Eerste verzen(1905)–Felix Rutten– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 254] [p. 254] VIII. Ik plukte ze u, de laatste, bleeke, broze, In zachten meelijlach des doods ontbloeid, Die lei van 't even gloren reeds vermoeid U 't stervend kopje aan 't hart: de laatste roze. Daar zaat gij naast me stil, gedachtelooze, Der wangen bleek met kranken blos begloeid; Terwijl ik met muziek, die droomend vloeit, De rust vervullen mocht dier late pooze. Des zomers laatste roze-weemoed gleed Mij van de vingren over 't blank ivoor En deed de stilte om mij met weemoed aan... Toen droomde 't weg, in maten donkerbreed... Een matte glimlach brak uw peinzen door - Uw schoot lag vol gevallen rozenblaên. Vorige Volgende