Eerste verzen(1905)–Felix Rutten– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 224] [p. 224] II. Gij waart bij ons een vreemde teere plant, Te teer, te fijn voor 't waaien dezer winden En ongelukkig, schoon we u zeer beminden En trouw verzorgden met heel zachte hand. Gij waart een vreemde in dit droefgeestig land En kondt er, bleeke, lust noch leven vinden. Ik zag uw pracht in weemoed stil verzwinden, Gij broze bloem van schooner, zonn'ger strand. Ik mocht u met de wijding van mijn woord En warme hart soms zachte streelen, èven... Ik had u lief met heel mijn volle ziel! Dit hebt gij nimmer van mijn mond gehoord. - Mij was 't genoeg - genoeg voor heel mijn leven, Dat stil uw blik vol heimwee op mij viel. Vorige Volgende