kaars, die op een luchter geplaatst werd en ontstoken.
‘Kinderen, zei ze, haalt wat van den kruidwisch op zolder. Het wordt een zwaar weer.’
Maar de meisjes waren te bang om naar boven te gaan.
De donderslagen ratelden, met de vaart der bliksemstralen in hun vurig verschieten om strijd.
‘Ik zal hem halen’ zei Jansen en ging.
Het scheen wel dat bij een uur weg bleef.
De zware slagen vielen met telkens korter tusschenruimte.
‘Heb je hem?’ riep moeder bij de trap.
‘Ja, antwoordde hij, ik kom.’
‘Goddank,’ dacht ze. Ook zij was ongeruster dan zij blijken liet.