Eerste verzen(1905)–Felix Rutten– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 252] [p. 252] VI. O goedgenaadge dagenkrans die daar In Zuiderpracht ten feest ons wachtend stond, De hymne stierf niet op uw blijden mond, Geen bloem verwelkte in 't zonnig-gouden haar. Wij gingen gloriëerend door uw schaar, Die met gejuich en geur van bloemen blond En blank, het blauw vervulde stonde aan stond... O dagen, treedt nu weenend bij de baar, Waar 't schoone Lief ligt roerloos neergestrekt: Neemt al de blanke, bleeke bloemen, die Nu mede zwijgend sterven gaan, en dekt Haar; zingt vaarwel met zachte melodie, Wier rhythmenval den stillen slaap niet wekt En gaat dan, dat 'k u nooit, - ach, nooit meer zie!... Vorige Volgende