Eerste verzen(1905)–Felix Rutten– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 120] [p. 120] September. Nu pronkt de wei met nieuwen bloei vermooid; De herrefstbloei van 't roodgerijpte fruit Blinkt tusschen 't geelgetinte loover uit Zoo feestlijk blijde - als stierf zijn glorie nooit. Maar 't schoonste wordt al ras kwajongensbuit En 't onvolkoomne - om 't even - afgegooid. - Straks ligt de heele schat in 't gras verstrooid; De koeien snufflen 't op met gragen snuit. De wijnstok siddert, wijl hij 't roepen hoort Des plukkers, die zijn lange laddren zet, - En bergt den vollen tros, die donker gloort In 't trieste, dichtgetreste blaadrenbed; Wijl flox en dahlia - laatste harer soort - Op 't stervend blozen van den wingerd let. Vorige Volgende