Eerste verzen(1905)–Felix Rutten– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 249] [p. 249] III. 'k Weet heel niet meer nu, hoe gij zijt gekomen: Zooals op eens een sterre in blauwen nacht, Of als de zon plots voor ons staat en lacht, Gelijk de lent', de wondre zomerdroomen... Opeens is alles vol warm licht; smaragd En goud hangt overal te tintlen; loome Bedwelmgeur om-je; bloemen overstroomen De donzen, dauwbevochte weidevacht... Ik staar nu door de wijde dagenrij, Dat ik nog met u was en gij met mij, Als door een bloesemende lentelaan: 't Is alles louter licht! Een wolk van goud Doorwaast dien weg, waar 't oog geen aanvang schouwt In 't wild struweel met rozenbloei belaên. Vorige Volgende