Eerste verzen(1905)–Felix Rutten– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 239] [p. 239] Intermezzo. De volle maan doet me aldoor weer herdenken Den blauwen blankbeglansden meiënacht, Die, klaar van 't gloren onzer liefdepracht, Me uit verre verte onsterflijk schoon blijft wenken. Volrond en spiegelhelder rees de maan, Wijd-wit omkringd van zilvren stralenstatie; En zwijgend zag 'k haar zegenende gratie In 't lichtverheerlijkt land der sterren staan. Zij zag mij mijmrend bij uw ziekbed leunen - Mijn lievling -; louter licht omgloriede ons, En bloesemde in uw blonde lokkendons, Broos kopje, dat 'k heel zachtjes zocht te steunen. De bruidenluister van haar maagdenglans, Was 't niet een lichtgezicht uit zaalger sferen, Als breidden englen witte vleugelveeren Hoog boven ons in wijden wijdingskrans? [pagina 240] [p. 240] Als vlokken sneeuw lag 't licht op 't blanke linnen, Als fulpen leeljenweelde - een wondre droom - En zeeg bedwelmend-zoet als lent'aroom Van bloesems beider schuchtre zielen binnen. Een hemel schemerde in die stille cel Met liefdezege' en waaiende englenwieken, Tot 'k plots in bloedge laai zag d' ochtend krieken... Ik kuste u, lievling mijn, voor 't laatst vaarwel. Vorige Volgende