Terugblik 1880-1930
(2003)–Felix Rutten– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 182]
| |
[pagina 183]
| |
X Annexionisme1918. De oorlog had een einde gevonden, er werd getimmerd aan de vrede, wat niet bijster voor de wind ging. Ik kampeerde nog altijd op de Oude Gracht te Utrecht en werkte daar aan mijn Jessonda, Jairus' dochtertje, nog weer bestemd voor de Rotterdammers met Alida Tartaud-Klein.Ga naar eind1 En op 'n avond valt als in stormvlucht een boodschap bij mij binnen: ‘Prof. Schrijnen verzoekt u dringend om aanstonds, of in elk geval zo spoedig mogelijk, zich bij hem te vervoegen. Geen uitstel.’ De Limburger prof. Jozef Schrijnen, van Venlo, bekleedde een leerstoel aan de Utrechtse universiteit.Ga naar eind2 Dringend? Wat kan er aan de hand wezen, dat zoveel haast vraagt? ‘Je begrijpt waar het om gaat,’ roept hij me toe, als ik bijna ademloos zijn studeervertrek binnenval. ‘Ik zou niet weten.....’ ‘Van onze Minister-President zelf weer ik, dat het ernstig is. Ruijs heeft me persoonlijk ingelicht. Schrik niet, wanneer je nog niets weet uit de kranten; maar het is zó. De Belgen eisen ons Limburg voor zich op, of in elk geval het grootste gedeelte daarvan, om hun eigen grondgebied, zo heet her, naar behoren af te ronden. Zij hebben het voor het zeggen, daar zij gestaan hebben aan de zijde van de overwinnaars. Walen natuurlijk, landhongerige Brusselaars.’ ‘Professor, nee!’ ‘Limburg en het nodige óók van Zeeland, als schadeloosstelling voor hun materiële verliezen en 't geleden leed, nu de buit verdeeld wordt. Ongetwijfeld Zeeuws-Vlaanderen en, dat spreekt wel, Maastricht.’ ‘Dat dan toch zeker niet, professor. Nooit en nimmer.’ ‘Ruijs verwachtte dit antwoord van je.’ ‘Wát beginnen? Lawaai maken, betogen, Amerika te hulp roepen, wat dacht u? Hoe dan ook, wat de Minister-President denkt te doen, wij staan als één man achter onze Limburger.’ ‘Natuurlijk zal hij zich weren en voor ons optreden. Maar Limburg zelf zou hierbij aanstonds in beroering moeten komen, op eigen initiatief. Limburg en Zeeland samen, in een storm van verontwaardigd protest, Maastricht vooraan, en luid en hevig genoeg om te | |
[pagina 184]
| |
Parijs gehoord te worden.’ ‘Een comité van actie in die geest?’ ‘Dat is de mening van de Minister.’ ‘Vooreerst onze eigen mensen wakker roepen?’ ‘Wanneer jijzelf daarbij wil optrekken als woordvoerder.’ ‘Als dat dienen kan?’ ‘De Minister rekent daarop.’ ‘Van mijn kant een dure plicht, professor.’ Zelf zou prof. Schrijnen daags daarna verslag uitbrengen in Den Haag. Reeds was ook van die kant Maastricht op de hoogte gebracht. ‘En dus afgesproken?’ Wij zagen elkaar in de ogen. Zeker beefden mijn mondhoeken. Monsterde hij daarbij in gedachte zijn gehorige?Ga naar eind3 Als goedkeurend knikte hij me toe: ‘Begrepen. Maar bedenk dat het geen bangmakerij betekent van gene kant.Ga naar eind4 In Brussel zijn hiermee vooraanstaande franskiljons doende. Overwinningsroes. Ruijs zelf ziet het veeleer zwaar in. En hiermede was de brand ontstoken van onze Limburgse anti-annexionistische beweging. Opgewonden en niet minder wild-verontwaardigd kwam ik terug in mijn kamer, kon die nacht de slaap niet vinden. Onvoorstelbare aanmatiging van een gebuur, die je dan toch niet anders dan als een vriend beschouwd had. Zolang de wrede oorlog dit arme volk te pletter had gelopen, hadden wij Limburgers het leed der buren trouw en diep bedroefd in gedachten mee geleden, meegeleefd, met de val van Luik en de ‘dies ater’ van Leuven te beginnen.Ga naar eind5 En nu verstout zich ditzelfde land dus om onze vreedzame landouwen op te eisen, onszelf met huid en haar in te slokken, alsof wij vriendelijk lachend zouden ingaan op een koehandel, ten koste van plicht en eer. Juist nu de verdere ontginning van onze prille kolenmijnen een gewinrijke toekomst voorspelt. Had Limburg dan verstek laten gaan bij het eclatante plebesciet op het Malieveld, toen onze jongens de eersten waren in Den Haag om de troon te beveiligen voor hun Koningin? Ongehoord. En ik moest het wel voelen als een slag in het eigen aangezicht. België, dat me dan toch niet vreemd gebleven was, het land van oom Jules en van de Vlaamse vrienden, het land van Gezelle, waar mijmerend Brugge mij bezield had tot een boek als een ex-voto, en Luik mij dierbaar was om weer andere vrienden, om zijn Ardennen waar ik Jacques Perk had teruggevonden. En plotseling kwam mijn hele leven mij voor als pijnlijk ontluisterd. De kransen van laurier, mij toegekomen bij de steeds zich weer herhalende voorstellingen van mijn Beatrijs, die daar langs de wanden van mijn kamer hingen, leken mij gewoonweg beschim- | |
[pagina 185]
| |
melde en nietszeggende prullen. Ook Vlaanderen had voorstellingen van mijn legendenspel gezien. Was Limburg in gevaar? Dan bestond er maar één grote en alles-geldende opgave meer: Limburg moest en zou, in zijn geheelheid en volkomen, in de oude trouw voor Nederland en Oranje behouden blijven. Zo moest ook Vlaanderen het voelen.
De eerste openbare vergadering, uitgeschreven door ons inmiddels samengesteld comité van Limburgs anti-annexionistische beweging, had plaats te Sittard.Ga naar eind6 Van de meest beduidende plaatsen in de provincie kwamen vertegenwoordigers opdagen. Sittards ruimste zaal liep vol met een heftig bewogen menigte. Onze voorzitter had een inleidend woord gezegd, waarna het woord aan mij werd gegeven, - bleek van ontroering omdat het smartelijk verscheiden van mijn ouders nog zo vers in mijn geheugen lag. De verzameling, die doodse stilte herhaaldelijk deed afwisselen met hevige geluidsuitbarstingen, moet er zich bewust van geweest zijn. Een enkele schutterige stem liet, verwaten genoeg, enkele woorden van afkeuring vernemen aan het adres van de spreker en zijn betoog. De persoon in kwestie mocht na afloop van geluk spreken, toen hij in de valavond heelhuids zijn woning terugzag.Ga naar eind7 Onmiddellijk hierna sloot ons Limburg in zijn benauwenis met Zeeland een hechte bond van verweer en gezamenlijke kondgeving. Bij het Nederlands Verbond vonden wij belangstellende tegemoetkoming.Ga naar eind8 Bewijzen van begrip en instemming kwamen toevloeien uit het hele land. En broederlijk verenigd reisde de Zeeuwse dominee, die het opgenomen had voor de bedreigde provincie in het westen, van toen af samen met de geïmproviseerde vechtjas uit het zuiden, door het hele land in propagandatocht, om te getuigen voor de trouw aan Nederland van Zeeuwen en Limburgers, en te protesteren tegen de schaamteloze aanmatiging. Eensgezind hielden wij beiden samen in ruim twee dozijn steden en ook kleinere plaatsen van ons land onze betogen, hetgeen mij een paar maal op een protestantse preekstoel bracht, terwijl onze staatslieden zich zeer zeker niet onbetuigd lieten te Parijs, waar gepleit werd in ons voordeel bij het bouwen van de vrede. De beide sprekers van deze opwindende en inspannende dagen mochten in het eind de voldoening smaken dat hun bemoeiingen niet zonder vrucht gebleven waren.Ga naar eind9 Wie zich in onze buurstaat in het hoofd mocht gezet hebben dat het Nederlands grondgebied beneden de grote rivieren als gesmeerd brood voor het grijpen lag voor wie er de hand naar uitstak, zong weldra een toontje lager en hoefde zijn keel niet nog langer te schrapen. Neen, ons optreden voor Limburg en Zeeland was niet ongemerkt gebleven, hetgeen ik kort daarna aan den lijve ondervinden mocht. De Vlaamse studenten van het mij vanouds bevriende ‘Met Tijd en Vlijt’, nodigden mij uit om voor hen te Leuven een spreekbeurt te komen vervullen. Zonder erg stapte ik te Roosendaal in de trein. Maar bij het grenskantoor schenen twee deftig geüniformde gendarmen mij te wachten. Zonder veel plichtplegingen wezen zij mijn paspoort van de hand met de mededeling, dat een verblijf van mij in België niet werd op prijs gesteld. En ik werd door deze beiden overgeheveld in de eerstvolgende trein retour naar Nederland en liet Leuven teleurgesteld. Later ben ik er evenwel toch in geslaagd om ergens per veerpont over de Maas te geraken en Leuven te | |
[pagina 186]
| |
bereiken, waar ik mijn beloofde voordracht houden kon. 's Ochtends daarna ontving ik echter telegrafisch van mijn oom te Luik de goedgemeende raad, om me onverwijld uit de voeten te maken.Ga naar eind10 Mocht ik het lot dank weten, dat mijn lijk niet ergens als voedsel voor de kraaien en aan een Waalsche boom te slingeren hing? In ieder geval, ik heb het overleefd. Toen daarna de rust in den lande weergekeerd was, werd ons Anti-annexionistisch Comité voltallig uitgenodigd naar het Huis ten Bosch, om daar door Koningin en Prins ontvangen te worden en de thee te gebruiken met het vorstelijk paar. Binnen het jaar werd mij het officierskruis van de Oranje Nassau toegekend.Ga naar eind11
Intussen was ik teruggekeerd naar Zuid-Limburg om er mij te vestigen in het schilderachtige dorp Geulle, met zijn wit kasteel in de groene vlakte die zich uitstrekt langs de Maas, gedeeltelijk ook hogerop verspreid over de groene heuvels in de vorm van drie grotere gehuchten met de roodpannen daken van hun woningen tussen boomgaarden en tuinen verscholen.Ga naar eind12 Het landschap was nog maar amper bekend aan de toeristen die Valkenburg zochten, en men genoot er van een weldoende vrede, daar de grote rijksweg, die Maastricht verbindt met Venlo, het dorp niet aandoet en er de rust niet verstoorde, die de Maasvallei toen nog zo weldadig kenmerkte, als een twin in aanleg, vol koren en canada's. Er waren nu alweer enkele jaren heengegaan over de beslommeringen van de naoorlogse tijd; het was 1924 geworden, toen in het voorjaar mij daar onverwacht een boodschap bereikte van onze Minister-President, om liefst niet na al te lange tijd voor enkele ernstige dingen naar hem toe te komen. Zijn Excellentie vertoefde op dat ogenblik in Limburg op zijn landgoed Wolfrath, bij Susteren.Ga naar eind13 Het was wel een zakelijk bericht, dat niet duidde op een vluchtig vriendschappelijk zondagspraatje. Om hun betrekkelijke schaarste aan woorden maken dergelijke berichten gewoonlijk nog meer indruk. Ik had de oude Beerenbrouck gekend, gastheer van Koningin Emma bij haar eerste bezoek aan Maastricht. Ook zijn zoon Charles, de Minister-President, was mij geen onbekende. Ik kende de kortaangebondenheid van hen, mensen die het doorlopend te druk hadden om spilziek te zijn met woorden. Goed, ik ga onverwijld waar ik aldus geroepen werd, nieuwsgierig gespitst op hetgeen ik er vernemen zal. Wolfrath, het eenvoudig herenhuis waar ik verwacht werd, ligt in de vrede van zijn omringend geboomte, ongestoord door gerucht van veel verkeer, als mijlenver van de drukke wereld vandaan. Prille rozen bloeiden er in de siertuin, keizerskronen, primula's en aurikelen in hun bonte ouderwetsheid.Ga naar eind14 Alles vreemd en vredig in deze landelijke rust, waar sijzen en boekvinken, merels vooral, deze laatsten met ebbenhouten fluit, de sopraan van de nachtegaal gezelschap houden. ‘Maar zo rustig is het niet, in de wereld waarin ik rondkijk,’ begint Zijne Excellentie. ‘Het rommelt op het ogenblik waarachtig weer in Brussel. En dit juist is de reden waarom ik je verzocht heb hier naar mij toe te komen. Ik heb een dienst van je nodig. Vanzelfsprekend is het ministerie alles bekend van hetgeen je voor Nederland gedaan hebt in de Limburgse beweging van onlangs. Je hebt er dan ook je beloning voor gekregen. Nu zal ik | |
[pagina 187]
| |
het je verder niet lastig maken met overbodige uitweidingen. Kort en goed, het gaat hierom: ben je bereid om mij persoonlijk een groot genoegen te doen en ons land een niet minder grote dienst te bewijzen?’ ‘Uwe Excellentie kon aan deze bereidheid mijnerzijds twijfelen?’ ‘Dat niet. Maar wanneer ik je vierkant zeg dat wat ik bedoel, je de vriendschap gaat kosten van de bisschop?’ ‘Alsof de waardering van onze Minister-President voor mij van geringer waarde zijn zou?’ ‘Dan hoor, waarover het gaat in het kort. Ambtshalve is mij bekend, met betrekking tot Brussel, dat het gewenst is, zonder uitstel, om hier, in ons Limburg, weer 's met het zwaard te rammelen en van je af te spreken; dat is jou wel vertrouwd. De Brusselse annexatielust blijkt nog niet geheel bekoeld te zijn.Ga naar eind15 Verbazingwekkend genoeg. In elk geval is het nodig om die fameuze politiekers voor eens en voor altijd het zwijgen op te leggen. Bij deze vraag ik jou nu, om een herhaling van hetgeen je, nog pas geleden, met zoveel goed gevolg gedaan hebt, - deze keer echter weer niet alleen, maar in openlijke samenwerking met mijzelf, de Eerste Minister. Op aanstaande 15de augustus, Maria Hemelvaartsdag, | |
[pagina 188]
| |
vieren wij te Maastricht het vijfentwintigjarig bestaan van onze Limburgse katholiekendag. Een grote meeting in de Sint-Servaas, Limburgs hoofdkerk. Daarbij heb ik jou de belangrijke feestrede toegedacht. Ikzelf zal daartoe de inleiding houden. Dan zou ik je zeer bepaalde richtlijnen willen aangeven bij het samenstellen van die redevoering, aangeven waarop de volle nadruk te leggen. Vanzelf spreekt dat dit je voordracht een politieke inslag gaat geven. Er moet overtuigd hier kleur bekend worden. Maar nu zal de bisschop van Roermond er tegenwoordig zijn. Deze heeft ons voor de gelegenheid het gebruik van de Sint-Servaas verzekerd. Maar hij heeft de voorwaarde gesteld dat er geen politiek ter sprake zal gebracht worden. Daaraan wil ik me echter niet storen. Er wordt ons hier een gelegenheid geboden als geen tweede, om de gezindheid van Nederland klaar en duidelijk uit te spreken, om de stem van Limburg te laten horen. Er moet uiting gegeven worden, klaar en duidelijk, en ten gehore van heel België, aan de nationale en politieke gezindheid van onze provincie. En heel Limburg zal er aanwezig zijn. De bisschop wil nu eenmaal geen politiek in de kerk. Ik op dit ogenblik daarentegen wél. Ik oordeel het ten volle verantwoord. Brussel dwingt mij daartoe. De bisschop zal er kregel van worden. Niet dat hij geen goed staatsburger zou zijn. Maar hij heeft als priester zijn eigen zienswijze. Ik als Minister ook. En zo zijn we het niet eens. En dus wordt hij boos wanneer we aan hem voorbijgaan. Mij durft hij niet uitschelden, maar jij zult het moeten ontgelden voor ons beiden. Hier beveelt, zoals ik het zie, eenvoudig staatsbelang. Dat is mijn heiligste overtuiging. Wat dunkt je, durf je het aan?’ ‘Excellentie, mijn antwoord? Het vaderland getrouwe.’ ‘Ik had niet anders van je verwacht.’
Wat mij gelaten was aan tijd om aan mijn gedachten vorm te geven, ging veel te spoedig voorbij. Maar met Ruijs op de commandobrug, kwam de bark vlot. Alleen dit was het enige niet. Naar de tekst vorderde, bracht de bezorgdheid om de voordracht mij in klemmender benauwdheid. Wat ruimte betreft, is de Sint-Servaas te Maastricht de grootste kerk van Limburg. Luidsprekers waren toen nog onbekend. Hoe zou de spreekstem in haar eenzaamheid de galmende ruimte vullen, verstaanbaar, tot het einde sterk genoeg? En dan bij een gelegenheid als deze, die alles wat in aanzien was in de provincie er samenbracht, waaronder zovelen die het beter zouden doen en dit onder het oog van de vertoornde bisschop! Ik zocht de deken op, die zijn kerkgebouw van ondervinding wel moest kennen.Ga naar eind16 Samen stapten we de ruimte af, in de lengte en breedte. ‘Zie je wel dat het toch zo erg nog niet is? Je kent het vak, je hebt dan toch zoveel oefening gehad. En de akoestiek is bevredigend. Hoe voller de ruimte, des te lichter valt het spreken,’ bemoedigde de goede deken. ‘En hoe minder last het gehoor geeft. Je ziet dan geen gezichten meer, je ziet alleen maar volk.’ Ook zou er voor de gelegenheid een afzonderlijke estrade gebouwd worden, om de spreker veel meer naar het midden van de ruimte te brengen, in aansluiting met het hoofdkoor waar zich de plaatsen bevonden, bestemd voor de autoriteiten. ‘Op deze manier zie je dan de bisschop niet.’ Voor dit verhoog, op een geïmproviseerd altaar, zou de Noodkist geplaatst worden, het kostbare kerkjuweel met de grote reliek van | |
[pagina 189]
| |
Maastricht, meesterwerk der plaatselijke twaalfde-eeuwse goudsmeedkunst. Moed gevat, het zou best gaan, het zou wel meevallen, ‘met Ruijs beschermend aan je zijde’. Ik had behoefte aan die bemoediging en vatte moed. En eindelijk was er de dag, een stralende hoogtijdag voor stad en land. Maastricht in feest en vreugd om de uitzonderlijke gebeurtenis, bevlagd ter ere van de hoge bezoekers. De stad liep vol. Heel Limburg was er. De Servaaskerk zelf ook in sier en tooi om de aanwezigheid van excellenties en gemijterde prelaten, priesters en burgerij, tegen het vastgestelde uur propvol en tot de laatste staanplaats bezet. Plichtplegingen en preludiën, koor en orgel die het geheel inleidden. En het woord was aan de Minister-President, door het Limburgse volk gevierd. Een donderend applaus van de geestdriftig-gestemde menigte. Dan weer stilte, die me deed ijzen, terwijl ik me voortbewoog naar het verhoog, bestemd voor de spreker. De laatste kuchjes die nog even uit de groeiende stilte van de menigte opkomen. En de stilte wordt beangstigend, volkomen, alle hoofden op nog maar één enkel punt gericht. Dan: ‘Doorluchtige Hoogwaardigheid,’ en zo verder...... |
|