Eerste verzen(1905)–Felix Rutten– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 250] [p. 250] IV. Breed-uit-gevuld met donkre rozen, blonk, Waar bloedrood fruit te glanzen lag, albast Bij kleurig porcelein op blank damast Naast zilverglinstrende' en kristallen pronk. In warmen weeldeschijn van licht, te gast Daar aangezeten, waar, bij dronk op dronk, En geestge lach en feestlijk lied weerklonk, Heeft me uw volbloeide schoonheid t eerst verrast. Hoe beefde 't glas bij 't tinklen en mijn hand En 't woord, waarmee 'k dien teug ten heil u wijdde, Die zette ziel en zin in loutren brand... Terwijl uw blik, die van mijn blik niet scheidde, Maakte zoo innig 't verre vreemde land, Dat mij geen heimherdenken toen verblijdde. Vorige Volgende