Eerste verzen(1905)–Felix Rutten– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] Communie. Jam enim hiems transit. Cant. II, 11. ‘Mijn Welbeminde, o eindlijk dan gevonden! De winter is gevloôn, de lente is daar!’ En rozen bloeiden waar Zijn voeten stonden En rozenglans omblonk Zijn wezen klaar. Veel rozenglorie bloeide door Zijn haar En rozengeur verspreidden al Zijn wonden; Mijn hoofd van rozenwijn en weelde zwaar Lag aan Zijn Hart in liefde en lust verslonden. Wij zweefden op, omwaaid van englenwieken, Omwuifd van Maagden dragend gouden lampen, Bedwelmd van hemelgeur en harpezangen; En hooger rees ik dan mijn hoog verlangen En zag de wereld in mijn licht verdampen En zag der eeuwge schoonheid morgenkrieken. Vorige Volgende