Eerste verzen(1905)–Felix Rutten– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 148] [p. 148] II. En waaie er ook geen wimpel wijl ge er rijdt De breede grachten langs, - en bloeie er krans Noch slinger, klink' van tin noch torentrans Bazuin-geschal u toe waar ge eenzaam schrijdt, Voor 't eerst te gast aan 't IJ, - wees tòch verblijd! Dat doove u, Liefste, niet der vreugde glans! Schoone Prinses, dáár onbekende, thans Weet geen dan ik nog wie gij waarlijk zijt! Er moest alwaar gij komt van alle klokken Gelui weergalmen en met koningspronk Uw komst gevierd zijn, Muze, mijn Vorstin! - O, wist het Amsterdam, - men haalde u in Met de kales die 't volk zijn vorstin schonk: De gouden koets, door 't volk zelf voortgetrokken. Vorige Volgende