Eerste verzen(1905)–Felix Rutten– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 256] [p. 256] X. Onstuimig stormde 't meer ons tegemoet In staag-hartstochtlijk stijgende innigheid, Niet zóó om 't gloren van den zonnegloed Als om uw aanblik zilverblank verblijd. Der golven witte, schuimgekuifde stoet Boog 't fiere hoofd waar ge aan mijn zij gevlijd Hun trotsche jacht aanstaarde, en voor uw voet Zaagt vlieden straks, op nieuw ten storm bereid. Zij keeren aldoor spoelend schelpen aan En frischheid en begeer, hun wereld-breed Gebied langs naar een ver-schoon land te gaan, Dat wenkt aan de overzij.... en gij, Lief, gleedt De waatren over, waar ik eenzaam staan Bleef voor een eindloos meer van zieleleed. Vorige Volgende