Eerste verzen(1905)–Felix Rutten– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 233] [p. 233] XI. De grauwgeribde boomen, wild-verward En winterkoud, dringen zich diep in hagen Dor-doornig op, in somberheid verstard, Waar goor, hun toppen òver, wolken jagen, Van 't rouwgeween gezwollen en de smart Om 't wreed verscheiden van de zonnedagen; En de avond bangt rondom in droomloos zwart; Al scherper snerpt der stormen troostloos klagen. Daar is maar één oord op deze aarde wijd, Waar vrede woont en mijner ziele troost: Daar waar uw schoonheid slaapt in stille rust. Oase van mijn droom, waar onbewust Van wee, mijn stormontvluchte ziele poost En sterkt zich, strevensmoe, ten nieuwen strijd. Vorige Volgende