Sonnetten(1921)–Felix Rutten– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 41] [p. 41] [Ik heb om 't vallen van den nacht geklaagd] Ik heb om 't vallen van den nacht geklaagd: Wanhopig sloeg mijn stem aan 't strakke duister, Dat heel de weelde van den zonneluister Met zacht fluweelen hand had weggevaagd. Ik stond als een die, heimelijk belaagd, Geen vijand merkt, maar voelt de wreede kluister. De nacht stond star en stom in 't rond. Toen ruischte er Uit de ondoorgronde diepte, in glans gedaagd, Een koor in parelende klanken aan, Zilverig zwevend door 't getril der sfeer: 'k Zag als muziek de sterren opengaan. Maar mét de sterren voelde ik wonderteer Een glimlach breken om mijn broozen waan: En 'k staarde in 't aanschijn van mijn lieven Heer. Vorige Volgende