Terugblik 1880-1930
(2003)–Felix Rutten– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 126]
| |
[pagina 127]
| |
VII RolducGa naar eind1Vijf klassen gymnasium had ik achter de rug, toen de paters jezuïeten, die ‘ter wille van de smeer’ hun college van Sittard naar Nijmegen overbrachten, er ons lieten zitten zonder onderwijs.Ga naar eind2 Derhalve zou ik mijn zesde jaar Latijn, Retorica, gaan beëindigen als intern te Rolduc, dit alreeds in aansluiting met het daarop volgend kleinseminarie van het bisdom, waar de aanstaande priesters twee jaren filosofie werd bijgebracht.Ga naar eind3 Achttienjarige als ik inmiddels geworden was, had ik mijn thuis tot dan toe nog alleen maar verlaten voor logeerpartijtjes bij vrienden en familieleden. Wat zou mij verder nu te wachten staan, waar het een strenge kostschool gold? Ik was betrekkelijk eenzaam opgegroeid, in vrijheid gedresseerd, niet juist verwend maar wel ontzien (dit om gezondheidsredenen), gewend om naar eigen inzicht en op m'n eentje door veld en bos te dwalen en te fietsen, al naar blijzinnige speurzin en liefde tot de natuur mij dat ingaf. Nu verder plotseling dus als in gevangenschap, achter slot en grendel, verloren tussen een bende van rumoerig joelende jongens - ik, die aan herrie zo'n hekel had -, gecommandeerd van opstaan tot slapengaan door brute belsignalen, geobserveerd tot op de speelplaats toe met wie je omging, wat je uitvoerde (we dresseerden er torenkraaien), op gezette tijden braafjes in de rij, drie aan drie, bij wat er wandelen heette, gecontroleerd tot in je briefwisseling met mijn jezuïietenvrienden, in de kerk, in je lectuur, bij alles, luchthappen, roken en niet-roken, biechten en te communie gaan. Eigen leesboeken meebrengen, ho maar! Buiten de hoofdpoort op de stoep te staan luisteren naar de nachtegaal wanneer die zong, geen sprake van. Een bad nemen? Wat dacht je dan wel? Ook alweer naar vastgesteld rooster, vond je 's avonds als het je beurt was, in je chambrette 'n kuipje met water neergezet om de voeten te wassen. Zit- of stortbad onbekend. Peyrefitte kon zijn petit Alexandre van de Amitiés particulières tenminste nog wel 's in zijn kleurig zwempak zien, wanneer er op een warme zomerdag een uurtje zwemmen toegestaan was; voor óns al even onmogelijk als 'n partijtje polka.Ga naar eind4 Eerbaarheid gebood, en de rest was zwijgen. Zo ook had Van Deyssel er zijn Kleine Republiek beleefd, het gewraakte boek dat opgekocht werd om het uit de wereld te helpen.Ga naar eind5 Het eerste wat ik er beleven moest, was al aanstonds wat mij innam tegen de school in hoge mate.Ga naar eind6 Te Sittard had ik in het college wel 's gezien, hoe de internen aldaar hun slaapkamertjes versierden met portretten en plaatwerk. Zo had ik nu zelf dan ook een pakje Liebig-prentjes meegenomen en daarmee de wanden | |
[pagina 128]
| |
van mijn slaapcel gesmukt.Ga naar eind7 Maar diezelfde avond nog was alles al van de houten wanden verdwenen; en nooit heb ik enig antwoord gekregen op mijn navraag, wat ik daarmee misdaan mocht hebben en of ik mijn plaatjes terug mocht krijgen. Was stelen er dan niet verboden? Al die vorige jaren had ik te Sittard maar één keer een onaangenaamheid gehad en dat omdat ik in een opstel voor de klas, Kloos volgend, de dichter doctor Schaepman een oude retor genoemd had, misdrijf waarvoor ik met het blamerend strafpunt ‘slecht gedrag’ gestraft werd.Ga naar eind8 De jongens op de speelplaats, die zich overigens niet te buiten gingen aan letteren, hadden er de gek mee gestoken. Hoe zou in dit opzicht de toestand hier nu wezen, waar de omgangstaal nog Frans heette te zijn, waar echter niemand zich aan hield en men de leraars, haast allen in priestertoog, toch maar ‘messieurs les professeurs’ noemde.Ga naar eind9
Rolduc. Het beduidend gebouwencomplex ligt in Limburgs uiterste zuiden, sieraad der gemeente Kerkrade, op ongeveer gelijke hoogte als Maastricht in het westen, Rolduc in het oosten, vlakbij de Duitse grens en de oude keizerstad Aken. Oorspronkelijk Roda en Kloosterrade geheten, was het, in 1103, als abdij gesticht door de Vlaming Ailbertus van Antoing.Ga naar eind10 Zijn prachtige romaanse kerk trotseerde de vele eeuwen en bleef een pronkstuk van de provincie der twintigste eeuw. Baroktorens verlenen het geheel een zeker romantisch voorkomen, zoals het oprijst uit louter groen van bos en boomgaarden. Als eerste gebuur op eigen heuvel ligt er de middeleeuwse burcht van het Duitse stadje Herzogenrath. Dat er in de loop van de tijden veel van de oude abdij is uitgegaan, zal niemand beweren, al heeft Rolduc voor zijn vereerders, die er altijd geweest zijn, iets van een kleine Graalburcht gehad.
Adieu séjour de mon enfance,
Adieu Rolduc, aimable lieu.....Ga naar eind11
| |
[pagina 129]
| |
Niets dan een droogstoppel zal intussen ongevoelig gebleven zijn voor de dichterlijke bekoorlijkheid van het oord en de monumentaliteit van zijn architectuur, waarbij komt dat men er, zolang het kostschool was, met zwier en luister wist feest te vieren. Charmante oase temidden van bosschages en in goud rijpende graanvelden. De directeur die ik er heb meegemaakt, trachtte zijn mensen op te zwepen tot iets als een cultus voor de eeuwenheugende stichting, piëteitvol gerestaureerd en in woorden gevierd.Ga naar eind12 Altijd weer maakten op kerkelijke hoogdagen de slanke wierookzwaaiers indruk, die zich opstelden aan beide zijden van het altaar, en er met het krachtig gebaar van hun geheven vuisten wijd-uit de zilveren vaten aan lange ketting wit-wolkend slingerden in gemeten ritme, als naar gotische fresco-schilderingen; niet minder de directeur zelf, die er dan imposant de preekstoel beklom met - tegen de rubrieken van de liturgie in - fonkelende koormantel omhangen. In de nauwe crypte met haar geheimzinnige stemming, de geroemde krocht van de twaalfde eeuw met haar pilaren en gebeeldhouwde kapitelen, werd het kerstfeest gevierd, hetgeen de wijding van de Heilige Nacht als tastbaar maakte.Ga naar eind13 Mooi onze speelplaats, waar zich beugelbanen bevonden en naar Limburgs gebruik dan ook boogschieten plaatsvond; een laan van platanen vervrolijkte de ernst van de strak gemeten ruimte. Hier ontplooiden onze schutters in het gelid, met hun wit bepluimde kepies, een kleurige feestelijkheid, begeleid door de marsmuziek van onze studenteske fanfare. Een massief ijzeren traliehek sloot, met nadrukkelijke gestrengheid, achter de platanen onze speelruimte af van een groentetuin, die niettemin de blik vrijliet op de burcht van Herzogenrath, maar | |
[pagina 130]
| |
met zijn staven en spijlen voor ons de werkelijkheid niet verbloemen kon, dat we er ons bevonden in een afgegrendeld verblijf. Het maakte je de wandelingen des te begerenswaardiger, tweemaal in de week, natuurlijk onder stug geleide. Maar je kwam er dan toch 's een keertje uit en onder de mensen, in de openheid, de heerlijke vrijheid, en je zag de wereld terug waar je uit verdreven was, in ballingschap gestuurd. Met welke vreugde zag ik dan als in een glimp de kleine boerenhofjes weer, met hun witte wanden en rood gedaakt, tussen bonte dahlia's en fruitbomen, duiven op hun til, ossen voor de wagen; en dan ook weer grotere hoeven met poortboog, schuur en stalling en mestvaalt waar de haan zich kraaiend rekte, peppels en torenspitsen in de verte, en ook al een hoog-gedaakte herenwoning met laan en park, een kasteeltoren schaduwend tussen riet en plompen in de stille spiegel van een verdroomde slotgracht. En dan weer telkens overal de korenvelden en groene heuvelstolpen. ‘O Limburg,’ kwam het dan opeens weer heimweevol in je op. Wat hadden die Amsterdammers en Hagenaars, die met je meeliepen als schapen in een kudde, wat hadden die er weet van? Daar is mijn heimatland, Limburgs dierbaar oord. En als met verliefde ogen begon ik naar Limburg uit te zien, Limburg te herkennen. Werd ik 's ochtends wakker geroepen door de onverbiddelijke bel tot de lange dag van tucht en trubbels, vond ik nog een kleine wijl tijd en troost om na te kunnen genieten van de nachtelijke droom, waarin ik altijd maar weer landschappen zag. En vaak stond mijn hand dan nog stijf verkrampt van denkbeeldig geplukte bloemen op zulk een gedroomde wandeltocht. Op mooie meiavonden, wanneer de lucht zoel en luw was en een tere schemering over de groene akkers aanzweefde, togen we met z'n allen wel 's naar buiten, om dan ergens stil te houden voor een veldkapel en er - meimaand, Mariamaand - een vrome cantilene te zingen in dat uur van milde vrede. Kerkrade was toen nog zo weinig mijndorp, dat het volstrekt geen hinder gaf. Een keer, een bijzonder geschikte dag in die maand, ging het dan gezamenlijk ter bedevaart naar de boskapel van Schaesberg, daar zo wereldvreemd op haar heuvel gelegen, waar het van bomen ruiste, en zij als wacht hield over het wijde, glimlachende land. Karrenvrachten van flessenbier en gesmeerde broodjes volgden ons daarheen voor het middageten, na de mis in de openheid van de landouw. En iedereen was gelukkig en opgewekt - laat het ieder geweest zijn op eigen wijze - en besefte er de romantiek van Limburg.Ga naar eind14 Met de grootste pracht en praal en geheel Limburgs in stijl en wezen, werd Sacramentsdag te Rolduc gevierd, met het uittrekken van de ‘bronk’, de jaarlijkse processie, voor ieder Limburgs dorp een dag van solemniteit en bonte feestelijkheid.Ga naar eind15 Dan kwam de processie van de gemeente Kerkrade naar onze oude abdijkerk toe, om daar een half uur uit te rusten; en Rolduc ontving dan glorieus het eenvoudige landvolk van daar, dat zijne Lieve-Heer begeleidde door veld en akker naar rooms gebruik. ‘Dieu s'avance à travers les champs’, zoals César Franck het zong.Ga naar eind16 Gebeier van klokken, geschetter van koper dat vonken spatte in de zonneschijn; kartetsen (de in Limburg zo geliefde ‘kamers’, bussen met schroot) barstten los als kanonnen en de muziek van óns orgel golfde daverend, alle registers getrokken, door de open poort de naderenden tegemoet, schoolkinderen, pa- | |
[pagina 131]
| |
rochianen en priesters, congregaties en gemeenteraadsleden, vaandels en banieren, in bonte wemeling het baldakijn omstuwend met wierook en gezang, met lantaarns en brandende kaarsen.Ga naar eind17 En Rolduc wachtte in zijn plechtigste gewaden, een reeks van stralende koorgewaden en koorknapen, met al zijn liturgische kostbaarheden en zijn herinneringen van een eeuwenoud verleden, in zijn met bloemen en planten versierde tempelhal. ‘Sacris solemniis.’ En Haydns Deutsche Singmesse bruiste in een storm van geluid omhoog.Ga naar eind18 Het duurde haast te lang, dat de orgelpijpen juichten. Dan trok Kerkrade weer huiswaarts zoals het gekomen was; maar heel Rolduc begeleidde het met al zijn luister, professors en studenten, de pracht en praal van zijn liturgische gewaden en sieraden, langs veld en gaard en de met bloemen bestrooide wegen, naar de kerk waar het ‘Te Deum’ dan weerklonk. Salve Limburg! bonsde de stem van mijn hart. Wie kan zich op een dag als vandaag met je vergelijken, met al je kerkklokken in beweging, met al je vlaggen in de wind en al je schutters in de weer, en al je dorpen in blijde roering? Dan dacht je aan geen slot en grendel meer. Alles was feest en vreugd en stralende voldoening; de mooist verluchte bladzijde van het jaar, een symfonisch gedicht in klanken en kleuren, een heerlijk zich uitleven van de geboortegrond tot een bloeiende hymne. Ik had opnieuw mijn eigen Limburg toegejubeld. Ik had in al de afgrijselijkheid van het kostschoolbestaan het blijde Limburg hervonden. En, salve mijn geboortegrond, ik had kunnen schreien om de schoonheid van de dingen, schreien van geluk.
Rolduc maakte werk van zijn kerkmuziek, zijn orkest en zijn toneelzaal, waar wij Schillers Wilhelm Tell opvoerden.Ga naar eind19 Ik bleef er pianolessen nemen omdat dan de mogelijkheid van oefenen verzekerd was. De muziekleraar die er verbleef, een leek en droogstoppel, heeft er me niet veel verder geholpen. Ik had de indruk dat hij muziek beoordeelde met 'n meetstok in de hand.Ga naar eind20 IJverig zong ik mee in 't koor, ik had ervoor bedankt om in het orkest de trom te roeren. Toen vond ik op de speelplaats iemand die ophad met muziek, en we werden vrienden. Hij hield hartstochtelijk van zijn piano, en speelde van het blad. Als eerstejaars filosoof componeerde hij een vierstemmige mis, die we in de kerk uitvoerden op het filosofenfeest, Sinte-Catharina. Hem was, helaas, een vroege dood beschoren.Ga naar eind21 Willem was de oudste uit een kinderrijk gezin, waar ieder kind een instrument bespeelde. De vader, ontwikkeld heerboer, bewoonde een hofstede op Duitse bodem. De eerste keer dat ik er voor een paar dagen naartoe ging, had men een windharp aangebracht op zolder, boven het venster van mijn slaapkamer. Groot vermaak van de kleinsten, toen ik de volgende ochtend vertelde, hoe wonderlijk mij het nachtgezang van de bomen in de oren geklonken had. Van Willem moet ik dan wel de namen opgevangen hebben van Schubert en Schumann.Ga naar eind22 Ook leerde ik er de Schöpfung van Haydn kennen en zoveel meer.Ga naar eind23 Maar wat was dat alles? Ik leerde Wagner door hem kennen. Willem had te Aken de Meistersinger gezien en de partituur daarvan gekocht.Ga naar eind24 En nu zou ik met hem mee, om dat bij gelegenheid van de wintervakantie eveneens te beleven. Hij was er gek van. | |
[pagina 132]
| |
Leider van de kerkmuziek was een pas daar benoemd ‘professeur’ die op school geweest was in Duitsland en onze filosofen Gregoriaans leerde zingen.Ga naar eind25 Wij beiden werden bevriend met hem, jong en bescheiden als hij was en geheel opgaand in zijn vak. Met hem zongen wij missen van Haller. Van Perosi begon de faam nog eerst zachtjesaan te schemeren. Maar Palestrina was de naam die hij met de diepste verering uitsprak.Ga naar eind26 Nu had hij zich al aanstonds in het hoofd gezet om bij gelegenheid van Palmzondag een Mattheuspassie uit te voeren van Soriano. Zijn koor begon te oefenen en al spoedig kregen wij er de smaak van weg. Wij beiden wild van geestdrift. De speelplaats ving de naam van Soriano op, leerling van Palestrina, en de professeurs staken de hoofden bij elkaar. Maar jawel: aan de directeur was niets van alles bekend, geen goedkeuring gevraagd, terwijl het te Rolduc traditie was, en reeds sinds jaren, dat bedoelde Passie er gezongen werd als op muziek gezet door een van zijn eigen mensen, Pothast geheten.Ga naar eind27 Goed, er zou proef gezongen worden. Maar de traditie was er. Je kon daar nu eenmaal niet mee gedaan maken. En geen bedenkelijke nieuwigheden. Afgelopen. Onze vriend muziekleider met een klontje in het riet gestuurd. Wij mokken. Opstand dreigde. De ‘Kleine Republiek’ in rep en roer. Zo werden we er opgevoed. We voedden er ons zelf en elkander op. Niet anders was het gesteld met de literatuur. Nog voor het einde van de eeuw, dus op school te Sittard, had ik daar toen al het prachtig sonnet ‘Ik ween om bloemen, in de knop gebroken’ in een bloemlezing aangetroffen, die op de HBS te Maastricht werd gebruikt. Kloos had zijn Nieuwe Gids in 1885 opgericht. Door bemiddeling van jongere paters van het college, kende ik ook menig ander sonnet van de Tachtigers; en bij gebrek aan zondagsgeld had ik er Perks hele Mathilde en Iris overgeschreven met de pen, waartoe menig nachtelijk uur had moeten dienen.Ga naar eind28 Rolduc was in 1900 nog bezeten van de Aya Sofia en ik was er bevriend met de jongeman die later, als burgemeester van Tubbergen, zich zou inzetten voor het standbeeld van Schaepman aldaar.Ga naar eind29 Een ander amice, niet weinig ook voor de nieuwe letteren geïnteresseerd, kreeg 'n keer van een surveillant, die dienst had in de studiezaal, de volgende opdracht: ‘Ga jij 's het gedicht lezen dat op mijn schrijftafel ligt en kom me dan 's vertellen of je ooit groter onzin onder je ogen gehad hebt.’ Inderdaad lachend kwam de jongen terug, maar niet lachend om de bedoelde poëet (ik weet niet meer wie dat geweest is), maar om de poen in toga die voor hem stond. Op 'n keer werd mijn chambrette onverhoeds overhoop gehaald, daar verdenking op mij was gaan rusten. Boeken binnengesmokkeld, groot vergrijp. Ik wist van Kleine Johannes, bezat Ellen, Lioba en De passieloze lelie.Ga naar eind30 Maar er werd niets gevonden. Alles lag veilig tussen Willem's beddegoed. Van omstreeks 1855 was Gezelle bekend geworden als dichter.Ga naar eind31 Eerst in mijn Rolducse jaren hoorde ik zijn naam voor het eerst, toen de literatuur ook voor Willem een beetje betekenis begon te krijgen. Maar liever nog dan Mozes en alle profeten was voor ons beiden de Wagner-partituur. Wij ervoeren iets uit zijn leven, leerden alle Meistersinger-leidmotieven kennen. Het wachten was op de kerstvakantie, een eeuwigheid. Maar de tijd ging per slot dan toch verder en de droom zou verwerkelijkt worden. De opera van | |
[pagina 133]
| |
Aken. Van thuis mochten Willem en ik erheen. ‘Das schöne Fest, Johannistag.’Ga naar eind32 Ik had nog nooit een vol orkest gehoord, nog nooit een theater gezien. En toen..... de Meistersinger von Nürnberg. De menigte gonst, tot de bazuinen van het voorspel er de stemming injagen. Verbijsterend, die zee van muziek, een geweld van klanken en akkoorden, een davering van geluk, van verrukking in heel mijn wezen. Ik behoorde mijzelf niet langer toe, was niet meer van deze oude wereld, was weggerukt, ontvoerd als Habakuk aan zijn haren, heengesleept, weggedragen, ten hemel opgevoerd.Ga naar eind33 Ik werd geheel als nieuw geschapen in een storm van zaligste genietingen en als zelf geluid geworden. Was zoiets mogelijk, bestond dit werkelijk? Jacobs strijd met de engel.Ga naar eind34 En ik had dit nooit bevroed. Nu wist ik ook, dat ik dit niet met me mee kon dragen, in mezelf bewaren. Deze ene keer alleen, en daarna nooit meer. Bij het bloeiend kwintet dacht ik, dat mijn middenrif ging scheuren, mijn schedel opensplijten, alles wat ik zelf was ging wegsmelten. ‘Heil Sachs, Heil.’Ga naar eind35 En Willem moest me als gewelddadig wegsleuren van de plaats dezer verrukkingen in de koele nachtlucht. Een slaapwandelaar die niet weer en willig laat gebeuren. Maar toen werd ik plotseling het lompe geluid van mijn eigen voetzolen gewaar, bleef staan als duizelig geworden, tot niets meer in staat en hoorde mijzelf als Willem verbiddend stamelen: ‘Maak mij dood, ik heb genoeg geleefd.’ Ik heb er, eerlijk, niets van begrepen hoe we daarna (Aken bij nacht, hotelkamertje, ontbijt en treinreis) nog weer ongedeerd thuisgekomen zijn. Ik kon mezelf niet weer terugvinden. Ik werd in bed gestopt, de dokter kwam. Ik voelde me tot niets meer in staat in de oude alledaagsheid, wist alleen maar van muziek, muziek, die zaligheid die als gouden zand door mijn vingers heen gegleden was, mij aan mezelf had ontrukt. En alles vervluchtigd, verloren voor immer. Kon ik er iets van terugvinden? Het geluk bestónd op deze wereld, dat wist ik nú. Het was er. Alleen hoefde ik het niet te zoeken boven de wolken. Maar voor mij was het er niet méér. Of zou het toch nog ooit weer terug te vinden zijn? Zou de schutsengel van het verloren paradijs toch nog weer zijn zwaard terug kunnen stoten in de schede? Parnass und Paradies.Ga naar eind36 En zo was in mij dus ook die grote geheimzinnige onrust begonnen, dat raadselachtig verlangen, door geen woorden vertolkt. Hoe had Perk het ook weer gezegd in een moment van opperste verrukking:
Schoonheid, wie u aanschouwde, leefde genoeg.
Zo hem de Dood in deze stond versloeg,
Wat nood? Hij heeft genoten 't hoogst genot.Ga naar eind37
Dat was John Keats met andere woorden: ‘Beauty is truth, truth beauty.’Ga naar eind38 En Parsival overlegde zijn wandelgang door de wijde wereld naar de Graaltempel van Monsalvat.Ga naar eind39 Zó zijn wij in die negentiger jaren jong en gelukkig geweest.Ga naar eind40
Nog verliep er een tijd, eer ik tegen oom Jules zei, die onder al die bedrijven door mijn | |
[pagina 134]
| |
beste vriend gebleven was: ‘Oom, ik wilde je wat zeggen, ik geloof niet dat ik de priestertoog zal aantrekken.’ ‘O zo,’ was zijn antwoord met een spottende glimlach, ‘maar dat weet ik immers al lang! Alleen, zou ik menen, had je me dat ook al wat eerder kunnen vertellen. Doch goed, ik geef je gelijk en daarmee mijn zegen op je verdere levensweg. Wel zal het een zure dag zijn voor je vader, als hij dit te horen krijgt, en nog erger voor je moeder die intussen al een dozijn lange, zwarte priesterkousen voor je breide.’ Een bezoek van onze hele klas - de senioren der Rolducse filosofie - aan het grootseminarie te Roermond had mij een dodelijke benauwing op het lijf gejaagd: ‘Ik hier en met die mensen samen opgeborgen? Nooit.’ ‘En Lucie blij?’ Oom Jules wreef zich in de handen. De jongen was gered. Mijn bericht had Lucie doen schrikken. Het nieuws kwam zo onverwacht. Ik zou dan toch priester worden, had ik haar aldoor gezegd. Maar ik had haar luchthartig geantwoord: ‘Wat de ouden je voorpiepen, piept het arme jonkie na. Ik ben langzaam gaan inzien, wat ik voorheen niet begrepen heb. Maar de ogen zijn mij nog bijtijds opengegaan.’ ‘Zweer je me bij alle goden, dat ik er niet bij betrokken ben?’ ‘We staan hier tegenover elkaar als twee vrije mensen. Ik heb de vrijheid verkozen. Ik moet mezelf nog eerst vinden, maar weet dat ik geen vogel ben voor een kooitje. Best mogelijk dat ik over tien jaren nog niet de leeftijd heb om.....’ ‘Je gevangen te geven, bedoel je. Best. Maar laat dit voor vandaag genoeg zijn. We hebben elkaar begrepen, geloof ik.’ Ik kon dus met een gerust hart mijn tenten samenklappen. Arme Lucie, wie had op dat ogenblik kunnen denken dat zij, twee jaren naderhand, haar mooie, zachte ogen sluiten zou voor immer. ‘Oom,’ zei ik bitter, 'nu kunnen vaders broers nog weer 's komen opduiken met hun vriendelijke belangstelling: en wat denk je nu weer te doen met die gemankeerde pastoor van je?’ Vader wist dat ook niet. Maar oom Jules bracht dat allemaal in het reine: ik zou verder gaan studeren aan de hogeschool te Leuven, zijn geliefd België.Ga naar eind41 |
|