| |
Chianti
Kom van het noordelijk gelegen Firenze de Chianti-streek binnen, - je vindt er, wat landschap betreft, bij lang niet de verwachte voldoening. Anders is dat voor wie de omstreken van Siëna ‘doet’, dat zuidelijk ligt. Die volgt er de Arba-vallei en vindt dan, op een afstand van een vijftig kilometer van de stad het geweldig Ricásolikasteel, dat Brolio heet met zijn voor wijnkenners befaamde naam, met het niet minder indrukwekkend kasteel Melete tot gebuur. Brolio met zijn machtige torens en muren, ‘gemma del Chianti’, edelsteen der landouw, zelf ook van kunstwerk niet verstoken, opent een verrassend panorama over heel de landstreek, reikend tot de bergen van Volterra; het omvat, naar de zuidzijde toe, de onvolprezen bloem die Siëna is, met de Monte Amiata in de verte.
Maar een derde weg naar de Chianti gaat van Poggibonsi uit: het is de straatweg die over Castellina leidt naar Radda, met het antiek slot dat Chianti heet en zijn naam gegeven heeft aan heel de streek, de ‘terra classica’ van de prins der Toskaanse wijnen.
| |
| |
Op deze weg maar weinig of geen toeristen. Wat verwachten deze van de Chianti-streek dan wel meer dan wingerds en wijnboeren. Wat zouden zij er zoeken in de petiterige villegiatuurtjes, die alleen maar bestemd schijnen voor klandisie uit de eigen landstreek? Zij turen hier uitsluitend in westerse richting, waar straks de torens opduiken van San Gimignano.
Langs deze baan reden in vroeger tijd de typische karretjes met wijnvaten, zoals men die, kort geleden, ook nog te Rome zien kon, stilstaand voor de kleine trattoria waar de groene tak uitstak. Voor de mensen van nù lopen paarden en muilezel niet vlug genoeg. Voor de helden van de rugzak wordt de weg onveilig gemaakt door motorwagens, in reusachtige stofwolken voortjagend. Dan weer weeldecars van kenners en fijnproevers, en fiats van koopvolk en marskramers, bromfietsen van bestellers en boodschappers, die je, wanneer ze niet te gehaast zijn, in het voorbijgaan groeten met Toskaanse vriendelijkheid. De toeristenstroom die schilderachtig Italië zoekt in deze domeinen is, van Poggibonsi uit, in tegengestelde richting afgezwaaid.
Als wel van zelf sprekend vindt men ook in deze hartestreek van de Toskaanse provincies het Toskaanse landschap, maar dan toch in ‘diminuendo’, als in ‘mineur’. Het is alles wel golvend en klimmend, maar niet uitsluitend groen. Veld is er, en bos en weiland; bosjes van kastanjes en eikebomen, die met akkers en wijbergen afwisselen. Maar telkens rijzen er overal de terrassen, die de wingerds en wijnplantingen dragen; ze werden gekapt uit de rots van de weke mergelsteen, en de blootgewoelde mergelrots zet overal een gele, grauwe zandtoon af. De toppen van de mergelbergen en klingen breiden er zich als dor-droge massa's uit, hard en uitdagend. Met pieken en breekijzers, met houweel en spade heeft een hardhoofdige, zelfbewuste en daadkrachtige bevolking hier de weerbarstige aarde geschikt gemaakt, bebeiteld tot oplopende reeksen van smalle en gerekte vakken, trapvormige terrassen, waar dan de wijnstok geplant werd in rijen en reeksen, met olijfbomen daartussen als ter afwisseling; en deze rotskoppen en blokken van gesteente, deze gele rotskammen boven de groene aanplantingen uit, waar de heuvels elkaar de hand reiken, geven de landstreek iets hards, dat bar en koppig en hinderlijk haar overigens groene, glimlachende en idyllische liefelijkheid schijnt in te tomen.
Zo is de Chiantigiana, met telkens sporen van de strijd die de vroegere bewoners daar geleverd hebben met zo taaie volharding, geen rustig dromend Umbrië en ook geen welgemoed en met-zich-zelf te-vreden Zuid-Limburg. Umbrië is een en al mildheid en zachtheid, ook waar zijn heuvels als bergen rijzen. Het is vredig en vroom, en vrolijk-arbeidzaam. Wanneer een Frans van Assisi in werkelijkheid niet bestaan had, moest er de Franciskaanse legende uitgedacht worden om de ziel van Umbrië en de poëzie van Assisi te verklarenen, verstaanbaar te maken. In de Chiantigiana echter geen sagen, geen legenden; geen romantiek maar arbeid, dienstbaarheid en daad. Hier geen Heilige die tot de vogels spreekt, maar de stem van een staatsman die tot arbeid opwekt, de socioloog Bettino Ricásoli.
| |
| |
Tien eeuwen geleden bezat de Chianti-streek al naam en faam. Aanvankelijk vochten de bisschoppen van Siëna en Arezzo erom, later, in de elfde eeuw, de steden Siëna en Firenze. Dit laatste behield de overhand. Kastelen werden geslecht, dorpen gingen in vlammen op. Maar de landbouwende bevolking kende de waarde van zijn bodem en spande telkens opnieuw de witte ossen voor de ploeg. Ook kleine luiden bezitten er hun eigen wijnberg, maar voor het grootste gedeelte is het bezit van de rijke bodem in handen van groot-grondbezitters. Dat geeft zelfs het landschap zijn eigen kleur en tint. Tussen de ruïnes van de oude kastelen staan de villa's en fraaie landhuizen van de nieuwe geslachten, met overal daaromheen verstrooid, in stippelingen van rood en roomwit, de woningen van de werkzame bevolking, met hun bosschages en gaarden. De heren hebben hun terreinen verdeeld in wat ze ‘podere’ noemen, deze toevertrouwd aan de zorg en werklust van een boer, die voor de opbrengst te zorgen heeft van het hem toegewezene. Deze, de ‘capoccia’, heeft zijn thuis in de ‘casa colonica’, omgeven door zijn gezin dat hem bij den veldarbeid ter zijde staat, in wei en wijnberg; en geregeld hoort er nog een bosje toe, waar de zwijnen hun geliefde eikels vinden en de man zijn slaghout. De eigenaar ontvangt de helft van de gehele opbrengst, waarover de administratie gevoerd wordt in een afzonderlijk gebouw, de ‘fattoria’, gelegen naast het herenhuis. De heer komt op voor de belastingen en verschaft zaad en mest en gereedschappen. Het lijkt aartsvaderlijk. In theorie is het systeem, bij wederzijdsche inschikkelijkheid, sociaal ter dege verantwoord.
Het groene heuvelland wentelt vrolijk voort met zijn insnijdingen en de kronkelingen van zijn dalen en dreven, zijn wegen en watertjes. Ziehier Radda, dat historisch de spil geweest is van heel de landstreek. Het was de zetelplaats van de ‘Liga van de Chianti’, die in de XVde eeuw optrad voor de vrijheid van de streek; en de laatste verdediger van de ‘Republica Fiorentina’, de dappere maar onfortuinlijke Francesco Ferrucci was er lange tijd Podestà. In de buurt van het stadje bevindt zich overigens de puinval van het kasteel Chianti, dat zijn naam gegeven heeft aan de beroemde wijnstreek, de ‘terra classica’. Het stadje met zijn ruim 3.000 inwoners ligt er wel schilderachtig, meer dan 500 meter hoog, op de kling van de breed gestrekte heuvel, tussen de groene valleitjes van Pesa en Arbia, met een ruim uitzicht over de golvende velden en wijnlanden.
Voor dat ik het stadje binnentrek, sta ik plotseling stil bij de ligusterhaag van een rijk overschaduwde tuin; een groentetuin waar een kleurig mozaiek van herfstbloemen me treft. En al spoedig kijk ik ook in het welwillend gezicht van een man, die klaarblijkelijk de eigenaar is: een zestiger met blozend gelaat, die glimlachend over de haag heenleunt. Een niet geringe mate van zelfvoldaanheid kun je gemakkelijk van zijn gezicht aflezen, zonnig als het landschap zelf, en vertrouwd met zijn nectar. Van de wingerdfestoenen, door moerbeziebomen gedragen, hangen volle trossen boven zijn witharige schedel. Achter hem, tussen aardappelkruid en artisjokken, rijzen hele bundels van dahlia's omhoog, welig opgeschoten met hun bloeiende sterren en rozetten in vele kleuren: ze houden een laat vuur- | |
| |
werk levendig van brandende, bonte kleurigheid, eer het naderend najaar de eerste gele bladeren van tak en struiken scheuren gaat.
‘Wil je ze van nabij bekijken?’ En de man opent lachend het gesloten hek.
Zijn tuin lijkt een wildernis, zo vol staat hij van groenten, onder het groene dak dat op stammen en stutten rust, waar de wingerd omheen kronkelt. Tussen verlepte koolstronken priemen nog zwaardlelies omhoog, en de gouden zonnetjes van helianten, trots opgeschoten, wiegelen boven een warrige wildernis van lagere heesters, welig tierend op deze gezegende bodem. Ik zeg luid en glimlachend: ‘een paradijs!’
‘Bloemen en kinderen’, antwoordt hij, ‘dat staat voor gelukkige mensen; beiden weerspiegelen de hemel in hun glimlach’.
‘Waar dan wel niet gelukkig zijn, als er de Chianti-druiven voor het grijpen hangen en de volle “damigiana's”, de wijnvaten, de kelders vullen?’ Hij beaamt het met blijde lust.
Met dit antwoord heb ik me van hem een roemer wijn verdiend. Weldra zitten we gemoedelijk tegenover elkaar bij het wankele tafeltje van het priëel. ‘Je weet natuurlijk dan de crisis in ons bedrijf’, zegt hij; en mee wordt de uitdrukking van zijn gezicht zeer ernstig. ‘Het is rampzalig’, zegt hij en zijn stem zakt; zijn ogen worden dof. Hij wacht op mijn antwoord, onderzoekend.
‘Ik ben een man met z'n rugzak, op reis gegaan om mooie dingen te zien’, zeg ik hem. ‘Maar ik heb onderwijl hier en daar toch wel aanplakbiljetten opgemerkt van de Confederazione Nazionale dei Coltivatori onder anderen. Wie zou niet weten dat het landbouwbedrijf in Italie op het ogenblik een zwarte tijd doormaakt? Ik heb me laten vertellen dat de opbrengst van de landbouw nog geen 24% bedraagt van hetgeen door het land in totaal wordt opgeleverd, terwijl dan toch 40% van de bevolking van de landbouw leeft’.
‘Laat dat zijn zoals het is’, antwoordt Bartolo mij neerslachtig. ‘Maar hier in de Chianti hebben we alleen met onze wijn-opbrengst te maken, en die... Hebt u ook de bekendmakingen gelezen van het Consorzio per la difesa del vino tipico Chianti e della sua marca di origine?’ En mijn man herinnert er mij aan, dat dit Consorzio juist hier, te Radda, werd opgericht in mei 1924.
‘En dat spint ook al geen wol?’
‘De Staat...’
‘Natuurlijk, de Staat! Waar paarden niet trekken willen, moet de regering dan maar onder het juk. Jullie willen de “dazio” kwijt, de tolheffing: de fiscus is de grote schuldige? De accijns?’
‘Niet eens de grote, maar schuldige, natuurlijk ook deze. Want is dit een toestand naar behoren: de wijn die ik produceer, de druif die ik teel en mest met mijn zweet en mijn bloed, de volksdrank van het Italiaanse volk, voor allen gelijk, il vino paga, de wijn betaalt!’ En zijn vuist beukt het zwakke tafeltje waarvoor we zitten, dat er de glazen opspringen. ‘De verkeerde wereld: een schande voor ons land!’ En hij raast verder: ‘Moet het volk van de Povlakte de heren te Rome gaan vertellen hoeveel appels en peren ze van hun bomen plukken, en vragen ze de boeren van Apulië wat de opbrengst van
| |
| |
hun olijven bedraagt? Alcohol mag ingevoerd worden, maar de wijnboer moet rekenschap geven over zijn druiventrossen. Provinciale fiscus, gemeentelijke fiscus, “tasso sul vino”. Wordt onze productie beschermd? Geen regeling van de prijzen voor de verkoop! Van credieten, waar de producent om smeekt, geen spoor. De heren laten zich onze Chianti smaken en de fiscus hanteert de knoet, terwijl de wijnboer op de knieën ligt en verkommert, onbeschermd’.
Bartolo zet zijn glas aan de lippen en drinkt het leeg in één teug. ‘Bevuta in un tratto’, zeg ik en glimlach. Hij begint een nieuw betoog; maar ik val hem in de rede: ‘Jullie, Chiantigiani, hebben er dan toch dit op gevonden: de zwarte haan, het waarmerk van de echtheid door het bewuste Consortium ingesteld!’ Elke fles die op de markt gebracht wordt als Chianti-wijn, is dàn alléén gegarandeerd echt en onvervalst, wanneer die het etiket van het Consortium draagt: de zwarte haan op het gouden veld.
‘Maar daarmee wordt het onheil niet afgewend’, roept Bartolo hartstochtelijk. Dat is niets anders dan de garantie van de edele soort, de wijn die inderdaad wijn is. De vijand is de vervalser en de concurrentie die deze ons aandoet. En dát terwijl er dan toch een Ministerie van Landbouw is, en een Servizio di vigilanza per la repressione delle frodi: om vervalsingen tegen te gaan. En daarom is het, dat er door heel het land gejammerd wordt, en moord en brand geschreeuwd; en daarom zijn er doden gevallen in Apulië, bij het oproer dat er is uitgebroken’.
‘Maar hoe dan wel? In Frankrijk werd het dan toch klaargespeeld om praktijken onmogelijk te maken, die niet alleen de eerlijke wijnbouw nekken, maar ook de gezondheid van den verbruiker schaden’.
‘Hier in Italië’, fulmineert Bartolo, ‘kunnen de vervalsers zich aaneensluiten en onvindbaar houden om hun vervalsingen door te voeren, die zowel de nationale markt schaden alsook de klant vergiftigen. Wijncrisis?’ roept Bartolo in wilde woede, ‘neen, wijnschandaal!’ en hij tracht mij vervolgens uit te leggen hoe de vork in de steel zit. ‘Druivenopbrengst in 1956, let wel, 63.500 HL. Voor 1957 werd die geschat op 25 à 30 % minder. Daarbij ging de prijs dus stijgen, zou men menen. Integendeel echter: de prijs die de wijnboer ontving, ging de laagte in. Ziehier waarom: het jaar der rijke opbrengst betekent voor de wijnboer een schadepost, een zwaar verlies; want diezelfde wijnboer zit te houden met een niet verkochte over-productie, terwijl de toestand zo is, dat de concurrentie van den wijn-vervalser steeds, van jaar tot jaar, toeneemt, en wel op onrustbarende wijs’. ‘Clandestine wijnvervalsing, wel te verstaan!’
‘Kunstwijn tegenover natuur-wijn: vino-vino’, gaat Bartolo voort.
‘En zie nu: zover is het met ons gekomen, dat we een nieuwe uitdrukking bezigen voor onze echte, onvervalste wijn, tegenover de “vino di polverina” poeierwijn, die er ingaat bij het volk omdat hij goedkoper is, zonder dat het er naar vraagt hoe hij tot stand is gekomen, deze “vino fabricato, sofisticato”: verfoeilijke, sintetische producties die hand over hand toenemen. Een eerste gevolg van het gebruik van deze industrie-wijn is, dat de verbruiker daardoor de goede smaak verliest voor het edele en onschadelijke produkt; een tweede,
| |
| |
dat vele van deze goedkope brouwsels bestaan uit stoffen, die voor de volksgezondheid schadelijk zijn. En door de fabriek verongelijkt, gaat de wijnbouw te gronde’.
Wijn is zonnewarmte, zong Dante: ‘Guarda il calor che si fa vino’.
Ik schud meewarig mijn hoofd. ‘Drink’ moedigt Bartolo mij aan. ‘Dit is wijn; wijn zonder meer. En van deze kun je nog altijd zeggen ‘in vino veritas’, hetgeen van de falsificato niet meer beweerd mag worden: fruitafval, chemische produkten, geïmporteerde alcohol, laat je dat uitleggen door de mensen van het vak. Voor deze wijn werd geen recept geschreven. De druif staat er borg voor en de zomerzon heeft het wonder gewerkt. Drink!’ En hij ledigt zijn glas opnieuw. ‘Maar kun jij je voorstellen met welk verdriet en met welke wraakgevoelens ik destijds mijn volle vaten heb leeg laten lopen in de goot van de straat, toen de opbrengst niet verkocht was en ik geen vaten en geen bergpaats had voor de nieuwe oogst, - de rijke kasteelheren hadden dat wèl, - en ik niet alles over de planten in de tuin kon uitgieten en er me voor schaamde om met deze kostbaarheid! mijn badkuip te vullen’.
‘Bartolo, in 's hemels naam!’ De goeie kerel ziet dat ik eerlijk onthutst ben.
‘Begrijp je 't? vraagt hij. Dat is het gevolg van de knoeierijen. Zullen we nog langer druiven plukken als de landgenoten zich tevreden stellen met afval van dadels en johannisbrood? Dat tuig kost minder dan de helft van hetgeen je voor de Chianti-druif betaalt. Bij gisting heeft het zelfs nog hoger alcohol-gehalte. Je kunt er dus nog méér water bijgieten om te komen tot het vereist procent. De domme volkshoop slikt die knoei, zodat de vaten van de wijnboer nog niet leeg zijn, wanneer de nieuwe pluk begint. Let wel dat niet alle wijn die wij leveren, geschikt is voor export. Er is wel flessenwijn, maar de grote productie is berekend op verbruik in het eigen land, in hetzelfde jaar. Dat is onze landwijn. En deze is voor uitvoer ongeschikt. Landwijn, zeggen we hier, wil voorzichtiger behandeld worden dan een rauw ei. Hij verdraagt niet veel schudden en overhevelen. In een lokaal zonder behoorlijke luchtverversing wordt hij troebel en zuur. Bottelen mag alleen bij afnemende maan gebeuren, anders springen de flessen. In het voorjaar na de pluk wordt wijn van jonge stekken al ongenietbaar, wordt azijn. En zelfs óók die van oudere wijnstokken kan dan nukken vertonen. Hoe minder wijn er gedronken wordt, hoe minder vaten er beschikbaar zijn als de nieuwe oogst rijp is; dat was anders toen er géén kunstwijn bestond. De kleine kweker zit met de handen in het haar, wanneer de rijke heer, die kelders en vaten heeft in groter mate, hem niet reddend te hulp komt en opkoopt onder de normale prijs. En groter wordt de nood van de kleine man in de zogenaamd gezegende jaren, als er druiven zijn in overvloed en de plattelandsbevolking geen blijf weet met de geweldige opbrengst, die niet anders dan verlies betekent.. Zo heeft zich in 1951 herhaald wat in 1909 ook is voorgekomen: het edele sap was waardeloos geworden door de overproductie. En de arme sukkel weet niet anders te doen in zijn nood dan de spon te rukken
uit het nog gevulde vat, en de wijn stroomt door de straatgoot. Dat heeft de fabriek
| |
| |
hem aangedaan; en de arbeid van een heel jaar is vruchteloos geworden’.
Daarmee vervalt Bartolo in een naargeestig stilzwijgen. De glimlach keert terug op zijn goedig gezicht, wanneer ik hem tot afscheid de hand reik en te verstaan geef hoe wij, vreemdelingen, hier niets vermoedend van nood en ergernis en ongerechtigheden, omdwalen door dit gezegend en zalig druivenland als door de tuin van Eden.
|
|