Eerste verzen(1905)–Felix Rutten– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] Aan de Onbevlekt-Ontvangene. Op 8 Dec. 1904. Dat - Schoone - ik schoon U beelden kon Als 'k schouwde omhuld U met de zon, De maan zich krommend voor uw voet; Rondom, verbleekt der sterren gloed.... Dat 'k mocht in milde taalmuziek Opklepp'ren met der Kerk lyriek En zeggen - Zoete - in zaalgen zang, Hoezeer 'k te lieven U verlang; Of stijgen mocht met de' englendrom Ten jubellichten hemeldom, Uw schoon te zien in schitterlicht Van aangezicht tot aangezicht!... De blanke wolken óver vaart - Den wierookgeur der biddende aard - [pagina 19] [p. 19] In purpergloed en rozengloor Der Martlaars palmenzwaaiend koor, En Vaadren- en Apostelschaar En Maagden, lelies blank in 't haar. En aller heemlen heerlijkheid Der vleuglende Englen heir omreit, Dat negenvoudig zich ten krans En aureool breedt in den glans, Der zonn'ge stralenkern ontvloeid, Waar Sions Lelie blinkt en bloeit: In blanke bladen opgegaan, Met 's Heeren zegepracht belaên, Godsliefde-omluisterd en bedauwd, Van duivenwieken blank beschaûwd.... Der kelke zilver, licht-verguld, Van zoetheên boordevol vervuld, Beurt schoon Zij 't hoofd, wel weeldezwaar Van geurschats, in Gods glorie klaar.... Er juicht een lied van álom heen Tot Haar, de zegevierende; - één Aanroepend handgebaar van al 't Geschaapne tot Haar overal Stijgt, stijgt!... en 't schalt Haar tegen: ‘Prijs U, lof, die 't nieuwe Paradijs Ontsloot met 's Levens Vrucht - en wekt Den eeuwgen Daagraad! Onbevlekt, [pagina 20] [p. 20] Aleeuwig maagd genadenrijk, Gods Bruid en Moeder eeuwiglijk!’ O Gij, die Moeder me en Vorstin Zijt, wetend, hoe 'k zooveel bemin U, daar Ge onzeglijk goed en schoon Zijt, zoete Moeder van Gods Zoon! Vergeefs, Maria, dat 'k een lied U zoeke... 'k vind mijn woorden niet; Onmachtig sla 'k uw schoonheid ga En zeg 't de duizend, duizend na: Gods Moeder, lieve Moeder mijn, Gezegende, eeuwig maagdlijk-rein, Ave Maria, ave Maria! Vorige Volgende