandse dichters werk gepubliceerd. Uit de Antwerpse vriendenkring van Emmanuel de Bom bleek aanvankelijk Victor de Meyere met gevoelige, intimistische sfeergedichten in de trant van Franse symbolisten als Francis Jammes, Albert Samain en Francis Viélé-Griffin, een belofte in te houden. Hij was trouwens de eerste van de Van-Nu-en-Straksers die zijn werk in boekvorm uitgaf: de bundel Verzen (1894), verlucht met modieuze Jugendstiltekeningen van de Antwerpse kunstenaar en medewerker aan Van Nu en Straks, Victor Hageman. De belofte van een groot dichterschap kon De Meyere echter niet inlossen en meer en meer kwam hij in de schaduw te staan van de andere medewerkers, vooral van Van de Woestijne wiens talent hij had ontdekt, en die hij in Van Nu en Straks zou introduceren. De Antwerpenaar Edmond van Offel, van wie een gedicht in het laatste nummer werd opgenomen (Mei, blz. 10), bleef slechts een eendagsvlieg in Van Nu en Straks en zou evenmin tot een groot dichter uitgroeien. Wel werd hij als tekenaar en ontwerper van ex-libris een van de markantste vertegen-woordigers van de Jugendstil in Vlaanderen. Een aanwinst daarentegen was Alfred Hegenscheidt uit de Brusselse vriendenkring van Vermeylen. Onder invloed van Prosper van Langendonck kwam deze trouwe Distelbezoeker tot een vrij laat ontplooid dichterschap. Het was trouwens in De Distel dat zijn eerste gedichten door Prosper | |
[pagina 85]
| |
van Langendonck werden voorgedragen, terwijl de sonnettencyclus Muziek en Leven er integraal door Vermeylen werd voorgelezen, voor die in het laatste nummer van de Eerste Reeks verschenen.Ga naar eind40 Onder impuls van Vermeylen schreef hij tevens het essay Rythmus (1893), waarmee hij niet alleen getuigde van zijn grondige wetenschappelijke filosofische, literaire en muzikale kennis, maar ook op treffende wijze aansloot bij de denkbeelden die reeds tot uiting waren gekomen in Herleving der Vlaamsche Poëzij (1893) van Van Langendonck en De Kunst in de Vrije Gemeenschap (1893) van Vermeylen. Deze drie essays vormen de pijlers waarop de esthetica van Van Nu en Straks berustte en ze kunnen daarom beschouwd worden als de collectieve verwoording van het literaire manifest van het tijdschrift. De omvangrijkste literaire bijdrage in de eerste jaargang kwam echter van de redactieleden zelf, op Buysse na, die nog slechts een prozaverhaal inleverde, dat als lantaarn aan de dissel van de Eerste Reeks verscheen. De belangrijkste dichter was ongetwijfeld Prosper van Langendonck. Niet alleen leverde hij een omvangrijke, doch ook kwalitatief hoogstaande poëtische bijdrage, getuigend van een getormenteerd en authentiek dichterschap, verwant aan de sfeer van ‘poètes maudits’ als Baudelaire en Leopardi. Bovendien heeft hij het kosmopolitisch gerichte tijdschrift voor ontworteling behoed door de aandacht te vestigen op geestelijke voorgangers als Hugo Verriest, van wie hij in het laatste nummer van de Eerste Reeks een gedicht liet overdrukken en inleidde.Ga naar eind41 Met enkele scherp polemische artikelen, lyrisch-introspectieve prozaschetsen en glasheldere essays over het wezen van de eigentijdse kunst en literatuur was August Vermeylen de geestelijke spil van het tijdschrift. Nauw aansluitend bij zijn lyrisch-beschouwende prozaschetsen waren de psychologisch-analytische prozastukken van Emmanuel de Bom, die toen sterk onder de invloed stond van Vermeylens krachtige persoonlijkheid en eruditie.Ga naar eind42 Gestimuleerd door het geestelijk klimaat van Van Nu en Straks bereikte De Bom in zijn literair scheppend werk een peil dat hij later nog slechts zelden zou kunnen evenaren. Door zijn intuïtie en sensibiliteit heeft hij in zijn prozastukken zeer gevat de sfeer van het fin-de-siècle weten te evoceren, van die ‘époque véhémente où germèrent mille espoirs’.Ga naar eind43 Om echter de regelmatige maandelijkse publikatie van een nummer van 32 blz. te kunnen volhouden was de redactiekern te klein. Halverwege de jaargang kwam er ademnood, zodat na nummer V de regelmaat werd verbroken en de jaargang werd vervolledigd met een dubbelnummer en een driedubbelnummer. In de laatste aflevering (oktober 1894) werd dan ook vanwege de redactie in een verklaring van de hand van Vermeylen aangekondigd dat de uitgave in de bestaande vorm gestopt zou worden: ‘Nu de baan werd gebroken, stellen de stichters zich voor eene nieuwe reeks te laten verschijnen, in anderen vorm, meer geschikt voor het behandelen van alle intelletueele vraagstukken’ (nr. VIII-X, blz. 1). Niet alleen kopijnood had tot die beslissing geleid, doch tevens de maandelijks weerkerende moeilijkheid om tijdig in het bezit te zijn van de illustraties van diverse kunstenaars en bovendien het onrustwekkend aangroeiend deficit. Voor een dergelijk luxueus uitgegeven avant-gardetijdschrift (voor de, voor die tijd, hoge abonnementsprijs van 30 fr. of fl 15,-) bleek in Vlaanderen de tijd nog niet rijp te zijn. Een andere en niet de minst belangrijke reden ten slotte was het vertrek van Vermeylen naar Berlijn en Wenen waar hij zich verder wilde gaan specialiseren in de vergelijkende literatuurstudie en kunstgeschiedenis, met het oog op zijn dissertatie over leven en werk van jonker Jan van der Noot.Ga naar eind44 Niettemin werd er besloten dat de vriendschapsbanden strak aangehaald zouden blijven en dat Hegen-scheidt de administratieve zaken verder zou afwikkelen. Bij het opmaken van de ba- | |
[pagina 86]
| |
lans van een jaar werking vonden de redactieleden zelf dat er redenen tot tevredenheid waren wat betreft de impact op het literaire leven,Ga naar eind45 zodat de onderneming voortgezet diende te worden. Trouwens, voor de Eerste Reeks bleef belangstelling bestaan, zodat de nog resterende exemplaren, gebundeld in een kartonnen ‘portfolio’ bedrukt met het titelvignet, te koop werden aangeboden.Ga naar eind46 Bovendien waren alle medewerkers bereid het avontuur van Van Nu en Straks voort te zetten, en stortten zij - zoals bij de stichting was overeengekomen - hun financiële bijdrage om het deficit te dekken. Alleen Buysse verbrak dat solidariteitsbeginsel, omdat hij toen in familiale en financiële moeilijkheden verkeerde. Hij verdween ook uit het Van-Nu-en-Strakscenakel en zou aan de Nieuwe Reeks niet verder meewerken. | |
2. De Nieuwe ReeksEind 1894 daagde reeds het droombeeld van een Nieuwe Reeks van Van Nu en Straks in Vermeylens brieven op: ...ons gekenmerkt Vlaamsch tijdschrift dat het tijdschr[ift] van Vlaanderen moet zijn, en waarin alles wat maar op vooruitgang wijst (op welk gebied ook van het verstandelijk leven), alles wat van nutte kan wezen voor de ontwikkeling of omwenteling van den Vlaamschen geest en het Vlaamsch maatschappelijk leven, zal opgenomen worden. Dat is een ‘programma’ waarover wij het allen eens kunnen zijn. Wij moeren alle niet-conservatieve krachten van Vlaanderen mobiliseren.Ga naar eind47 Uit de briefwisseling blijkt dat de conceptie van de Nieuwe Reeks, zowel inhoudelijk als uiterlijk, door Vermeylen werd bepaald. Het zou geen louter artistiek en literair tijdschrift meer worden, doch een algemeen cultureel tijdschrift, tevens een pluralistisch verzamelpunt van alle progressieve krachten in Vlaanderen. In verband hiermee stippelde hij zelfs een uitgesproken revolutionaire koers uit: Ik zie meer dan ooit dat het geweten van Vlaanderen moet opgeschud, gebrutaliseerd worden, opdat het ineens in bewustzijn opgroeit; een Sturm-en-Drang, een wreede critiek van al wat bestaat, dat de menschen dwingt te denken, dat is zeker, zeer zeker en vast noodzakelijk (en daarvoor kan alleen de anarchie gebruikt worden, met haar absoluut criticisme en haar positief geloof), maar dat alles is onvruchtbaar indien het groote werk er niet staat. Zou het nu niet onverwachts gaan komen, misschien van een zijde waarnaar wij niet uitkeken? Hopen, en zelf zijn werk voortzetten!Ga naar eind48 Om een ruimer publiek te kunnen bereiken en de vroegere organisatorische moeilijk-heden te vermijden, stelde hij een sobere en goedkope vorm voor: op kleiner formaat en zonder ornamentaties. Aan Van de Velde zou de opdracht worden gegeven vooraf een aantal sierletters en vignetten klaar te maken.Ga naar eind49 Aldus zou Van Nu en Straks een Vlaamse tegenhanger worden van het eveneens sober uitgegeven en sterk sociaal geëngageerde Frans-Belgische tijdschrift La Société Nouvelle - Revue Internationale - Sociologie, Arts, Sciences, Lettres in 1884 door Fernand Brouez gesticht). Op 21 met 1895 berichtte Vermeylen dat hij een prospectus had opgesteld, terwijl ook Hegenscheidt inmiddels een ontwerp klaar bleek te hebben. Tijdens de zomervakantie van Vermeylen te Brussel, in 1895, werd in gezamenlijk overleg een definitieve tekst opgesteld. Onderhandelingen met drukkers (Paul Buschmann te Antwerpen en Enschedé en Zonen te Haarlem) werden gevoerd, opdat het tijdschrift tegen het einde van het jaar 1895 zou kunnen verschijnen. Uiteindelijk zou Buschmann het prospectus en de hele Nieuwe Reeks drukken. De titel bleef behouden, doch het zou voortaan | |
[pagina 87]
| |
een tweemaandelijks tijdschrift worden met afleveringen van 64 bladzijden, octavoformaat (215 × 175), zonder buitentekstplaten,Ga naar eind50 maar nog wel op Van Gelderpapier en met houtsneeversieringen. Er werd bevestigd dat Van Nu en Straks het literair avant-gardetijdschrift der jongeren zou blijven, doch tevens zou een ruime plaats gegund worden ‘aan het behandelen van intellectuele vraagstukken en het bevestigen van ons Vlaamsch volkseigen’. De revolutionaire strekking werd ook aangeduid door expliciet de medewerking te vragen van al wie ‘in Noord of Zuid zich onafhankelijk genoeg zou voelen om alle waarheid te aanvaarden en uit te spreken, van waar zij ook kome en welke gevolgen zij ook hebben kan’. Het bestuur (redactie) was gevestigd in de Beeldekensstraat 57 te Antwerpen, d.w.z. ten huize van dr. Gustaaf Schamelhout, een arts die in Brussel had gestudeerd, die er de Distellezingen bijwoonde en aldus in de Van-Nu-en-Straksgroep terechtgekomen was, zodat hij, hoewel zelf niet literair actief, toch vanaf het begin het wel en wee van het tijdschrift had meebeleefd.Ga naar eind51 Hij nam het beheer van Hegenscheidt over die, wegens ziekte, op 17 november 1895 naar Davos diende te vertrekken voor een rustkuur. Schamelhout was een minutieus werker, gevestigd te Antwerpen (wat de onderhandelingen met de drukkerij Buschmann vergemakkelijkte), en oefende bovendien een vrij beroep uit, waardoor hij meer armslag had en minder kwetsbaar was dan de andere redactieleden. Met de uitgestippelde revolutionair-anarchistische tendens meende men immers niet helemaal ten onrechte dat de overheid het tijdschrift als staatsgevaarlijk zou kunnen beschouwen.Ga naar eind52 De distributie ten slotte werd toevertrouwd aan L.H. Smeding, directeur van De Nederlandsche Boekhandel te Antwerpen. Toen in januari 1896 het eerste nummer van de Nieuwe Reeks verscheen, bleek het tijdschrift een grondige metamorfose te hebben ondergaan. Vooreerst was er de opvallend soberder vormgeving. Het nieuwe kaftontwerp van Van de Velde getuigde van een versobering in zijn eigen stijl: het titelblad (gedrukt met oranje inkt op een grijze omslag) is zeer symmetrisch opgebouwd, met slechts twee geabstraheerde florale siermotieven aan weerszijden waartussen de titel (in gewone drukletters), een open ruimte voor de inhoudsopgave van elk nummer en de ondertitel (Tweemaandelijksch Tijdschrift) zich bevinden; onderaan staat het adres van het ‘bestuur’. Dezelfde verstrakking kan men ook vaststellen in de initialen: zonder omlijsting, ontworpen met een paar penseeltrekken, zodat het eerder tekstornamenten dan letters schijnen te zijn, een indruk die nog wordt versterkt door de vignetten en sierlijsten, die uit dezelfde elementen als de letters zijn samengesteld. Zoals Roswitha Baurmann terecht opmerkt, wordt daardoor een hoge eenheid in de illustratiekunst bereikt: Die Verwandlung der Buchstaben, die in ihren Einzelheiten durch den Dukrus des Pinselstrichs bestimmt sind, in Vignetten ist nur möglich, weil für beide das gleiche Material und die gleiche Technik angewandt werden. Er erreicht damit in dem Bande von ‘Van Nu en Straks’ die höchste Einheitlichkeit im Buchschmuck.Ga naar eind53 Hoewel deze vernieuwing in de grafische kunst op veel onbegrip stuitte bij het toenmalige Vlaamse lezerspubliek, en zelfs bij medewerkers aan het tijdschrift zelf,Ga naar eind54 toch heeft Van Nu Straks invloed uitgeoefend op andere tijdschriften die in deze periode hun uitvoering moderniseerden. Vanaf de tweede jaargang werd de grafische voorstelling nog verder versoberd: op het kaft werd de florale omlijsting weggelaten en bleef er slechts een klein vignet over dat, evenals de titel, in rood werd afgedrukt. De sierletters aan het begin van elk artikel werden vervangen door een grote rode drukletter (vanaf de derde jaargang echter opnieuw een in hout gesneden initiaal). Aldus | |
[pagina 88]
| |
bleef er van het artistiek-artisanale niet zo heel veel meer over. Het provocatief avantgardistische karakter week voor een sobere degelijkheid die wel rustig en voornaam aandeed, doch geen bibliofielen meer zou lokken. Door deze versobering richtte het tijdschrift zich anderzijds tot een ruimer publiek, wat trouwens ook blijkt uit de aanzienlijke verlaging van de abonnementsprijs, tot 8 fr. of fl. 5,-. Vanaf het eerste nummer van de Nieuwe Reeks werd het ook duidelijk dat het tijdschrift een revolutionair-anarchistisch e richting insloeg. De eerste aflevering beukte als een stormram op alle gevestigde tradities in: Vermeylen brak in zijn Kritiek der Vlaamsche Beweging (1896) de actie van de ‘romantische taalflaminganten’ af en pleitte voor een accentverschuiving naar een algemene maatschappelijke emancipatiebeweging; Jacques Mesnil,Ga naar eind55 een briljante geest die op Vermeylen een grote invloed uitoefende als sterk theoretisch geschoold en diep overtuigd anarchist uit de kring van de Franse geograaf en anarchist Elisée Reclus, schreef in De Socialistische Partij en haar Drijfveren een al even sterke kritiek op de reformistische strategie en de beperkte materialistische visie van de sociaal-democratie; Henry van de Velde viel in zijn Variatiën en Gevolgtrekkingen de traditionele, academische kunstopvatting aan en pleitte voor een herwaardering van de kunstambachten. Alleen van De Bom verscheen een literaire bijdrage, de prozaschets Scheppingsdag, terwijl een poëtische bijdrage, Door het zomeren, werd opgenomen van een jonge debutant-dichter: Karel van de Woestijne. De oudere en zeer gewaardeerde Prosper van Langendonck had zich immers uit ergernis over Vermeylens Kritiek, waarin hij als lid van de Vlaamsche Volkspartij een persoonlijke belediging zag, uit Van Nu en Straks teruggetrokken.Ga naar eind56 Reeds na enkele maanden echter, toen Vermeylen terug te Brussel was na zijn tweede verblijf te Berlijn, kon de onenigheid met de gegriefde dichter worden uitgepraat en bijgelegd.Ga naar eind57 Vanaf de tweede jaargang werkte Van Langendonck opnieuw mee en in het eerste nummer van die jaargang (februari 1897, blz. 2-16) publiceerde hij niet minder dan veertien gedichten - fel bewogen, diepmenselijke belijdenislyriek -, betekenisvol in- gezet met de smeekbede tot verzoening: O weest goed, gij die mijn vrienden zijt...
De verzoening werd in de hand gewerkt door een rectificatie van de redactie in een woord vooraf tot de tweede jaargang: Van Nu en Straks neemt geen bepaald leerstelsel tot richtsnoer, en, zooals te voren, blijft het open voor de vrijste uiting van elke gedachte. De medewerkers zijn enkel verantwoordelijk voor wat door hen zelven onderteekend wordt (II, nr. 1, blz. 1). De laatste restrictie was reeds als voetnoot toegevoegd aan het artikel van F. Domela Nieuwenhuis over Een omkeer in de zedelijke begrippen in het tweede nummer van de eerste jaargang, een studie waarmee Vermeylen zelf niet akkoord ging en waarop hij wilde reageren. Reeds tijdens zijn studieverblijf te Berlijn waar hij persoonlijke contacten had gehad met anarchisten als o.m. Bruno Wille, was hij tot relativering gekomen van het al te dogmatische karakter van veel anarchisten en hun leerstellingen. Met zijn Kritiek had hij een climax van negatief-destructief anarchisme bereikt, waarop hij zijn jeugdperiode afsloot: het was tegelijkertijd een hoogte- en eindpunt in zijn revolutionaire evolutie. In de loop van 1896 nog, zou hij op die evolutie terugblikken in het introspectieve essay Eene Jeugd (1896), bedoeld als repliek op het artikel van Domela Nieuwenhuis. Daarin distantieerde hij zich reeds impliciet van het anarchisme en van elke vorm van dogmatisch denken. Expliciet zou hij zijn kritiek op het anarchisme verwoorden in Anarchie geen leer, tegelijkertijd gepubliceerd in Ontwa- | |
[pagina 89]
| |
king.Ga naar eind58 Het ‘anarchistisch gedachtengetimmerte’ waarop zijn Kritiek was gebaseerd, zou hij ten slotte zelf helemaal slopen om alleen de positieve aspecten van zijn visie op een heroriëntering van de Vlaamse Beweging over te houden en uit te werken in Vlaamsche en Europeesche Beweging (IV, nr. 5-6, november 1900, blz. 299-310). De vermindering van vaart van de revolutionair-anarchistische Beweging vanaf de tweede jaargang werd echter niet alleen ingegeven uit zorg voor de interne cohesie van de groep, doch ook uit bezorgdheid om de schrikwekkende daling van het aantal abonnees. Uit een brief van Schamelhout aan HegenscheidtGa naar eind59 blijkt immers dat na het eerste nummer van de Nieuwe Reeks 150 abonnees in Noord-Nederland en drie vierde van het aantal abonnees in Brussel waren weggevallen, zodat er in totaal slechts 175 abonnees overbleven. Niet alleen de verminderde aantrekkingskracht op bibliofielen en kunstenaars verklaart deze plotselinge teruggang, doch ook en vooral de uitgesproken strijdvaardige anarchistische tendens. Na de reeds vermelde artikelen van Vermeylen, Mesnil, Van de Velde en Domela Nieuwenhuis verscheen immers nog een uitgebreide studie van Mesnil over De anarchistische Beweging (gespreid over de nrs. 3,4 en 5-6) en de bittere beschouwingen van Domela Nieuwenhuis over Het Internationaal Congres te Londen in 1896 (nr. 5-6) waar zich de definitieve breuk voltrok tussen de revolutionaire, antiparlementaire anarchisten en de reformistische sociaal-democraten.Ga naar eind60 Hoewel inderdaad vanaf de tweede jaargang opnieuw ‘aan zuiver letterkundige werken een ruime plaats gegund (zou) worden’, zoals tevens werd aangekondigd in het woord vooraf, toch bleef de anarchistische strekking nog tot in de vierde jaargang aan bod komen, zij het minder uitgebreid en zonder heftig programmatisch karakter. Het was vooral door Mesnil dat deze lijn werd doorgetrokken. Van Max Nettlau,Ga naar eind61 geschiedschrijver van het anarchisme en biograaf van Bakoenin, verscheen een overzicht van Bakunin en de Meiomwenteling in Dresden (III, nr. 1-2). Christiaan Cornelissen,Ga naar eind62 de vroegere medewerker van Domela Nieuwenhuis, anarchocommunist en theoreticus van het revolutionair syndicalisme, leverde een bijdrage over De Kommunistische Beweging in Holland en haar tegenvoordige Krisis (III, nr, 4). Van Mesnil, ten slotte, verscheen nog een bespreking van de Memoirs of a Revolutionist van P. Kropotkin (IV, nr. 4) en een uitvoerige studie over Het vrij huwelijk (IV, nr. 5-6 en V, nr. 1). Een opvallend verschil met de Eerste Reeks is de grotere plaats die werd ingeruimd voor het proza, d.w.z. voor studies, essays en kritieken. Door de diversiteit van de onderwerpen en de medewerking van specialisten uit binnen- en buitenland, kreeg het tijdschrift aldus een meer algemene culturele en internationale allure. Hieruit blijkt eens te meer dat de Nieuwe Reeks vooral werd geconcipieerd naar het model van een tijdschrift als La Société Nouvelle. In tegenstelling met wat men zou kunnen verwachten, werd, op het ene artikel van Van de Velde na, geen aandacht besteed aan het parallelle streven van progressieve plastische kunstenaars, vertegenwoordigers van het symbolisme en de art nouveau. De artikelen gewijd aan de plastische kunst zijn alle van de hand van Jacques Mesnil en zijn vooral historische studies gewijd aan Rubens, Botticelli en het verschil tussen de Vlaamse en Italiaanse renaissance. Kenmerkend is trouwens het academische karakter en niveau van de studies. Ook dat betekende een vernieuwing in de Vlaamse tijdschriftenliteratuur, doch daarmee richtte men zich toen wel tot een al te beperkt lezerspubliek. De twee uitvoerige filosofische bijdragen van Jacques Mesnils broer, Georges Dwelshauvers,Ga naar eind63 lijken zelfs eerder op bewerkingen van aantekeningen voor zijn colleges. Ook de literairhistorische studies zijn duidelijk van de hand van academici: Vermeylens studie over de renaissance (III, nr. 5-6) | |
[pagina 90]
| |
was de tekst van het inleidende hoofdstuk van zijn dissertatie, het eveneens uitgebreide opstel over renaissance en romantiek was van de hand van de Weense schrijver-criticus Karl FedernGa naar eind64 met wie Vermeylen tijdens zijn studieverblijf te Wenen bevriend was geraakt. Van de laatste werd ook nog een stuk over Walt Whitman opgenomen (II, nr. 3-4). Met deze Amerikaanse dichter die opkwam voor een nieuwe religie zonder dogma's en voor een gemeenschapskunst, bestond uiteraard een ‘Wahlverwandtschaft’; van hem werden ook twee gedichten gepubliceerd, in een vertaling van Vermeylen. Van de Luikse hoogleraar Paul HameliusGa naar eind65 verscheen in het laatste nummer nog een uitvoerig opstel over De theorie van het romantische blijspel. Op muzikaal gebied gaf Hegenscheidt een beschouwing over Fervaal van de Franse Wagneriaanse componist Vincent d'Indy, schreef Emmanuel de Bom twee studies over Peter Benoit en wijdde Georges Dwelshauvers een bespreking aan de Fête romaine van Erasme Raway,Ga naar eind66 een componist die tot de Brusselse vriendenkring van Van Nu en Straks behoorde. Bijzonder opmerkelijk in het betogende proza is de ruime belangstelling voor de West-vlaamse school. Sedert Prosper van Langendonck de aandacht had gevestigd op het werk van Hugo Verriest, was men met verscherpte aandacht het literaire leven in West-Vlaanderen gaan volgen. Via Verriest en later Streuvels ontdekte men in Gezelle en Rodenbach voorlopers van het eigen streven. Van Hugo Verriest verscheen een studie over Rodenbach (II, nr. 3-4), terwijl uit Rodenbachs literaire nalatenschap werk werd gepubliceerd. Vermeylen wees voor het eerst op de originaliteit en grootheid van Gezelles dichterschap in een scherp polemisch artikel; aangevallen werd daarbij het verslag van Theophiel Coopman voor de vijfjaarlijkse prijs voor Vlaamse letterkunde (periode 1890-1894) waarin Gezelles dichterschap werd miskend (I, nr. 2). Ook zou Vermeylen een in memoriam wijden aan de grote Westvlaamse dichter (IV, nr. 1-2) van wie enkele ongepubliceerde gedichten werden opgenomen (IV, nr. 3 en V, nr. 2-3). Aan ‘het bevestigen van ons Vlaamsch volkseigen’, een punt uit het programma, werd tevens de nodige aandacht besteed. Met zijn twee uitvoerige essays over de Vlaamse Beweging en zijn scherpe repliek op Cyriel Buysses denigrerende uitlatingen over de Vlaamse taal en cultuur (II, nr. 1) trad Vermeylen als geestelijk leider van zijn generatie op de voorgrond. In de lijn van zijn baanbrekende visie op de Vlaamse Beweging werd ook een artikel van de Gentse hoogleraar Julius Mac LeodGa naar eind67 opgenomen (V, nr. 1). De ‘Vlaamse eigenheid’ van het tijdschrift zou Vermeylen bovendien verdedigen tegen de aantijgingen van Frans Netscher (V, nr. 1) als zou het ‘Vlaamse réveil’ ontstaan zijn onder invloed van De Nieuwe Gids, terwijl integendeel Van Nu en Straks deel uitmaakt van een renaissance die reeds met Gezelle werd ingezet en die zich sedertdien op verschillende plaatsen en op verschillende gebieden voltrok. De heftigheid van Vermeylens reactie wijst wel in zekere mate op ongenoegen t.o.v. de Noordnederlandse critici. Van verdere samenwerking met het Noorden was er in de Nieuwe Reeks trouwens geen sprake meer. Dat kan weliswaar worden toegeschreven aan het feit dat de vroegere medewerkers opnieuw over eigen organen beschikten, maar toch ook aan een tijdelijke vermindering van de goede verstandhouding. Na het afsluiten van de eerste reeks bleken sommige Noordnederlandse medewerkers en abonnees hun financiële verplichtingen niet na te komen, terwijl men zich binnen de Van-Nu-en-Straksgroep ook had geërgerd over de negatieve kritiek van Noordnederlandse zijde op hun werk.Ga naar eind68 Het afzien van literaire medewerking uit Noord-Nederland betekende echter een gevoelige vermindering van kopij. Reeds vanaf de tweede jaargang manifesteerde zich | |
[pagina 91]
| |
dan ook kopijnood: het tijdschrift verscheen opnieuw onregelmatig en de jaargang werd vervolledigd met een vierdubbelnummer in december. Na de derde jaargang verscheen er zelfs in 1899 geen enkele aflevering, een hiaat dat niet vooraf werd aangekondigd en waarvoor achteraf in de vierde jaargang evenmin een verontschuldiging verscheen. Acute kopijnood kan dan ook het grotere aandeel van het betogende proza verklaren. Bepaalde studies, zoals o.m. de artikelen van Fritz Sano en Schamelhout over geneeskunde,Ga naar eind69 werden eerder opgenomen uit nood dan uit een reële behoefte. Het verlies van literaire medewerkers uit het Noorden noodzaakte de redactie op talentenjacht te gaan onder de jongeren in eigen land. In de Nieuwe Reeks kwamen daardoor een aantal auteurs aan het woord die de zgn. tweede generatie van Van Nu en Straks vormden. Enkelen van deze jongeren werden vaste en zeer produktieve medewerkers die bovendien uitgroeiden tot vooraanstaande schrijvers. De Gentse dichter Karel van de Woestijne, geïntroduceerd door Victor de Meyere, werkte vanaf het eerste nummer mee. Zijn oorspronkelijk talent werd onmiddellijk erkend en vanaf de publikatie van zijn Vader-Huis-gedichten (IV, nr. 4) werd hij de onbetwiste woordvoerder van het levensgevoelen van het fin-de-siècle. Dank zij de speurzin en het diplomatieke talent van De Bom kon ook de Westvlaamse prozaschrijver Stijn Streuvels als vast medewerker worden gewonnen.Ga naar eind70 Hij was zeker een aanwinst, want vanaf het vierde nummer (augustus 1896) plaatste hij niet minder dan twaalf verhalen in het tijdschrift, waaronder de uitgebreide novelle De oogst (IV, nr. 1) waarmee hij definitief zijn meesterschap als verteller bewees. In Van Nu en Straks vond Streuvels een degelijke literaire leerschool en kon hij als ‘houwe getrouwe’ (zoals de vaste medewerkers in het eigen jargon werden genoemd) ook rekenen op steun en aanmoediging. Het prospectus voor zijn verhalenbundel Lenteleven werd door Van Nu en Straks verspreid en tegen de felle aanvallen van katholieke critici reageerde Hegenscheidt met een uitvoerige bespreking en analyse van de diepere betekenis van Streuvels‘ realistische beschrijvingskunst (IV, nr. 4). Door Van Langendonck werden twee jongere dichters geïntroduceerd die reeds in jongerentijdschriften hadden gedebuteerd: Fernand Toussaint die een reeks vormgave sonnetten publiceerde, en Herman Teirlinck, die speelse, impressionistische natuurlyriek schreef, maar weldra zou overschakelen naar de prozaschets - hiervan verscheen nog een staaltje in de laatste jaargang. Eerder occasioneel werden er ook gedichten opgenomen van Jef Mennekens (1877-1943), een actief lid van het kunstgenootschap De Distel, Lodewijk Ontrop (1875-1941), een Antwerps componist en muziekcriticus, Leonce du Ca(s)tillon (1869-1941), een drukker-uitgever en journalist, vooral bekend om zijn actieve rol bij de stichting van de Christelijke Volkspartij, René de Clercq (1877-1932), toen nog student in de Germaanse filologie te Gent, en Adolf Herckenrath (1879-1958), de latere Gentse drukker-uitgever en graficus - beide laatsten geïntroduceerd door Karel van de Woestijne die met hen bevriend was.Ga naar eind71 De hoofdbrok van het literaire gedeelte werd echter door de oorspronkelijke redactiekern zelf geleverd. Vanaf de tweede jaargang publiceerde Prosper van Langendonck opnieuw geregeld gedichten, een rijpe, voldragen lyriek met als hoogtepunt het langere Beatrice-gedicht waarmee de derde jaargang werd geopend. Als essayist, criticus en vlijmscherp polemist bevestigde Vermeylen zijn geestelijk leiderschap. Op enkele gedichten na kwam hij echter niet aan scheppend werk toe, daar de voorbereiding van zijn dissertatie hem toen al te zeer in beslag nam. De grote verrassingen werden echter bezorgd door De Bom en Hegenscheidt, respectievelijk met Wrakken (III, nr. 2), geroemd als eerste psychologische stadsroman in de Zuidnederlandse literatuur, en Starkadd (II, nr. 3-4), een lyrisch drama, geestdriftig geprezen door Vermeylen als | |
[pagina 92]
| |
synthese van de ethische en esthetische idealen van Van Nu en Straks (III, nr. 1-2). De miskenning van het drama in het verslag van de jury voor de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Toneelletterkunde leidde rot een kettingreactie van felle polemische aanvallen op het verouderde waardenpatroon van de academieleden.Ga naar eind72 Het was wellicht de laatste maal dat de gelederen zo hecht werden gesloten in het verweer tegen het ‘filisterdom’. De vanuit deze cenakelgeest al te hoog oplaaiende geestdrift werd echter getemperd door de meer genuanceerde bespreking van Verriest (IV, 1-2) en door de vrij negatieve receptie door Noordnederlandse recensenten als Joh. W. Broedelet, J.N. van Hall, Willem KIoos en vooral door de koele en strenge analyse van Verwey. Op de laatste kritiek schreef Hegenscheidt een uitvoerige repliek die echter door Verwey niet werd opgenomen in zijn Tweemaandelijksch Tijdschrift.Ga naar eind73 De reeds minder goede verstandhouding tussen Noord en Zuid kwam toen wel even op een heel laag pitje te staan, doch uiteindelijk zouden de dialoog en de samenwerking toch worden voortgezet. Ondanks de grotere schare van medewerkers en de bredere waaier van publikaties bleek de taak echter voor de redactie toch nog te zwaar te zijn. Toen de vijfde jaargang slechts uit drie nummers kon worden samengesteld, werd besloten aan de ‘teleurgang’ van het tijdschrift een einde te maken. Op de binnenzijde van het kaft van het laatste driedubbele nummer (december 1901) werd het einde met een uiterst bondige formule aangekondigd: Met dit nummer houdt Van Nu en Straks op als tijdschrift te verschijnen. Alle krachten, die hier werkzaam waren, hebben zich vereenigd tot het jaarlijksch uitgeven van een Vlaamsch Jaarboek. Dat jaarboek is echter nooit verschenen. De krachten daartoe waren trouwens niet zo stevig meer verenigd als werd voorgesteld. Niet alleen kopijnood had geleid tot het einde van het tijdschrift. De eens zo grote samenhorigheid, nog door Mesnil verheerlijkt in de prozaschets Een Zomerdagsdroom (Verrewinkelsche Fantasie) (III, nr. 1-2, mei 1898, blz. 121-124),Ga naar eind74 was geleidelijk afgebrokkeld. Die interne malaise was veroorzaakt door verschillende factoren. Binnen de redactie was een zekere spanning ontstaan door de zelfstandigheidsdrang van sommige jongeren. Allereerst waren het Victor de Meyere, die na de eerste jaargang geen kopij meer leverde, en Karel van de Woestijne, die het plan hadden opgevat een jaarboek uit te geven, waarvan echter slechts één bundel. Werk, in 1899 verscheen met als bijdragen Lente van Stijn Streuvels, Gunlaug en Helga van Victor de Meyere en Kronos van Van de Woestijne. In 1900 waren het Teirlinck, Toussaint en De Meyere die de bundel Metter-Sonnewende uitgaven.Ga naar eind75 Vervolgens leidde het gebrek aan redactionele leiding tot onenigheid. De stuwende kracht was steeds uitgegaan van Vermeylen, doch toen die naar zijn gevoelen overbelast werd met vertaalwerk en daardoor niet tot scheppend werk kon komen, diende hij in oktober 1897 zijn ontslag in bij Schamelhout.Ga naar eind76 Door de niet aflatende ijver van Schamelhout konden na het hiaat van 1899 de brokken weer gelijmd worden en kon het tijdschrift verder verschijnen. De samenhang van de groep was echter niet sterk genoeg om een nieuwe schok te doorstaan. Die schok werd veroorzaakt door de novelle Wellust van Jacques Mesnil, een verhaal dat om zijn al te vrijmoedige sensualiteit werd geweigerd door Vermeylen, Hegenscheidt en Van Langendonck, terwijl De Bom, die de novelle uit het Frans had vertaald, en Schamelhout de publikatie ervan voorstonden.Ga naar eind77 Voor Mesnil, die zich reeds had geërgerd over Vermeylens distantiëring van het anarchisme en diens kerkelijk huwelijk, betekende dat non imprimatur de definitieve breuk tussen de twee vrienden die tevens de twee gees- | |
[pagina 93]
| |
telijke gangmakers van de tweede reeks waren. Die onherstelbare breuk werkte als een splijtzwam in de hele groep. Paradoxaal genoeg strandde aldus het tijdschrift op een normatief moreel standpunt dat de redacteuren zelf steeds hadden verworpen en nog maar kort tevoren hadden bestreden toen Streuvels er het slachtoffer van werd. Het einde van het tijdschrift betekende echter nog niet het einde van de Van-Nu-en Straksbeweging, de artistieke onderneming die in 1892 was ingezet als een doorbraak van het modernisme en kosmopolitisme in de Zuidnederlandse literatuur. Ondanks alle tegenkantingen had Van Nu en Straks met zijn 25 nummers een proces op gang gebracht dat tien jaar later niet meer te stuiten was. Terecht kon Teirlinck achteraf stellen dat Van Nu en Straks ‘een verschijnsel (is) geweest, waarvan de kwantitatieve waarde buiten elke verhouding staat met zijn diepere betekenis’.Ga naar eind78 Trouwens, slechts enkele jaren later zou Teirlinck samen met Van de Woestijne de lijn doortrekken met de stichting van Vlaanderen (1903-1907) waarin alle Van-Nu-en-Straksers opnieuw werden verenigd. Men kan zelfs de lijn nog verder doortrekken tot en met de oprichting van het Nieuw Vlaams Tijdschrift, geconcipieerd door Vermeylen en opgericht door Teirlinck in 1946. De Van-Nu-en-Straksers hebben aldus niet alleen de start gegeven tot de vernieuwing van de Zuidnederlandse literatuur, doch tevens gedurende meer dan een halve eeuw de ontwikkeling van het cultuurleven in Vlaanderen mede bepaald. |
|