Eerste verzen(1905)–Felix Rutten– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 86] [p. 86] Aan zee. De hemel welfde weelde-weemlend blauw Wijd-klarend boven 't blinkend vlak der waatren, Gelijk een reuz'ge zeeschelp, vol van 't klaatren En 't klagen van den vloed, die vlieden wou. De golven steigren, staatge, schuimbehaarde; En donker-rijzend rent de trotsche jacht Felwild en fier vooruit.... Maar trotscher kracht Ontkracht de dolle vaart dier volbloedpaarden. En nimmer staakt de zee dat zinloos streven! Zij klimt en klaagt en keert weer waar zij ging, Als menschenzielen, die nooit rust beving, Nooit vragensmoede van verlangen leven. O, dat mijn hart toch eindlijk rusten wou En dat mijn oogen boven 't woên der baren Heel stil en rustig enkel konden staren Naar 't wijde weelde-weemlend hemelblauw! Vorige Volgende