Eerste verzen(1905)–Felix Rutten– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 212] [p. 212] VI. Gij komt niet weer, hoe 'k wachtend waken mag... En 't luide smeeken ook vindt geen verhooren. Ik roep vergeefs het jonge morgengloren; Neen, nimmer lacht mij weer zijn klare lach! De handen tasten 't duister; in mijn ooren Is stilte - en enkel 't jammerlijk geklag Der lamm'ren, lustloos blatend heel den dag: Ik heb geleide en weide bei verloren!... Plots is mijn zonnig land en warme licht Weg - weg met u, - en al de blijde zangen Met u weg, alles weg, ver... 'k weet niet waar!... Fel laait mijn ziel van brand-begeeren naar U, u mijn al! - en wanhoopwild verlangen... En toch ga 'k voort kalm, 't hoofd hoog opgericht. Vorige Volgende