Eerste verzen(1905)–Felix Rutten– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 164] [p. 164] XVIII. Mijn ziel geleek wel een dier heilge hallen, Wier weidsch gewelf uit zuilen slank geboren, Wijd-waairend uitgeplooid, veel honderdtallen Van sterren bergt en kleurrijke englenkoren, Wier bontgewiekte weemling uit laat schallen De rijkste kleurensymphonie, - van 't gloren Des dageraads tot de avondschad'wen vallen, En 't schoon gestraal in scheemring gaat verloren. Mijn ziel was als dat heiligdom bij nacht! Omdonkerd droomde in 't zwijgend tempeldiep Veel bonte beeldenweelde en hemelpracht Van poëzie, die God me in 't harte schiep, - Tot uwe liefde er stralende ochtend bracht En 't licht dat al die praal ten leven riep. Vorige Volgende