| |
Montepulciano
Zie ons hier nu terug te Montepulciano, om het achtergelaten reisgoed op te halen. Ik verheug me over de glimlach waarmee de gastheer uit de ‘Marzocco’ zijn verloren zoon ontvangt. ‘Uw tocht gunstig verlopen? Onderweg uw hart niet verloren...?’
‘Al lang verloren aan Toskane!’
Als bekende een herberg te betreden veraangenaamt het binnenkomen ongemeen. Je bent dan niet maar een nummer méér op de lijst, doch een gast, een heuse gast, met allicht iets van 'n vriend. En krijg je door het dienstmeisje dan ook weer de tafel aangewezen, waar ze vroeger al eens je maal heeft opgediend, dan is er iets in die opmerkzaamheid alsof je inderdaad niet uit hun gedachten geweest was.
| |
| |
In deze gezellig-ouderwetse ‘Marzocco’ speelt het hotelbedrijf zich af op de eerste verdieping. Geheimzinnig leeg en onbetreden blijft de benedenruimte, als in andere landherbergen in dit land. De eerste verdieping zal ook wel hier als elders de ‘piano nobile’ heten. Je komt er en gaat en doet als kind in huis. Ik vond er dezelfde kamer terug van pas geleden. Wat zet er je zó op je gemak? Toch ben-je er niet alleen. Met mij is er een frans-sprekend meneer, daar aangespoeld als wel iedereen die Montepulciano aandoet. Alwie er zich toe in staat gelooft, steekt lange betogen tegen hem af, die hoffelijk alle gestotter aanvaardt en beantwoordt. Er is daar een zwierige dame, noch bejaard, noch jong, die er bij alle maaltijden verschijnt telkens met een vaasje vol bloemen, dat ze, na afloop van de plechtigheid, dan ook weer zuinig terugbrengt naar haar kamer. Er is daar een meterlange officier, die onder het eten telkens belangstellend in de richting van dat vaasje kijkt; oppassers en wie weet wat voor soldatenvolk wordt links en rechts heengekommandeerd. Er is daar een professor met een geleerde bril op de neus, die niets ziet en niets hoort van alle kluchten die er zich afspelen. Er is daar ook een handelsreiziger, in de weer met koffers en portefeuilles, die zich geen sikkepit aantrekt van alle sterren en armstrepen, maar zich heimelijk afvraagt of hij concurrent of alleen maar confrater te zien heeft in de man met de rugzak. Wij zonnen ons alle gelijkelijk in de vriendelijkheid van de aardige, opmerkzame gastheer, die de roem van de Toskaanse gastvrijheid hooghoudt. Daarvoor doet die van de goedige gastvrouw niet onder, bescheiden en bezorgd, die te midden van haar ijverig personeel beredderend heerst in de keuken.
Deze Toskaanse hartelijkheid behoort tot de hartestad van het vriendelijke landschap. De wijn van Montepulciano werd geroemd, zijn schoonheid niet minder. Menigeen heeft er zijn hart aan gegeven, heeft er verzen aan gewijd. Het telt maar een zeventien duizend inwoners; maar er is een bibliotheek, een archief, een museum. Een beroemd man uit de glansdagen van de Medici heeft er zijn naam gegund aan de boekerij, aan theater en college. En bedenk dat het een tiental paleizen bezit van naam en faam. Op het platte dak van een van zijn torens slaat een Pulcinella het uur met een beweegbare, bronzen hamer.
Geen stad? Een hele straat van Renaissance-paleizen, wel een kilometer lang. Zo maar Vignola's en Sangallo's, als de gewoonste zaak van de wereld. Men begrijpt niet hoe ze er gegroeid zijn uit deze bodem schier zonder historie. Montepulciano is aan de Medici trouw geweest, en dat is heel zijn verleden. Geen spitsbogen als te Siëna. Alleen maar zestiende eeuw. Maar Rome mag er van opzien. En zo verdient Montepulciano zijn plaats tussen de honderd kunst-steden van kunstzinnig Italië.
Doch er ontbeekt iets aan Montepulciano. Zijn kilometerstraat is een doorgang. Ik mis er een kern tot genoeglijk verpozen.
Die lange straat vol paleizen, telkens wisselend van naam - Via Roma, Via Cavour, Via Garibaldi, Via Poliziano, - in kronkellijn lopend van de eene stadspoort naar de andere, van rechts naar links, in gestadige stijging, rijgt aan haar draad geen enkel harteplein. Zij
| |
| |
mist het natuurlijk rustpunt, om de wandelaar tot stilstaan te brengen: een knoop, een markt.
Zonder centrum zijn steden ondenkbaar. Het middenplein van een stad drukt zijn stempel op het geheel, als een ijkmerk. Het stadsplein is het gelaat, waarmee de stad je aankijkt. Het is haar korte inhoud, haar quintessens. En is dat plein opgestaan uit de bonte neerslag van het verleden, dan is het ook als de spiegel waarin de stad zelf zich beschouwt en bewondert.
Naast het historisch plein, poëzie geworden, blijven alle straten eenvoudig proza. Het heeft zijn ruimte-element op de straten voor. Ruisen de straten van het gegons van voetgangers en vervoermiddelen, het plein is zingend orgelpunt. Wie straat zegt, meent beweging. Inhoud krijgt die beweging op het plein. Want plein is synthese, is rust. Het is egocentrisch. Het is kern en klokhuis, en wordt in het levend organisme van de stad als drijfveer gevoeld. Uit het levenssap van de straten - de wortelstronk - is het plein gebloeid als een bloem.
Straten zijn stromen, waarlangs de vloed van aan- en uitvoer zijn ritme stuwt. Pleinen zijn kolken waarin de beweging wervelend stokt. Straten zijn pijlen in snorrende vlucht, die van het plein uitgaan als van de pijlbundel, en naar het plein terugkeren als pijlen in de roos.
Maar - Pulciano bezit zijn plein, een heel groot plein: Piazza Vittorio Emanuele, met daarlangs drie paleizen en een dom...
Geef toe, dat het voor Montepulciano noch ster is, noch kern. Het ligt buiten de as van de kilometer-straat. Het vormt geen middelpunt. Het ligt er als opzij geschoven. Het ligt al een verdieping hoger dan de drukke straat, en ligt er leeg. Alleen zijstraatjes gaan er bedeesd heen. Het ligt er als op drempels, als een terras, boven de stad, boven verkeer en vertier uitgeheven, - een platform dat zelfs geen uitzicht biedt. Wat is zijn bedoeling en zin, met betrekking tot het levend stadsorganisme? Een gapende leegte, misschien één week van het jaar door bonte kermisdrukte uit zijn slaap gewekt.
Er is de dom, op trappen, ruw, met kale, plompe gevel: die had met marmer bekleed moeten worden, maar werd het nooit. Daarnaast een klokketoren zonder helm, onafgewerkt. Er is het ‘Palazzo Comunale’, gestreng en nors, een brok hardhandig geweld. Achter de kantelen van het zwaar en zwartgallig gemeentehuis is er dan een tweede toren. Doet hij denken aan die van Siëna, die is als een bloemstengel? Deze doet aan als een dreigende vuist.
Laat alle stijlen er vertegenwoordigd zijn, deze Piazza is koel, is leeg en ontvolkt. Zij is vervelend. Zij heeft geen aangenaam karakter. Zij mist spiritualiteit. Gezelligheid biedt de doorschaduwde, vochtig-koele Via Roma, ondanks haar sombere behuizingen; ondanks ruimte, zon en hemel, kent de Piazza warmte, leven noch bloei. Hoe mooi haar paleisgevels, toch gaapt het. Er ontbreekt sfeer. Ik heb er geen stemming gevonden. Het werd ‘gemaakt’ als het resultaat van een optelsom. Het is gewild quantum, berekend volume: niets doet zien dat dit plein als noodwendig uit de stroom van het daags bestaan aan de oppervlakte getreden is, als 'n waterlelie in het jonge licht.
| |
| |
Ergens te Montepulciano, buiten de Porta al Prato, loop je in de open armen van wat er Sint Agnes kerk- en klooster heet. Niet de Romeinse martelares is hier bedoeld, de heilige met in haar armen het lammetje, maar een plaatselijke Agnes, kloostervrouw der dertiende eeuw, Agnes van Montepulciano. Hier, in het klooster door haar gesticht, verbleef en stierf ze. Men zou er nog iets anders willen vinden dan de reliekschrijn waarin haar verdord gebeente rust, iets dat beter getuigen kon van haar wezen en leven. Het moet een bizondere vrouw geweest zijn, deze uit arme ouders geborene, die als negenjarige de sluier heeft aanvaard. Er was een uitzonderlijke toestemming nodig voor haar, om in te treden bij de ‘suore del sacco’, nonnen zo genoemd om het schapulier van grove jute dat zij droegen. Agnes was dertien jaar toen zij zelf ook een klooster stichtte. Onzeker is het, of zij geboren werd in 1268 of 1274. En zo kan het ook wel dat zij vijftien jaar was toen zij intrad. In elk geval, zij werd geboren te Gracciano Vecchio en al spoedig ging de mare door Montepulciano dat men hier te doen had met een heilige. Montepulciano nam de gelegenheid waar. Verkieselijker dan ergens het gebeente van een heilige te roven, was het een heilige binnen de stadsmuren te laten leven. En zo dwongen ze haar om te Pulciano te komen verblijven. Agnes wilde niet, maar moest per slot toch toegeven. Hoe haar vereerders het aangelegd hebben, zegt de historie niet. De heilige, allen tot voorbeeld, was niet zuinig met voorspellingen. Haar nagedachtenis bleef in zegening bij het Toskaanse volk, dat haar graf tooide met een krans van legenden. In 1726 zag paus Benedictus XIII zich nog gedwongen om haar heiligverklaring uit te spreken.
Dertig jaar na haar overlijden (1317) ziet in Toskane een andere grote vrouw het levenslicht, Catherina van Siëna (1347). Het verhaal wil dat Catherina ooit, al pelgrimerend, het gebeente van Agnes heeft bezocht, waar dit te Montepulciano rustte, onvergaan. Spinsel van de volksverbeelding. Om het even. - Wij zien de gestorvene met omsluierd gelaat en gevouwen handen, neergelegd op de smalle baar, waarachter de lichtschijn speelt van enkele kaarsen. Wat verflenste bloemen gestrooid over de schaduwige plooien van de roomwitte pij. De donkere wimpers liggen roerloos op het asgrauw gelaat, zacht en aanminnig gebleven in haar eeuwige vrede. Op de drempel van het celletje de Siënese, de ‘Sainte Terrible’ van André Suarez, Catherina, die de paus uit de ballingschap terugbrengt naar Rome, de vastberaden vrouw met de onbuigzame wil, de onverschrokkene, met de dwingende macht van haar sterke persoonlijkheid. Catherina, die niet van sidderen weet, treedt hier schoorvoetend nader. Niet het mysterie van de dood overmeestert haar, maar het raadsel van Agnes' tedere zachtzinnigheid. Om die zachte, kinderlijke aard voert ook deze Agnes, als haar naamgenote van Rome, het lam als zinnebeeld. Ingekeerd in God zoals zij leefde, in heilig bezinnen, slaapt zij hier de eeuwige slaap. Aan haar voeteneinde thans de Vrouw, die de halve wereld vervulde met het geluid van haar dwingende stem, die zich manend en verwijtend richt tot pausen en vorsten, die met de kloekheid van een man een bedrijvigheid ontwikkelt
| |
| |
die verstomd doet staan, een vrouw die mannen te erg is, een vrouw met een heldenziel; Agnes, heilig geworden binnen de kring van haar zusters en haar eigen kloostergebied, groot door geringheid en stille nederigheid, groot voor God.
Mocht Catherina twijfel gekend hebben nopens haar wijze van optreden, moest zij hier die benauwende twijfel ervaren, bij Agnes' gebeente. Is God met mij op mijn wegen, de weg van Avignon, de weg van Rome? Is de enige weg van de vrouw, van de heilige, niet de weg van Agnes Segni, de maagd met het lam? Agnes, de geduldig dragende, zachtmoedige, zwijgzame, wier wereld lag binnen de muren van pandhof en cel? Agnes, geheel deemoed en offer; Catherina, de sterke vrouw, die de tiara herwon voor Rome.
Daar geeft Agnes, de gestorvene, het antwoord met de taal der gebaren. Niet toelatend dat de waarlijk van God vervulde Catherina vererend voor haar het hoofd zal buigen, heft zij - gestorven - zelf de rechter voet omhoog tot haar, zodat zij die, zonder te bukken, kust.
In dit toneel liggen dramatische waarden.
Behoort de grote Catherina dus tot een later geslacht, tijdgenote van Agnes Segni van Montepulciano was een andere in deze landstreek vereerde, de zogenaamde ‘Toskaanse Magdalena’, Margaretha van Cortona.
Een twintigtal jaren vóór Agnes Segni werd Margaretha geboren. Zeven of ook wel tien jaren bracht zij door te Montepulciano. Zij zal er Agnes niet ontmoet hebben, maar Agnes heeft er voorzeker van haar gehoord, van haar ergernis-gevende aanwezigheid in de stad, de lichtekooi. Stel dat zij elkander gekend hadden: wat zou anders wel het onderwerp van hun gesprek geweest zijn dan de liefde, het grote thema van het vrouwenleven: Agnes, de schouwende in stille deemoed, Margaretha de hartstochtelijke met haar vuurziel in laaie gloed; Agnes, de passieloze zienster, de roerloos aanbiddende, harmonisch beheerste, die leefde in schouwing, - Margaretha even wild in haar wellust als tomeloos in berouw en boete.
Zeventien jaar was Margaretha toen zij uit Laviano kwam naar Montepulciano, zich bewust van haar schoonheid. Kwam zij argeloos uit haar eenvoudig dorp, na de dood van haar moeder? Weldra was zij geheel in de macht van een minnaar, die haar in zijn huis had genomen als dienstvrouw. Doch hij kleedde haar in fraaie gewaden, vereerde haar snoeren en sieraden, en bekommerde er zich niet om, wat Montepulciano ervan dacht, - zoals het in de oude legende van Fra Giunta Bevegnati te lezen staat.
Tot een ernstig voorval een einde stelde aan dit alles. Op 'n avond komt de minnaar niet thuis. Margaretha, het ergste vrezend, gaat op verkenning uit en vindt in het veld, onder opgestapelde takken, het lijk van de geliefde, lafhartig vermoord.
Raadselachtig en verborgen blijft in de geschreven legende, wat er in Margaretha omgaat. Zij had een kind, een knaap. Wordt zij met geweld uit het rijke huis gestoten? Zij vlucht uit de stad naar Laviano terug, naar de ouderlijke woning.
| |
| |
De zondares is tot inkeer gekomen. Haar tranen zullen de vader geroerd hebben. Er was het kind. Margaretha kon een nieuw leven beginnen. Maar toen zij, overtuigd van de gegeven ergernis, tot boete geneigd bleek en met den hartstocht van het verleden inderdaad tot boetedoening overging - geen straf te zwaar, geen vernedering te groot - kwam haar vader in verzet tegen dergelijke gedragingen. Vader te zijn van een openbare zondares was al even onaangenaam als vader te zijn van een geruchtmakende bekeerlinge. Hij duchtte het buitensporige, ook in het goede, en wenste gerustheid op zijn oude dag. Onder zijn dak geen buitenissigheden.
Margaretha zit in de boomgaard onder een vijgeboom en schreit. Naar zij schandelijker genoten heeft, wil zij nu ook, ‘saturata obprobriis’, evenredige voldoening geven, ondergedompeld in een zee van ellende en verguizing. Rood als scharlaken, zoals zij haar zonde ziet, wil zij de straf ook, wreed en bloedig. Zij ontdoet zich van haar kind, om het door vreemden te laten opvoeden. Zo is zij vrij geworden om zich over te geven aan een ware wellust van boete en pijn. En daar zij zichzelve gehéél overgeeft, zonder terughouding - verhaalt Fra Bevegnati - wil zij naar Montepulciano terug, waar men haar in weelde gekend heeft, thans in lompen, een aalmoes bedelend, de haren afgeknipt: daarbij zou zij zich, als een blinde, door een andere vrouw laten rondleiden, een koord om de hals, waarbij de geleidster luide zou roepen: ‘dit is diezelfde Margaretha die vroeger zo velen getergd heeft door haar wangedrag’.
Dit vroom spektakel heeft goddank niet plaatsgevonden. Het was al erg genoeg dat zij de moede burgers van Cortona 's nachts uit de slaap gilde en zelfs de kerkdienst verstoorde door histerische ontboezemingen. Haar geestelijke raadsman heeft Margaretha naar een klooster verwezen, en op een afgelegen berg heeft zij haar verder leven gesleten in strenge boete, maar ook niet minder op goede werken bedacht.
Montepulciano - Cortona: hier de heilige met het lammetje, ginds die met de draak. Van de ene stad kan men de andere waarnemen, ondanks de afstand die hen scheidt: beide op hun berg gestegen. Daartussen opent het bloeiende Chiana-dal zijn wijde diepte, waar de weg loopt naar Siëna, de weg naar Firenze, de weg naar hoofd en hart van het land Toskane. Het is alsof een boog gespannen werd van de beide bergsteden uit, die hoog zijn bescherming welft over straat en landschap, - een boog als saamgeklonken uit de zegebeden van de beide Patronessen, wier gebeente, elk op de eigen bergkruin in de stad van hun voorkeur, werd ter ruste gelegd. Beider blanke handen, mystisch saamgestrengeld boven het prachtige landschap, vereeuwigen er hun trouwe wake in voorspraak en gebed.
Montepulciano, geroemd om zijn paleizen, schilderijen, landschap, ‘città hoggi nobile e molto celebre’, zegt Don Silvano Razzi in zijn ‘Vita de Santi e beati Toscani’ (1601), ‘sia per la generosità de vini, e si molto più per gl' huomini illustri, che ha dati al mondo, massi- | |
| |
mamente nelle dignità ecclesiastiche, beroemder nog om zijn priesters dan om zijn wijn’.
De eerste waarop hier gezinspeeld wordt is wel Marcellus Cervini, legaat bij het concilie van Trente en apostolisch bibliothecaris, die een en twintig dagen lang de pauskroon droeg als Marcellus II, toen hij, 54 jaren oud, ontsliep. Voor hem werd de vermaarde ‘Missa Papae Marcelli’ geschreven, en dus leeft zijn naam onsterfelijk voort in Palestrina's glorieuse polyfonie.
Na hem Bellarminus, Jezuïet en professor te Leuven: voor deze was het, in zijn 80ste levensjaar, geen geringer roem de leermeester geweest te zijn van Aloysius, de Gonzaga-prins, dan geducht te worden door zijn meest verbitterde tegenstanders als knapste verdediger van zijn Kerk.
Beiden lieten wel geen sporen na in de donkere stegen, waar wij als toeristen dwalen, maar zij breken de stralen van hun roem veelkleurig in Montepulciano's kristal.
Een derde gevierde eert de stad in een XIIId' eeuwse ‘Casa Poliziano’ met inschrift in marmer; trouw waakt zij over naam en aandenken van Angiolino Ambrogini, naar zijn geboorteplaats Poliziano genoemd (1454-1494). Als humanist heeft hij ten volle beantwoord aan het ideaal dat de Renaissance zich voorstelde van den geletterde. Als vijftienjarige schrijft hij Latijnse epigrammen, als zeventienjarige schrijft hij er in het Grieks. ‘Omerico giovinetto’, Homerische knaap, noemden hem zijn tijdgenoten, daar hij boeken vertaalde uit de ‘Ilias’; il Magnifico stelt hem aan tot opvoeder van zijn zoon Piero. Naar Lorenzo's voorbeeld wijdt Poliziano zich nu aan de volkstaal, en schrijft hij zijn vermaarde ‘Orfeo’, zijn ‘Stanze per la Giostra’. Maar hij verwijlt niet steeds op de Olympus, en daalt gaarne af naar de bloeiende aarde en het vrolijk dansvolk. Dit heeft hem strofen ingegeven die hun frisse klank bewaard hebben:
Quanto è piu dolce, quanto è più sicuro
Seguir le fere figgitive in caccia
Fra boschi antichi fuor di fossa e muro
E spiar lor covil per lunga traccia!
Wat is aanminniger, wat wel zo veilig
Als voortvluchtig wild te vervolgen
Jagend door oud bosschage, en speurend
Ver buiten wal en gracht naar zijn sporen!
Poliziano streeft naar roem. Hij beroemt zich voor de Hongaarse koning Matthias Corvinus op zijn lessen in de klassieke talen; hij doet koning Jan van Portugal het voorstel om een epos te schrijven over de ontdekking van West Afrika. Hij verdient lof van Erasmus, en zelfs nog de moderne dichter Carducci noemt hem ‘il felice dittare del buon gusto’. Maar om de roem versmaadde hij, kanunnik, geen vette prebenden. Zijn verdienste bestaat hierin, dat hij zijn fijn versneden pen ten dienste gesteld heeft van de volkstaal.
Sinds Piero zijn leerling was, ging Poliziano bij de Mediceërs in en
| |
| |
uit als van den huize. Hij was in Lorenzo's nabijheid, toen diens broer Giuliano de' Medici vermoord werd in de dom van Firenze. Piero intussen was geen dankbaar leerling. De studie verdroot hem. Boven de geneugten van de humanist, verkoos het verwende zoontje de grovere vreugden van een luilekker bestaan. Ten slotte beklaagt Poliziano zich hierover bij de ouders.
De kritiek verdroot de vader; de moeder, Clarice Orsini, voelt zich in haar wiek geschoten, trots op haar patricisch bloed. Aanmatiging van de geleerde, die zelf van nederige afkomst is! De vroegere vriendschap nam een einde. Poliziano keert Firenze de rug toe en vindt een toevlucht bij de Gonzaga's te Mantua. Maar zijn hart is in Toskane gebleven, hij kan Firenze niet vergeten, hij houdt van Lorenzo. En als immer is Lorenzo ook hier grootmoedig. Hij roept de geleerde terug, opnieuw als opvoeder van Piero, maar nu ook tevens van Giovanni, zijn broer, die paus zal worden als Leo X.
Twee jaren leeft Poliziano blij en gelukkig te Firenze; dan sterft Lorenzo il Magnifico. Het is de grote smart van zijn leven geweest, dat hij daarna het getij van de volksgunst voor de Medici heeft zien verlopen. De vloed van haat, die opkwam tegen het geslacht, heeft ook hem, de trouwe vriend, overspoeld. Zijn handschriften, boeken en perkamenten gingen verloren. Met inwilliging van Savonarola wordt hij begraven in de witte pij van de Dominikanen. Op de wanden van S. Maria Novella vereeuwigt Ghirlandajo zijn beeld. Zijn grafschrift luidt zo eenvoudig, dat dit wellicht deed veronderstellen dat zijn as werd verstrooid op de wind. Zijn werk kan een dode letter geworden zijn, zijn naam is fris gebleven als een groene meikrans. Want hij heeft behoord tot de planeten die hun baan schreven om de zon van Lorenzo de Prachtlievende, in het zenith van zijn luister: hij heeft gestaan in de glans van het jong geluk der Medici; en zo heeft de Tijd ook zijn naam vastgeklonken in de hemel van het befaamd geslacht, als lichtend sterrebeeld.
|
|