Eerste verzen(1905)–Felix Rutten– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 62] [p. 62] De wind. Hoor, hoor het verre komen van den wind, Schoorvoetend, schuchter-schuiflend door de wacht Van boomen, bevend in den stillen nacht Het roerloos zwijgen storend, - als een kind, Dat speelsch op een verrassing heimlijk zint En schrikken doen wil - hoor, zoo sluipt hij zacht Zacht nader, tot opeens hij luidop lacht, Zich niet weerhouden kunnend, en begint Van pret te schaatren, springend met gezwaai Van armen, schreeuwend plots vooruit: een gil, Dat 'k schrik; mijn ooren tuiten van 't lawaai!... Zoo, nu is 't goed; nu heeft de knaap zijn wil, En keert weer met victoriënd gekraai, De speelsche - ... en lang nog lig ik luistrend stil. Vorige Volgende