Eerste verzen(1905)–Felix Rutten– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 217] [p. 217] XI. O kon ik als een onnut winterkleed Den loomen twijfel van mijn schoudren slaan; En 't troostloos weten als een dwazen waan Vroolijk verwerpen; en, van alle leed Bevrijd, van mijn ellenden-last ontdaan, Tot u wier blik zoo zacht te streelen weet, Wier stille lach mij zegt: vergeet, vertrouw; Tot u, mijn eenig heil, tot u weer gaan. Tot u, die de allerlichtste liefde zijt En 't allerreinst dat donkre wereld zag En 't allerhoogste in blanke heiligheid... Dat 'k weenend u nog eens aan 't harte lag; In veiligheid getroost, weer kalmgeschreid, Gelooven mocht aan liefde en lentedag. Vorige Volgende