Sonnetten(1921)–Felix Rutten– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 62] [p. 62] [Laat me in de holle hand maar 't zilver scheppen] Laat me in de holle hand maar 't zilver scheppen Der schietbeek die 't bezonde dal verfrischt, En zitten op een steen, waar aardveil klist, En zich smaragden hagedisjes reppen. De zwoele warmte doet den bloei verleppen Der wilde rozelaars: zoo gloeiend is 't. Maar rustig slaat mijn hort, of 't heel niet wist Dat ginds de verre klokken middag kleppen. Wie eet als ik zijn brood zoo opgeruimd, Gedrenkt met koelen dronk uit vlietend water? Wat heb ik van de wereld wel verzuimd, Nu 'k eenzaam hier aan zingen en geschater Van vogels mij verpoos, en blij geluimd Mijn lachen keil langs 't blijde beekgeklater?.. Vorige Volgende