Eerste verzen(1905)–Felix Rutten– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 129] [p. 129] Voor 't park. Grauw-groenig trekt der beuken kolonnade Een herfsttooi dragend van verbruind geblaêrt En gelig groen, met donker rood dooraêrd, Naar de ijzren slotpoort, - strooiend doode bladen. Twee leeuwen slapen voor 't gesloten hekken, Waarom de wingerd moede en droomeloos Zijn ranken hangt; droefgeestig valt altoos Maar 't loover voort, zonder de stilt' te wekken. 't Park is nog groen van donker-hooge pijnen: Zij schudden 't hoofd zacht wijl ik luistren wil Naar 't klaatren der fontein; maar 't al blijft stil - En zwijgend ligt het slot er weg te kwijnen. Komt daar niet éen van verre toegeloopen, Met sleutelklinglen? IJlt me er geen te moet? Mij is 't, als moest er een met zachten groet Komen, en doen mij de oude slotpoort open. Vorige Volgende