Terugblik 1880-1930
(2003)–Felix Rutten– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
[pagina 39]
| |
II ThuisGa naar eind1Te Sittard heeft mijn wieg gestaan: ik werd geboren hooimaand 1882. Het zal wel raadselachtig blijven, waar de vele Ruttens vandaan gekomen zijn die, zonder onderling familieverband op dit ogenblik, de provincie bevolken.Ga naar eind2 Grootvader en vader van mij, Jan Renier Napoleon en Martin Emanuel, waren beide geboren Sittardenaren. Hun voorouders echter stamden uit de buurt van Maaseik, Ophoven-Geistingen, wellicht langs verdere voorzaten in verband te brengen met een plek genaamd Rutten, Ruttens molen, in het Frans Russon.Ga naar eind3 Waarom juist Sittard hen aantrok, is mij onbekend gebleven. Vader, oudste van twaalf kinderen, geboren in 1844, werd vroegtijdig van huis gestuurd naar een Waals-Belgische kostschool, iets wat hij later nog wel 's ter sprake bracht, ik zal niet beweren dat hij dit deed met veel voldoening. Een geboren verteller was hij nu eenmaal niet. Hij had een ernstige geaardheid. Ook geloof ik niet dat hij, aan het hoofd van een drukke kinderbende, een bijzonder gelukkige jeugd beleefd heeft. Hoe had hij ook veel blijgeestigheid kunnen erven van een pessimistische moeder, zwartgallig van aanleg, - hoegenaamd geen Limburgse karaktertrekken. Wanneer broers van hem, gezellig samen, zich verkneukelden in herdenking van vroegere grappen en grollen, stond hij daarbij als welhaast een vreemdeling. Vader was niet groot van gestalte, maar gezond en stevig. Een portret van hem als officier van de schutterij hing op mijn slaapkamer, knap van uiterlijk en welgemoed, met zwart krulhaar. Ik heb daar altijd met genoegen naar gekeken. Hij kon genieten van een leuk gezegde en zat met blijde lust aan tafel, | |
[pagina 40]
| |
zoals in Limburg gebruikelijk. Eens dat hij samen met een zwager zich, om de weddenschap, thuis tegoed deed aan erwtensoep met poot en oren, en het van de ander won, die het niet verder bracht dan zeven borden, moest hij het zich van de verliezer laten zeggen: ‘Dat ich e verke bön, dát wil ich weite; mer doe bös e zjwein.’ En ze lachten beiden. Te Grivegnée-Luik had vader het looiersvak geleerd, destijds nog zeer in zwang.Ga naar eind4 Te Parijs, waar een tante van hem gevestigd was, had hij de grote opera bezocht. Hij hield van muziek en het bleef hem bij met vreugde dat hij in de parochiekerk van zijn geboorteplaats als schooljongen, solist, het ‘Minuit, chrétien’ van Adolphe Adam gezongen had.Ga naar eind5 Met mij als baby op de arm, zong hij uit Donizetti's Lucie de Lammermoor.Ga naar eind6 Toen ik als tienjarige op de kruk voor de piano zat, kon hij de kamer binnenkomen met een ‘speel die frase daar nóg een keer, die bevalt mij’. 's Winters, vooral wanneer het veel regende, kon het gebeuren op moeders aandringen, dat vader er 's even tussenuit ging tegen avond, ‘om 's wat mensen te zien’. Dan toog hij naar het ‘café van de maedjes van Schiffelaer’, leeftijdgenoten en schoonzusters van de overleden Fransschrijvende Sittardse dichter Charles Beltjens.Ga naar eind7 Maar hij kwam dan altijd weer vroegtijdig terug. Het liefst was hij toch maar thuis, onder eigen dak. Eens per jaar werd met paard en wagen een uitstap ondernomen, met liefst een gast daarbij, en wel naar Heppeneert achter Maaseik, waar 'n Onze-Lieve-Vrouw van Rust vereerd werd in een schilderachtig klein kerkje, hetgeen gebeurde op Mariadag 15 augustus. En dat was dan | |
[pagina 41]
| |
altijd weer een grote gebeurtenis voor ons.Ga naar eind8 Plechtig werd ieder jaar op 6 september de dag van het huwelijk gevierd, met alles wat er dan nog aan bloemen te halen viel. En die dag hoefden we dan niet eens naar school te gaan. We werden niet verwend, niet eens wanneer wij, kleuters, ons beklaagden over ziek-zijn. Bij zo iets ernstigs, gewoonlijk louter hangerigheid, mocht je dan in de keuken vragen om een glas water, met klontjes suiker daarin. ‘En ga daarna maar gauw weer met je hoepel spelen.’ Later kon het gebeuren dat vader op onze slaapkamer kwam als we er voor de wastafel stonden. ‘Zijn me dat jongens,’ heette het dan, ‘je hemd uit, wanneer jullie je behoorlijk verschonen willen, volgens Kneipp.’Ga naar eind9 Op allerlei wijze werd ons ingeprent ‘gezondheid is je grootste schat’. En op onze pantoffeltjes, nog in nachtpon en nuchter, nam hij ons aan de hand mee naar buiten, wanneer er in de meimaand de nachtegaal zong. Vader hield van zijn gezin met overgave van heel zijn persoonlijkheid; maar daarom uitte zijn liefde zich juist niet in zichtbare tederheden. ‘Als je kinderen hebt, moet je aan alles denken.’ De vreugde van zijn leven was niettemin de zijnen plezier te doen. Maar van zondagscenten heb ik geen herinnering. We kregen wat we nodig hadden en je kon immers vragen! Kinderen behoorden van jongs af de waarde van geld te leren kennen. Ik zie hem nog op hand en voet om de tafel heen kruipen, wanneer klein broertje wilde paardrijden op z'n rug. Die arme rug heeft hem in later jaren heel wat ongerief veroorzaakt door reumatische pijnen waaraan hij 's winters leed. Ons kostte dat koude, vaak zonder kachel in huis en met open raam, om de temperatuur gelijk te houden voor de patiënt. Het wachten was dan op de zonnewarmte van het voorjaar. Hij hield van natuur en buitenleven. Wandelen was zijn genot. Met zijn wandelstok wees hij ons in 't veld de mooiste bloemen aan, om die te plukken. Van geen wandeling kwam moeder thuis zonder veldboeket. Was de winter voorbij, dan kon vader op de markt waar wij woonden karrenvrachten van potplantjes kopen, om er de binnenplaats thuis mee te sieren. Zijn klanten in de omgeving bezocht hij te voet. Maar op gezette tijden werd voor verdere afstanden bij de rijtuigverhuurder Martens een sjees gehuurd, die hem dan wel bracht tot Waubach en Kerkrade.Ga naar eind10 Spoorlijn naar het toen onbeduidend dorp Heerlen was er immers nog niet.Ga naar eind11 Vader was al de vijftig gepasseerd, toen hij een fiets in gebruik nam. 's Zondags werd gerust. Dan bleef het kasboek onaangeroerd. Op de orgeltribune beschikte hij, vrij van tocht, over een eigen vaste plaats. Vrienden kwamen thuis niet vaak over de vloer, veelvuldig wél vriendinnen van moeder. Met deze samen werden de wandelingen liefst ook groter. En op hoogtijdagen ging men, met handschoenen en cilinder, bezoek brengen bij naaste familie. Dan werd ook wel 's een sigaar gerookt, één enkele. Voor 's zomers lag er een apart vaatje zogenaamd ‘pastoorsbier’ in de kelder, waarvan uitsluitend voor vader getapt werd, dit naar moeders verordening.Ga naar eind12
Dat vader als jongen op die Belgische kostschool geplaatst werd, Saint-Roch bij Luik, zal verschillende gronden gehad hebben, laat de eerste daarvan geweest zijn: goed Frans spreken.Ga naar eind13 Dit speelde een grote rol in het jonge Limburg van zijn tijd, althans in de zoge- | |
[pagina 42]
| |
naamde ‘betere’ families. Niet alleen dat de sympathieën er in de zeventiger jaren vooral naar Frankrijk gericht waren: tijdens de Eerste Wereldoorlog was dit niet minder het geval. Grenspalen schrikken de Limburger nu eenmaal niet af. Het vreemde trekt zijn bewegelijke geest en de verte lokt zijn vrolijke geaardheid. Hij is geen vogel voor een kooi. Vrouwenmode riep Maastricht naar Luik, en over Brussel ook naar Parijs, waar de nieuwe modellen vandaan kwamen. Bij gebrek aan hoger rooms onderwijs in de buurt voor Limburgse studenten, trad Leuven op de voorgrond met zijn oude universiteit, zoals het onbeduidend stadje Sint-Truiden met klein- en grootseminarie in aanmerking kwam voor priesters in spe.Ga naar eind14 Wie zou er aan Amsterdam gedacht hebben, een verre, vreemde stad? Heel Holland overigens gold als protestant en wellicht nog als liberaal, dus liever te mijden. In België voelde men zich zoveel eerder thuis. Men vond er allicht familie ofvrienden van familie. Maar dáár moest men dan ook Frans kunnen parlevinken. Heel Limburg had nog wel met België te doen. Een oom van mijn vader en een van zijn broers woonden te Brussel, een tante te Parijs. Een tweede broer had gereisd voor een Franse firma, en een derde, bierbrouwer, vestigde zich te Neerpelt, waar hij het militaire Belgische kamp van Beverlo tot klant had. Een vierde bestuurde het oogheelkundig hospitaal te Luik, waar de bisschop, ook al een Rutten, nog tot de familie mocht gerekend worden. En dus..... En was de Sittardenaar Nikola Reubsaet dan ook al niet operazanger geworden te Parijs, en later zelfs hertog?Ga naar eind15 Te Parijs werd dichter Beltjens, ook van Sittard, een evenknie van Victor Hugo, die hem ‘mon fils’ heette in zijn correspondentie. De Maastrichtenaar Van Hasselt werd ook al Frans schrijver, en Carel Smulders studeerde muziek aan het conservatorium te Luik.Ga naar eind16 Op het jaarlijkse feest-eten dat vaders oom, deken van Maastricht, aanbood aan heel de familie, werd in bonte mengeling zowel Limburgs dialect als deftig Frans gesproken, zonder verschil. Mededelingen ook van offciële aard, bekendmakingen van huwelijk en overlijden, uitnodigingen, spijskaarten, adressen van fijne brieven werden in het Frans gekalligrafeerd. Dat stond nu eenmaal gekleed en was aangebracht zowel bij mijn grootvader die raadslid was van Sittard, als bij vaders oom, wijnkoopman, die bekend stond in heel de Limburgse klerezij. In alle rangen van de bevolking vonden Franse woorden gaarne burgerrecht, Franse voornamen, Xavier, Eugène, René, Hyacinthe, Théophile waren zeer gewild. Wie Petrus gedoopt was, liet zich Pierre heten, Jacob werd Jacques, Antoon werd Toine en Klaas werd Nicolas. Het Frans hoorde in dat vroege Limburg nu eenmaal tot de goede toon, want de windwijzer wees naar Frankrijk. Te Maastricht op straat kon je dan ook horen spreken van ‘een libere entree voor het territoire om er bij het gonfleren van de ballon te assisteren’.Ga naar eind17 De directeur van de kostschool Rolduc, die ik meegemaakt heb, sprak beter Frans dan Nederlands.Ga naar eind18 Wanneer mijn vader moeite deed om keurig Hollands te spreken, verstonden Hollandse vrienden van mij hem eenvoudig niet om de vele Franse woorden die hij daarbij dan gebruikte. Hij sprak bijvoorbeeld van een populace van zoveel zielen en haar educatie, van foule en fourrures, van légumes en laitage, van bobèches en quincailleries, van fourgon en char à bancs, van een ménage à trois en | |
[pagina 43]
| |
een panier percé, en, zeker een herinnering aan kostschooljaren, wanneer wij, peuters, een waarschuwend ‘jeux de mains, jeux de vilains’ moesten horen, waarvan we natuurlijk niets begrepen.Ga naar eind19 Een Nederlands leesboek heb ik nooit in vaders handen gezien, zelfs mijn Eerste Verzen niet, in 1905 te Amsterdam verschenen. Wel wist hij van ‘bellettrie’ zoals hij hield van muziek en zang. Lamartine en Hugo waren immers in de mode.Ga naar eind20 Waar hij Frans hoorde, luisterde hij met aandacht en niet onbevoegd. Van kostschool thuiskomend, tussen 1850 en '60 allicht, bracht hij boeken mee, die later niet allemaal hun plaats gevonden hebben in mijn boekenkast, Bossuet, Bourdaloue, de Sainte Elisabeth van Montalembert en Rollin's Histoire de Rome.Ga naar eind21 En zeker heeft hij nadien, met de intellectuelen van zijn geboorteplaats, zijn jeugdig hart opgehaald aan het uitvoerig gedicht ‘Nox’ van zijn Franse verzen schrijvende, vroegere vriend Charles. Zolang Gezelle in Limburg onbekend was en Coers' Liederboek nog niet uitgegeven, Vondel onverstaanbaar, hield in ons zuiden eenvoudig de overtuiging stand, dat Nederlandse teksten onzingbaar waren en zong men er ‘Le Lac’ uit de Méditations en ‘Le Cor’ van De Vigny.Ga naar eind22 Maar wie zou dan ook een Limburgs volkslied op muziek gezet hebben, waarvan de eerste strofe luidde: | |
[pagina 44]
| |
Schone Maas, ik roem uw klaatren,
Limburgs heilige moedergrond:
Onvervalst stroomt door mijn aadren
Steeds uw heilig bloed mij rond.Ga naar eind23
In de negentiger jaren kon dit nog te Maastricht gedrukt worden. Vaders leesstof, eenmaal als koopman gevestigd in zijn geboorteplaats, beperkte zich tot het Belgisch dagblad La Gazette de Liège, waarop hij tot zijn dood toe geabonneerd is gebleven, zeker in dankbare herinnering aan zonnige jeugdjaren, doch ook, denk ik, omdat dit, zijn lijfblad, feuilletons bevatte die mettertijd door mij, in mijn vroege opkomst, nuttig gebruikt konden worden als oefening bij het aanleren van zijn dierbaar Frans. Men kocht immers geen boeken: men las de ‘gazet’. Met het onderwijs in deze taal begon men in het Sittardse jezuïetencollege al aanstonds in de voorbereidende klassen. Tot levende leerschool voor datzelfde geliefde Frans diende mij verder ook spoedig de pastorie van mijn oom, pastoor in het Luikerland, waar ik toen mijn vakanties ging doorbrengen. Niemand zou daarbij aan Duitsland gedacht hebben, ofschoon mijn grootvader van moederskant een Duitser geweest was. Overigens kon de Limburger zich in het nabije Rijnland wel verstaanbaar maken door zijn op Duits afgestemd dialect. Maar Frans was en bleefde boodschap. Intussen behielp men zich bij ontstentenis aan het nodige onderwijs naar krachten. Te Sittard gaf het ursulinenklooster Frans onderricht. De inrichting werd overigens gretig gezocht door Luikse families. Maar ‘les Dames Urselines’ hadden te waken over hun reputatie en hielden dus de peper duur. Voor de kleine burgerij was er iets anders op gevonden. Die stuurde zoons en dochters, wat ze er ‘op wissel’ noemden, naar het Walenland, waarvoor dan op hun beurt Belgische kinderen naar Sittard kwamen, om daar de ledige plaatsen in te nemen en een tweede taal te leren. Of dat nu een heilzame methode geweest is? In elk geval meende men op deze wijze in een behoefte te voorzien. Maar er bleven altijd genoeg van dezulken over, die niet meededen; en dezen in ons lieve stadje, waar met alles gespot werd, lieten het zich niet ontgaan om ook dit onderling gekoeterwaals belachelijk te maken. Het blijkt voldoende uit een plaatselijk volksgezegde van destijds dat luidde: ‘Qui ce que dis haet haoze aan: parlez vous de Strümpf’.Ga naar eind24 Laat staan of deze wrange boutade aanspraak mag maken op diepzinnige geestigheid, de spot lag er dik bovenop. Voorzaten van mijn moeder, een bepaald gezin De Tronquet, was in 1789 met andere ‘refugiés’ van Frankrijk uitgeweken naar het Gelders Overkwartier en in Venlo gestrand.Ga naar eind25 Moeder was geboortig van Roermond, koopmansgezin met zes kinderen. Zij was wees toen zij trouwde, jongste van de zes.Ga naar eind26 Treesje werd zij thuis genoemd, maar vader heeft haar nooit anders dan Thérèse geheten, met de volle zangerigheid van de Franse uitspraak. Beiden hebben, in al hun eenvoud, elkander zeer gelukkig gemaakt en je merkte aan niets dat vader tien jaren ouder was dan zijn wederhelft. Zij stierven in dezelfde week, juist drie dagen na elkaar. | |
[pagina 45]
| |
Het bedeesde en schuchtere weeskind dat zo gerustig op haar sterke en energieke moeder gesteund had, moet wel eventjes onthutst geweest zijn, toen haar verloofde, Sittardenaar, vreemdeling in de Munsterstad, haar voorbereidde op haar toekomstig woonoord met de woorden: dat hij er haar niet veel méér wist te bieden dan een mooie, gezamenlijke wandeling in het ommeland.Ga naar eind27 Wandelen, doelloos rondlopen door het veld: het stadse meisje wist van geen ander wandelen dan met hoed en mantel promeneren door de Kapellerlaan en een ommetje over de Krankenwal in de schaduw van de Christoffeltoren, waar de Roer zich in de Maas stort en over de brug van de voorstad Sint-Jacob Keizerin Maria Theresia Roermond was binnengekomen met de eerste paraplu die de burgerij er te zien kreeg.Ga naar eind28 Van veld en bosjes, met wilde wegen er doorheen, hellingen en holle wegen zoals die het zuiden kenmerken, wist het stadskind van Maas en Roer hoegenaamd niets, - Roermond, die deftige aristocratenstad zonder landschap, waar de middeleeuwse indeling in ‘putten’ nog bestond en je méér standen kende dan je kunt optellen aan al de vingers van je hand.Ga naar eind29 En nu zou Treesje dan te Sittard gaan wonen.Ga naar eind30 Maar ze heeft er een zeldzame ontroering ondergaan bij het eerste bezoek aan Sittard en haar latere woning, waar op dat ogenblik nog gekalkt en gekalefaterd werd, toen daar onverhoeds een van de werklui voor haar op de knieën viel en met zijn pet, ijlings van het hoofd gerukt, haar het stof van de schoenen wiste: symbolisch ouderwets gebruik van huldiging voor de nieuwe meesteres.Ga naar eind31 De jongen was alreeds door vader uitgezocht om onze latere huisknecht te zijn, hetgeen hij gebleven is tot zijn sterven.Ga naar eind32 | |
[pagina 46]
| |
Het huwelijk vond plaats in 1881 op 6 september. En spoedig leerde moeder toen het vriendelijk landschap van de golvende omgeving kennen. Ze heeft dat innig liefgehad en is nooit vandaar teruggekeerd zonder veldboeket. Er sprak zoveel geluk uit haar woorden wanneer zij vertelde hoe gedurende heel de winter van hun eerste huwelijksjaar, de madelieven niet opgehouden hadden te bloeien. Na er tweemaal moeder te zijn geworden, heeft zij zich te Sittard volkomen ingeleefd, maar zonder haar Roermonds dialect prijs te geven, met het gevolg dat ik zelf thuis de beide dialecten gesproken heb en in dezelfde volzin, naar gelang ik daarbij naar de een of naar de ander gekeerd was. Ook bleef Roermond een zwak van haar hart, ‘de stad die de lelie voert in haar wapen’. Je had moeten horen met welk een zelfbewustzijn ze dát zeggen kon. Roermond werd dan ook het reisdoel van haar eerste baby, nog eer het wiegenkind zes weken oud was. Bij de brand van de Christoffeltoren heeft moeder hete tranen geschreid.Ga naar eind33 In de winterse schemering zat moeder bij de petroleumlamp te stoppen en te herstellen, zo niet voor haar gezin dan voor arme mensen. Haar praktische moeder had Treesje niet tot lezen gedrongen. ‘Boeken, dat is niks voor jonge meisjes.’ Ze stelde zich dan ook tevreden met de Limburger Koerier, die te Heerlen werd uitgegeven. De Roermondse Maas en Roerbode heb ik thuis niet gekend. Maar met vriendinnen samen las moeder feuilletons, uit verscheiden kranten geknipt en daarna met naald en draad samengebonden tot stevige rolletjes. Die bewaarde ze dan in haar linnenkast. Moeder vertelde goed en had fantasie. Ofschoon mijn grootouders er niet meer waren toen ik geboren werd, heb ik ze toch als het ware helemaal en goed gekend in al de eigenaardigheden van hun doen en laten, en dát uitsluitend uit moeders klare verhalen.Ga naar eind34 Van haar ging dat warm-genoeglijke uit en die gezellige innigheid, die een thuis zo onvergetelijk kunnen maken. Vader debatteerde; moeder vertelde.Ga naar eind35 Daarbij gaf de folklore de dagen destijds een aldoor wisselende kleurigheid: de bonte herrie van het carnaval; het krombroodrapen met halfvasten in de Kollenberg; de palmbezem van het begin der Goede Week, althans te Roermond en Venlo; de uit twaalf kruiden saamgestelde apostelensoep van Witte Donderdag (Duits: Gründonnerstag); de rouw van Goede Vrijdag, die alleen maar de met bosbessen zwartbesmeerde vla toeliet - en er mocht geen piano gespeeld worden -; de geverfde paaseieren, door de terugkerende klokken van Rome meegebracht; de mei-altaartjes, de pinksterbruid en de zomerprocessies door stad en land trekkend; de viering van Sint-Rosa, van Sint-Maarten en Sinterklaas; de slacht van november en het jaareinde met Kerstmis, met de boom, en Driekoningen, de koek met de boon. Heel deze folklore kon moeder als een soort werkelijkheid beleven, daar zij inderdaad de poëzie van de dingen aanvoelde en met ontroering aan ons kinderen wist door te geven. Het laatste uur van de Heilige Nacht, om dit éne te noemen, bracht zij door met haar personeel - in de huiskamer op de schoorsteenmantel brandden de kaarsen - geknield in gebed, om de Lieve-Vrouw bij te staan in de geest, totdat de middernachtsklok van de kerken luidde. Dan ging het venster dicht, dat op een kier tot dan toe had opengestaan, en kon men zich ter rust begeven: ‘Moeder Maria's pijnlijk uur is voorbij en het | |
[pagina 47]
| |
Kerstkindje is geboren.’ Onderwijl had vader de kerstboom in orde gebracht. Het was allemaal alsof de stal van Bethlehem met engelen, herders en koningen vlakbij, ergens in de buurt lag, wellicht wel in de wit-besneeuwde hei van Tuddern. Ik zeide het al, moeder wist wat vertellen was. Zij zal me sprookjes verteld hebben, al herinner ik me dat niet precies. Maar we hadden thuis een groot boek met tekeningen van Gustaaf Doré, berijmd: de Sprookjes van Moeder de Gans.Ga naar eind36 Later liet ze beelden uit haar feuilletons voor mij leven als ‘de brooddraagster van Parijs’ en wie weet wat al méér.Ga naar eind37 Het was een plezier om vader te zien zitten in zijn leunstoel met volle aandacht luisterend naar moeders relaas van een of ander uitstapje in de stad, dat alsdan gewoonlijk aanving met de woorden: ‘Aldus, ik ging hier van de stoep ...’. Vroeg ik wel 's, na de korte inhoud van een preek in de kerk van haar gehoord te hebben, om ook de Latijnse tekst te willen aanhalen, dan kreeg ik van vader een verontwaardigde blik ter bestraffing; maar moeder lachte. Zo leefde men dus in het goede, oude Limburg van weleer.
Maar nóg is er uit die jaren - laat ik zelf toen vijftien of zestien jaar geweest zijn - een episodetje dat ik me steeds met zoveel liefde blijf herinneren: hoe we op een voorjaarsavond met volle maan gezamenlijk buiten wandelden en draaiorgelmuziek hoorden ergens uit een verder dorp. Op dat late uur lagen alle wegen zo goed als verlaten en een vleugje wind droeg wat melodie over het open veld naar ons toe. ‘Zou daar kermis zijn?’ bevreemdde moeder zich. ‘In elk geval dansmuziek,’ antwoordde vader. ‘Een mazurka.’ Hij bleef staan, luisterde nog even, zag moeder aan: ‘En?’ ‘Wat meen je?’ vroeg moeder glimlachend. ‘Zou het nog gaan?’ En hij opende haar zijn armen. Zij, glunderend: ‘Waarom dan niet?’ En op het harde wegdek dansten zij samen in de maneschijn.Ga naar eind38
Wij woonden op het marktplein, ruim in het vierkant uitgemeten, middelpunt van het middeleeuwse Sittard. We zagen uit op het stedelijke gemeentehuis met monumentale trap naar een flink bordes, een guitig torentje boven de lessenaarsdaken uit, iet of wat feestelijk. Voor wie in een verouderd vestingstadje moet verblijven - nauwe kronkelstraatjes binnen een walring, schaars doorbroken met openingen naar buiten - is het een voorrecht op dergelijk plein te mogen wonen, een marktplaats met drukte van wagens en karren, hetgeen een gevoel van ruimte geeft, van vrijheid. Bedrijvige beweging bewerkt als een ruimer ademen, als een zich ophouden in een sfeer van steeds weer feest en vrolijkheid, en dit liefst zonder buren die bij je binnenkijken, glurend van achter horretjes, waar ze tellen hoe vaak je in- en uitgaat, wie bij je binnensluipt, komt en gaat. We leefden er gerust en kalm zonder noemenswaardige uithuizigheid. Van familiebezoek hadden we geen overlast, van buurlui geen hinder. Op de hoogdagen van het jaar, Pasen en Kerstmis of ook Nieuwjaar, zette vader zijn hoge hoed op om dan, samen met moeder natuurlijk, | |
[pagina 48]
| |
‘zalig hoogtij’ te gaan wensen bij oom en tante. Vooral de nieuwjaarsbezoeken, die gebracht moesten worden bij geestelijkheid en verdere verwanten en vrienden, waren voor vader altijd weer wat hij noemde een corvee. Toen ik oud genoeg was om daarbij mee te mogen gaan, vond ik dat maar wat leuk, om rond te kijken in interieurs van andere deftige mensen: behang van papier met gekleurde landschappen, stoelen met geborduurde zit, spiegels in zwaar gouden lijsten op marmeren schoorstenen, geborduurde beltrekkers en canapés met antimakassars, fotoalbums in fluweel gebonden, op kleine tafeltjes te kijk gesteld, pluche en chénille, maquart-boeketten met opgezette vogeltjes daarin en pauwveren, glazen kastjes vol snuisterijen, antiek porselein, biscuit en zilver.Ga naar eind39 Eén huis was er, waar de hand van de dochter in gips afgegoten, op 'n satijnen kussen te pronk lag; een ander waar in een klein zij-ruimtetje een heus waterstraaltje voor fontein speelde. Ik keek er m'n ogen uit. Als het enigszins mogelijk was, werd er dagelijks gewandeld.Ga naar eind40 Vroegere kennissen van vader waren spoedig moeders vriendinnen geworden, drie gezusters, geboren Duitse, dames, die ik in mijn jeugd tantes genoemd heb.Ga naar eind41 Zij, ongehuwd, bewoonden een groot en nobel herenhuis met uitgestrekte tuin daarachter, die ze liefst zelf op peil hielden. Daar heb ik geleerd om ook van de natuur te houden. 's Zondags in de namiddag kwamen | |
[pagina 49]
| |
ze naar ons toe, om gezamenlijk te wandelen, en deze wandelingen werden geleidelijk ook grotere tochten, waarbij de latere trein naar Heerlen dienst deed. In de vakantietijd maakten de dames grote reizen naar het buitenland, om hun cultuur te verrijken en aan hun artistieke gezindheid te voldoen. In de barre maanden van het jaar bleven ze ernstig werkzaam ten voordele van armen en behoeftigen.Ga naar eind42 Een van hun broers, professor aan de universiteit te Groningen, maakte het gemakkelijk voor haar om op de hoogte te blijven van de Duitse letterkunde.Ga naar eind43 En zo leefden zij, ondanks de eenzaamheid in ons klein Limburgs stadje, toch ook met de grote wereld mee. Het is door toedoen van deze ‘tantes’ geweest, dat mijn ouders thuis Kerstmis zijn gaan vieren met een kerstboom, de eerste kerstboom die in het stadje van hun inwoning geplant werd.Ga naar eind44 | |
[pagina 54-55]
| |
[pagina 57]
| |
|