Eerste verzen(1905)–Felix Rutten– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 187] [p. 187] XIII. Toen zilverblauwe herrefstdag Met gelen gloed het woud verguldde, Toen blonk met klaren stralenlach De zon die 't al met vreugd vervulde. Het groen, het goudgebronsde viel En dekte 't stervend groen der zoden... 't Werd al maar stiller in mijn ziel. De stille zomervooglen vloden. En 'k zeide tot mijn vooglen: Vliedt! Sterft-af, mijn groene lenteboomen; Want meer verlangt mijn harte niet: Voldaan zijn al mijn zoetste droomen. Nu kom, o witte winternacht, Doe kerstmisklokken feestlijk luiden! En spreek mij in uw sneeuwen pracht Van 't hoogtijkleed der blanke bruiden. Vorige Volgende