Eerste verzen(1905)–Felix Rutten– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 232] [p. 232] X. De nacht is éen droefgeestige gedachte De sombre veldenvlakte gaat in 't grauw Der hemelsomberheid verloren; dauw Bewaast de loome landen, schreiend zachte Den weemoed uit der scheemring en den rouw Der troostelooze, bleekbestorven nachten, Smachtend naar sluimer met vergeefsche klachten, Smeekend een straal af van 't omdonkerd blauw. De maan wijlt achter zwaar, zwart mistgordijn Eénzaam in al de pracht die ze om zich spreidt, Omringd van blankverbleekten schemerschijn, Zoo eenzaam, als met mijn droefgeestigheid Ik wandel door de zwarte nachtwoestijn, Waar 'k mijmrend haar mild licht vergeefs verbeid. Vorige Volgende