| |
| |
| |
Marjo Nederlof
De antitheoretiker
Boeli van Leeuwen houdt van citeren en hij houdt van wijsgeleerdheid en kunst. In alle boeken van Van Leeuwen staan gedichten of fragmenten daarvan en verwijzingen naar schrijvers, dichters, filosofen, kerkgeleerden, componisten, musici en beeldende kunstenaars. Zo zou een bespreking van de door Van Leeuwen genoemde componisten en uitvoerende kunstenaars minimaal iets bevatten over Beethoven, Mozart (beiden verschillende malen, en aan Mozart werd ook een Curaçaosche Courant-column besteed), Wagner, Mendelsohn, Chopin, Bach, Brahms, Vivaldi, Stravinski, Händel, Tschaikowski, Schubert, de cellist Pablo Casals en zangeressen Marlene Dietrich en Kathleen Ferrier. Waarschijnlijk ben ik er nog een aantal vergeten.
Behalve naar dichters, schrijvers, componisten en filosofen, komen in de boeken van Van Leeuwen ook de nodige aanwijzingen naar beeldende kunstenaars voor. Over Van Leeuwen in relatie tot hen, wil ik het in dit artikel hebben. Daarbij streef ik niet zozeer naar volledigheid (zo blijven de lezingen en kranteartikelen buiten beschouwing) en ga ik alleen uit van het feit dat Van Leeuwen sterk gevoelig is voor hetgeen door beeldende kunstenaars werd en wordt gemaakt, het al dan niet bestaande effekt daarvan op zijn werk en zo ja, op welke wijze dat dan zichtbaar wordt.
Opvallend daarbij is, dat het in slechts twee gevallen gaat om plaatselijke, elders onbekende, en nog levende kunstenaars; de overigen zijn wereldberoemd, maar dood. (Op Lucebert na, en Picasso, die tijdens het eerste verschijnen in Van Leeuwens werk nog leefden.)
De plaatselijke kunstenaars zijn Jean Girigori, die in Geniale Anarchie verschijnt en van wie hij ooit (dit wordt niet beschreven) bijna een huiveringwekkend, diabolisch schilderij van een Voodoo-achtige haan kocht, en Wim Snelders. De laatste, een Nederlander die inmiddels van Curaçao is vertrokken, schilderde in 1984 het schilderij ‘Drydock’, dat Van Leeuwen gebruikte voor de omslag van Schilden van leem. Over Snelders heeft Van Leeuwen overigens niet geschreven. Ik noem hem hier, omdat Schilden van leem het enige boek tot nu toe is met de afbeelding van een schilderij op de kaft.
Over Cornelis Zitman, een in Venezuela werkende Nederlandse beeldhouwer, die door hem zeer wordt bewonderd, schreef Van Leeuwen ooit een prachtig verhaal in het dagblad ‘Amigoe’, maar ook dat artikel blijft
| |
| |
hier verder onbesproken. Wie in beeldende kunst en in Van Leeuwen is geïnteresseerd, moet dit artikel zeker lezen. Het is niet alleen een ode aan Zitman, maar tevens een schitterende beschrijving van hetgeen de schrijver voelde toen hij Zitman in diens atelier in Venezuela opzocht: je voelt met de schrijver diens bewondering mee, maar ook, tegelijkertijd, diens huiver voor de mystieke gevoelens die Zitmans beelden oproepen.
De beeldende kunstuitingen in Van Leeuwens boeken zijn soms een onderdeel van het verhaal, een middel tot het oproepen van een stemming en gevoel bij de lezer, in andere gevallen gaat het duidelijk om bewondering voor de aangehaalde kunstenaar. Die bewondering die hij voor bepaalde kunstenaars - zelfs vaak hartstochtelijk - koestert, komt overigens niet alleen in zijn boeken tot uiting (en in door hem geschreven kranteartikelen en lezingen), maar ook in zijn aktieve bemoeienis of vriendschap met bepaalde hedendaagse beeldende kunstenaars als de Nederlandse etser Hans Blanken en de Antilliaanse fotograaf Carlos Tramm, om enkele van de meer recente te noemen.
Uit zijn boeken blijkt dat hij meer geïnspireerd wordt door twee-dimensionaal dan door drie-dimensionaal werk: beeldhouwkunst komt nagenoeg niet ter sprake (behalve tweemaal een verwijzing naar een beeld van Nefertite, in Een vreemdeling op aarde en in Het teken van Jona). Verder is een verschuiving zichtbaar van zijn belangstelling voor beeldende kunst (tot en met Schilden van leem) naar die van de tonale kunst, die in Het teken van Jona en in Geniale Anarchie meer tot uitdrukking komt. Met name Mozart blijkt daarbij favoriet.
In zijn oudere werken liet Van Leeuwen zich vooral inspireren door de verschijningsvorm van de hem bekende en door hem bewonderde kunstenaars en hun uitingen. Tot zijn oudere werk reken ik alles dat verscheen vóór Schilden van leem (1985). In die vroegere periode wordt vaak met een zeker ontzag ‘ver’-wezen naar kunstenaars en hun werk en werd in een aantal gevallen het betreffende schilderij ‘be’-schreven. Een voorbeeld van dat beschrijven is te vinden in Een vreemdeling op aarde:
En opeens brak haar gezicht in duizend scherven van verdriet, de mond spleet open en trok een gat in haar trillende wangen; haar ogen schroefden zich dicht en haar gezicht versplinterde en deformeerde tot een schilderij van Picasso.
Het is eigenlijk jammer dat hij Picasso hier met name noemt, want het beeld van het beroemde schilderij van Picasso was al voor het geestesoog van de lezer verschenen. Ook iets verderop wordt naar Picasso verwezen:
En dan het scheve gezicht, door Picasso geschilderd, terwijl de mond smartelijk over het valse gebit de andere kant uit werd gezogen.
In Een vreemdeling op aarde laat Van Leeuwen ook bepaalde boekpersonages op kunstenaars lijken:
| |
| |
Een broer van Mies, Gerrit, (...) leek sprekend op Van Gogh: een fanatieke boerenkop met hoge jukbeenderen onder een rossige pruik. (...)
En zo heeft oom Weki een gezicht als Gauguin, ‘zwaar en toch vlak’. Deze Gerrit wordt ook aangehaald om een beeld te geven van een derde persoon, de Colombiaanse pater die Kai ontmoet aan boord van het schip dat hem zal terugbrengen naar Curaçao:
Kai moest aan Gerrit denken met zijn Van Gogh-kop boven de eeuwig zwarte regenjas toen hij eens op een terugreis naar Curaçao aan boord een pater ontmoette: een kleine magere Colombiaan in een vuile soutane. Zijn grote neus stak als een stofzuiger naar voren en achter een Schubert-brilletje graasden zijn oogjes fanatiek de wereld af.
Ook zaken kunnen bij Van Leeuwen via kunstenaars worden beschreven. Zo is in Het teken van Jona de Koningin Wilhelminabrug ‘het Van Goghbruggetje’. Verderop zal ik terugkomen op de rol die Van Gogh speelt in Van Leeuwens werk.
In een ander geval lijken de romanpersonages op geschilderde personen. Kai, de hoofdpersoon in Een vreemdeling op aarde, gaat naar Spanje en merkt over de bedelaars op:
Als visioenen nit een schilderij van Jeroen Bosch duiken ze bij de hoeken van de straten plotseling op: de blinden, de lammen de kreupelen, onbeschaamd verminkt en verdraaid, zonder zich te bekommeren om de schrik die ze verspreiden.
Niet alleen anonieme personen of de gezichten van romanfiguren kunnen met hulp van (beeldende) kunst(enaars) worden beschreven, ook abstracties. Een bladzijde eerder in Een vreemdeling op aarde schrijft Van Leeuwen over het onvertaalbare begrip ‘duende’:
Men vindt deze duende in de landschappen van Dali, in de films van Luis Bunuel, in de grote vaste ogen van Picasso, in de gedichten van Garcia Lorca, in de handen van een danseres, in de stijl van iedere goede torero.
Wie, met behulp van deze en de eraan voorafgaande tekst, er niet uitkomt wat ‘duende’ betekent, is een betreurenswaardige lezer.
In zijn latere werk komt de gevoelsmatige en psychologische betekenis van bepaalde kunstuitingen meer op de voorgrond te staan dan in zijn eerdere boeken, waar nog een schilderij beschreven wordt om de lezer een visueel beeld te geven tijdens het lezen. Vooral in Schilden van leem is de kunst van anderen een middel-tot in plaats van een aanleiding-tot het geven van een beschrijving geworden. Dan wordt door hem een nieuw kunstbeeld met woorden geschapen. Vooral ten aanzien van de beeldende
| |
| |
kunst slaagt hij erin niet alleen een beschrijving te geven, maar ook de erbij behorende gevoelens over te brengen en die beschrijving ook een diepere dimensie te geven. Op die momenten schrijft hij niet meer over kunst van kunstenaars, hun werk tot het zijne makend (‘Twee lange gele handen door El Greco geschilderd’, Een vreemdeling op aarde), maar maakt hij, kitsch en echte beeldende kunst als voorwendsel gebruikend, zelf literaire kunst met een visuele belevenis.
| |
Napoleon
Een voorbeeld van wat ik bedoel is te vinden in Schilden van leem. Ruim 26 jaar eerder, in De rots der struikeling komt al een verwijzing naar de figuur Napoleon voor, maar zonder de talloze verwijzingen naar afbeeldingen van Napoleon was Schilden van leem een heel ander boek geworden. Weliswaar heeft Napoleon zelf niets te maken met beeldende kunst, maar Napoleon wordt nagenoeg overal in dit boek ten tonele gevoerd aan de hand van gravures en schilderijen. In Schilden van leem schrijft Boeli van Leeuwen in het eerste hoofdstuk in overdonderend proza:
Van alle muren kijken Napoleons op mij neer, verbleekte gravures van een mollige en terneergeslagen hermafrodiet, omringd door gedeprimeerde maarschalken in vol ornaat: er is nu eenmaal weinig groots te peuren uit een vreugdevol moment.
Dezelfde Napoleon, nu in een gipsen (!) uitvoering, verschijnt verderop in een verwijzing naar de toekomst:
(...) Zijn (vaders) mooie, geaderde hand op de schedel van een gipsen Napoleon.
Het is bij mijn weten overigens de enige maal dat Van Leeuwen over gipsen beelden schrijft. Nog een verwijzing naar wandversiering met daarop Napoleon is in Schilden van leem te vinden als Van Leeuwen schrijft:
Aan de muur worden alle Napoleons triester in hun mollige onschuld. Wat mollige onschuld betekent zou ik niet weten, maar je ziet het voor je. De Napoleon-gravures hebben daarom niet zozeer met kunst of zelfs met wandversiering te maken, als wel met het overbrengen een grenzeloos gevoel van eenzaamheid, zonder het woord te noemen:
Napoleon zit roerloos, een been op de trommel rustend onder een loden hemel. Hij voelt in zijn maag de leegte in de grote stad. Straks zal de keizer van de wereld daar blinde bedelaars, honden als skeletten en de paarden van de apocalyps kunnen inspekteren. De grond rond Smolensk en Borodina dampt van het bloed en de ingewanden der paarden hangen als bleke guirlandes in de lage struiken. Zijn soldaten liggen rillend in de greppels tussen hun angstige waken en benauwde dromen,
| |
| |
tot in het merg van hun gebeente doordrongen van de onheilspellende Russische kou. Maar hij zit, klein en stil, in deze eindeloze ruimte en weet zich verslagen, want er is geen vijand meer. De stad is leeg en de leegte kan niemand verslaan.
En leegte is zelden zo treffend beschreven als Van Leeuwen hier doet. Nog verder schrijft hij:
Nimmer zal ik deze tijd vergeten: de kennismaking van mijn schoonpapa met de mistroostige Napoleons, waarbij hij zijn bril opzette om zich ervan te overtuigen dat de vliegepoep echt was en geen bestanddeel van de gravure.
De toon is hier nuchter, zakelijk. Weer wordt een uiting van beeldende kunst gebruikt, maar nu om de Nederlander neer te zetten. Zelfs Dianklo's vrouw Marjolein noemt in Schilden van leem de Napoleons, als zij in hoofdstuk vijf beschrijft wat zij op Curaçao aantrof:
Mort de Napoleon, Adieu a Fontainebleau en andere Napoleontische gravures (...), familieportretten van slechte schilders, door ongedierte half opgegeten (...).
(Niet dat het bij Marjolein thuis er veel vrolijker uitzag, want daar was in de huiskamer ‘alles bruin’ en ook ‘bruin de middelmatige schilderijen van erkende kunstenaars uit de vorige eeuw’).
Onnodig te zeggen dat de Napoleons en de familieportretten geen kunstenaar hebben die hen heeft vervaardigd. Zij dienen een ander doel dan de uiting van bewondering of afschuw over het werk van een bekende kunstenaar. Napoleon, de overmoedige maar ten leste verslagen veldheer, is een metafoor voor Dianklo. Verwijzingen naar gravures waarop Napoleon staat afgebeeld hebben niets te maken met kunst of zelfs maar wandversiering, al lijkt dat op het eerste oog wel zo te zijn.
In het laatste hoofdstuk keren de Napoleons weer terug, als Dianklo krankzinnig is geworden van schuldgevoel en tot Jacob spreekt:
En mijn Napoleon daar op St. Helena, met de helse kanker in zijn buik (die in Smolensk begon te groeien), zijn vrouw ligt in een andere kamer onder de Engelse dokter te kreunen en le Grand Marechal Bertrand vertelt mij in zijn dagboek van die ene traan, die in het linkeroog van Napoleon opwelde, langs zijn wang gleed en in z'n oor verdween. Toen zuchtte de grote keizer en stierf.
Op een gegeven moment komt een verwijzing voor naar de eerder genoemde gravure met Napoleon:
Je bent een expert in scheefgezakte menselijke zielen, Jacob, jij weet wat Napoleon dacht toen hij zuchtend z'n mollige been op een trommel uitstrekte.
| |
| |
En dan:
Met hamer en sikkel ben ik daar alle Devereaus tegemoet getreden om ze te verbrijzelen en om Napoleons en familieportretten in repen te snijden.
Wie familieportretten in repen wil snijden probeert zijn eigen verleden te vernietigen, zijn eigen bestaan uit te wissen. Om het koud van te krijgen. De zin gaat verder:
Toen de chandelier in duizend scherven op de grond lag: wat een bevrijding van de ziel om eindelijk af te kunnen rekenen met de leugen van dit vuil bestaan.
In De rots der struikeling kwamen, zoals gezegd, de Napoleons al ter sprake, maar daar meer illustratief. Karel, de macambaplettervriend van tante Da, gaat bij Alfred, Da's broer, op visite om hem om haar hand te vragen.
En zo gebeurde het, dat Karel op een zaterdagavond, mooi opgedirkt, in de huiskamer van Alfred zat en naar de vergeelde gravure van een mistroostige Napoleon in ballingschap zat te kijken. Naast het portret van Napoleon hing een afgebladderd schilderij van een veldslag: een verwarde troep paarden en ruiters met vlaggen en musketten struikelden over elkaar, terwijl in de verte witte rookpluimpjes kanonvuur moesten verbeelden.
Ongetwijfeld heeft Van Leeuwen een hem bekende, maar waarschijnlijk niet beroemde voorstelling voor ogen gehad bij het beschrijven van bovenstaande teksten. Wat hij daarmee doet in 1985 stijgt, vind ik, uit boven hetgeen hij ermee doet in 1959. In 1959 schildert hij, overigens uitstekend, een plaatje met woorden. In 1985 is het plaatje verdwenen en schildert hij met woorden een beeld van de verschrikkelijke werkelijkheid die het plaatje niet heeft kunnen uitdrukken, maar die hij wel zo heeft gevoeld. En dat gevoelde ook voor de lezer voelbaar maken, stijgt uit boven het geven van een knappe beschrijving; het gevoelde en beschrevene raakt de kern van het bestaan.
In Schilden van leem verwijst Van Leeuwen aan het begin van het boek naar een heel ander soort wandversiering, geen kunst, als hij schrijft over zijn ‘dacha’:
Hier geen Napoleons aan de muur en geen zumbi op zolder, maar op prentbriefkaarten geïnspireerde schilderijen, die alle hetzelfde kenmerk vertonen: al het water van de Caribische zee is ijs geworden, terwijl de heuvels en dalen, lentegroen en lieflijk, uit Tirol zijn geïmporteerd. Maar in plaats van jodelende deerntjes en struise boerenzoons in leren broeken, staan houten negers met ingehouden adem in dit bizarre paradijs.
| |
| |
Zelden zijn valsgekleurde kitschplaatjes zo treffend en tegelijkertijd met zo'n opluchting beschreven als hier. Misschien wel omdat zij niets met de echte problemen van het leven te maken hebben. De zee is hier niet ijzig, maar warm, de heuvels zijn niet sappig groen, maar doornig en grijs, de negers zijn niet houterig, maar bewegen soepel. En dus hoef je je niet druk te maken om dergelijke vrolijke plaatjes. De Dianklo uit het boek, kan zich hier onbelaagd door zijn schuldgevoel weten.
| |
Rembrandt
Terug naar de beeldende kunstenaars in zijn boeken. In nog steeds Schilden van leem komt een verwijzing voor naar iemand die Van Leeuwen een echt grote kunstenaar vindt: Rembrandt. Rembrandt, die Jezus van Nazareth heeft afgebeeld en waarover Van Leeuwen met ingehouden bewondering en op dezelfde toon als in zijn door de Bijbel geïnspireerde teksten schrijft:
Naast hem [Einstein] de Jezus van Rembrandt, een bedachtzame jonge rabbi uit de Jordaan, met grote aandacht in zijn blik.
Heel wat aardser is de toon in de beschrijving van hetgeen Dianklo van zijn Nederlandse schoonouders krijgt, als die voor het eerst Curaçao bezoeken:
(...) bloembollen uit Lisse en een boek over Rembrandt.
Gezien de wijze waarop over die schoonouders wordt geschreven is daarmee een boek over Rembrandt een geestesarme, haast platte aangelegenheid geworden, vooral als dat gebeurt in combinatie met bloembollen. Een dodelijke combinatie, door Van Leeuwen, bewust of onbewust, meer bedoeld om zijn Nederlandse lezers te treffen, dan om Rembrandt belachelijk te maken. In Het teken van Jona is hij over Rembrandtboeken namelijk heel wat milder:
Deze wonderlijke stad van mijn geboorte, waar alles, maar dan ook alles, te krijgen is: drugs en wapens en de Kindertotenlieder, gezongen door Kathleen Ferrier in negentienhonderd en zevenenveertig, technisch onvolmaakt, maar oh, wat een warme stem. En boeken over Rembrandt, gedrukt in Japan, en alle pianoconcerten van Mozart en de vader van vele volkeren Abraham Capello heeft de nieuwste editie van de negende van Ludovico, gedirigeerd door Von Karajan.
Alhoewel dit meer een loflied is op het ‘cultureel wereldse’ Curaçao, komt Rembrandt hier toch wat beter uit de verf dan in combinatie met bloembollen. Al in De eerste Adam valt Rembrandts naam:
Het visioen dat hem een beroemde geleerde zou maken, heeft hij voor het eerst aan haar geopenbaard: de hand die hem zichtbaar was geworden in de soepele gang van de tijger, in de tere vleugels van een vlinder, in de portretten van Rembrandt.
| |
| |
Ook in Geniale anarchie komt Rembrandt weer ter sprake. De eerste keer in het verhaal ‘Inkt, olie en honest sweat!’, als hij in de drukkerij in de Theaterstraat komt om er een klein boekje te laten drukken:
Ik stond erop dat ter verhoging van mijn tekst etsen van Rembrandt gedrukt zouden worden en het is schitterend gelukt: bij mijn weten de eerste etsen van Rembrandt van Rijn, ooit op dit eiland gedrukt.
(Het gaat hier niet zomaar om een boekje, maar om het eerste en niet meer verkrijgbare De Mensenzoon, een verhaal over Jezus Christus, gedrukt in 1947). De tweede maal in het verhaal ‘Een oor als een roos’ waarin hij het wonder van de kunst beschrijft en daarvoor Rembrandt als voorbeeld neemt: hij maakte de mooiste kunst en ondertussen gingen zijn vrouw en kinderen dood, de Kerkeraad beschuldigde Hendrickje waarmee hij samenleefde van hoererij, etc., etc. Heel Rembrandts levensellende wordt gecomprimeerd tot tweeënhalve bladzijde, eindigend met Van Leeuwen die zich die dag wat beroerd voelt, maar toch zijn stukje moet produceren en dat doet
bedolven onder de boeken met reprodukties van Rembrandt en Van Gogh.
Nog een verwijzing naar Rembrandt wordt gegeven in het verhaal ‘Een dooie muis’, handelend over een behandeling aan de neus wegens huidkanker, een in de tropen bij blanken veel voorkomende huidaandoening. In de wachtkamer van de dokter hangen vijf reprodukties van Rembrandt:
Je krijgt een dreun op je hoofd als je daar binnenkomt en die geniale portretten in het felle licht ziet hangen. Maar de tropenzon spaart ook Rembrandt niet: sinds mijn laatste bezoek zijn ze aardig verbleekt.
| |
Jeroen Bosch
Ook Jeroen Bosch krijgt in Van Leeuwens boeken relatief veel ruimte. Een directe verwijzing naar Jeroen Bosch is te vinden in het laatste hoofdstuk van Schilden van leem, als Van Leeuwen beschrijft wat Dianklo ervaart bij zijn eerste kennismaking met het gekkenhuis:
Hier zitten we dan in deze vreemde dierentuin, waar 's nachts mensen als wolven huilen en waar plotseling gezichten voor de tralies van mijn raam verschijnen als visioenen uit een schilderij van Jeroen Bosch.
En:
(...) en de sirene loeide en ik hoorde auto's remmen, maar mijn chariot of fire ging door de straten en veegde ze schoon voor mijn triumphale entree in deze vreemde dierentuin, waar weerwolven en gedrochten van Jeroen Bosch voor mijn tralies verschijnen.
| |
| |
Ook hier wordt Jeroen Bosch gebruikt op een psychologisch/literaire manier en niet vanuit de kunstbeschouwing of -(h)erkenning. Wie kent niet de bizarre wereld van Jeroen Bosch en het beklemmende gevoel dat zijn schilderijen oproepen? Dezelfde beklemming wordt door Van Leeuwen nu aangewend om de lezer te laten ervaren wat iemand ervaart die alle greep op het leven heeft verloren. Dianklo heeft ook de greep op het leven verloren; dat van anderen, die door zijn toedoen gestorven zijn. En daarmee de greep op zijn eigen leven. Hier wordt Jeroen Bosch tot onderdeel van het boek.
Zoals eerder opgemerkt komt Jeroen Bosch meer ter onderstreping van de uiterlijkheden van mensen ter sprake in Een vreemdeling op aarde, waar Van Leeuwen Kai de mensen laat beschrijven in Spanje: ‘als visioenen uit een schilderij van Jeroen Bosch duiken ze bij de hoeken van de straten plotseling op:’. Een mooi beeld. Maar de Jeroen Bosch uit Schilden van leem is toch superieur, vind ik.
| |
Van Gogh
Talloze beeldende kunstenaars zijn in kortere of langere beschrijvingen ten tonele gevoerd in Van Leeuwens boeken. Een (onvolledige en willekeurige) greep van hiervoor nog niet eerder genoemde beeldende kunstenaars: Oskar Kokoschka, Goya, Andy Warhol, Dali, Toulouse Lautrec, Renoir, Chagall (‘Hij trok van de muur Chagalls visioen van de gele zomer.’), Mondriaan, Lucebert, Cezanne, Rubens, Toorop, Modigliani.
Over Van Leeuwen en de beeldende kunst schrijven zonder Vincent van Gogh te noemen, is echter onmogelijk. De hoofdpersonen in elk boek mogen dan verschillen, de omstandigheden ook, maar bijna elke hoofdpersoon in zijn boeken is onder de indruk van Van Gogh. Van Leeuwen zelf, zo is de conclusie, is onder de indruk van Van Gogh. Een aantal voorbeelden daarvan heb ik al eerder gegeven.
In elk boek dat hij schreef, komt Van Gogh voor. Ook in De eerste Adam, een boek waarin de minste beeldende kunstenaars worden genoemd, en waarin bijna de enige concrete verwijzing naar wandversieringen zijn te vinden op twee pagina's:
een schilderij uit de negentiende eeuw van een juffrouw in een lange witte jurk op een tuinschommel, (...) een grote gele gravure krioelend van Romeinen in soepjurken
en:
een schilderij voorstellend de bestorming van de Bastille.
Een voorbeeld van Van Gogh in De eerste Adam:
In de omlijsting van het raam zwol de zee opeens op tot aan de hemel-
| |
| |
rand; boven de blauwe gezwollen watermassa begon de hemel te kolken en te wervelen als in een schilderij van Van Gogh
waarbij blijkt dat dit niet echt gebeurt, maar de beleving van een lichamelijk en geestelijk pijnlijk orgasme is.
Als we de opmerking over het Vlaamse volk, ‘nog altijd even Breugheliaans’ buiten beschouwing laten, dan is in De rots der struikeling Van Gogh de eerste beeldende kunstenaar die Van Leeuwen in zijn tweede boek noemt:
De lichten aan het plafond draaien boven mijn hoofd als de zonnen in een hemel van Van Gogh; de vloer deint onder mijn voeten, alsof de aarde plotseling begint te smelten.
Van Gogh komt later in dit boek terug:
Dostojewski, Holderin, Van Gogh, Strindberg, Schopenhauer, Multatuli, Voltaire, deze merkwaardige verzameling helden uit mijn puberteit, bien étonnes de se trouver ensembles, sterkten me allen in het geloof van mijn romantische leraar, die met mij door de burgermansbuurten van Voorburg liep.
In Een vreemdeling op aarde:
Zee en hemel omhelzen elkaar en spatten boven zijn hoofd in stukken uit elkaar. Van Gogh en Gauguin door elkaar: het wervelen van duizend zonnen in de rustige statische wereld van vlakken. (...)
De wateren werden diep en donker en vlak boven de bodem van de oceaan zweefden doorschijnende vissen met lichtende ogen tussen wuivende koralen. Vele zonnen stonden aan het firmament en atomen wervelden in de lucht,
schrijft Van Leeuwen in Het teken van Jona en hij voegt daar, voor alle duidelijkheid - maar hier jammergenoeg wat overbodig - aan toe: ‘als een schilderij van Van Gogh.’ Tussen De rots der struikeling en Geniale anarchie liggen 31 jaar. In al die jaren heeft Van Gogh als inspiratiebron niet aan kracht ingeboet.
In zijn derde boek, Een vreemdeling op aarde, wordt al duidelijk waarom Van Leeuwen zo door Van Gogh wordt geïnspireerd:
Beethoven, Dostojewski en Van Gogh waren bewogen en Thomas van Aquino, Bach en Goethe waren onbewogen mensen. De eersten verplaatsten de dingen om zich heen door hun bewogenheid, de laatsten lieten alle krachten om zich heen kristalliseren en dwongen het chaotische levensritme tot hun eigen rustige hartslag.
En een bladzijde verder:
Een duif zou nooit op de schouder van Van Gogh kunnen zitten, noch een mus eten uit de hand van Beethoven: de dieren zouden verjaagd worden door de hevige trillingen van hun bewogenheid.
| |
| |
Liefde, echte liefde, kan dan alleen zo beschreven worden:
De kleuren van Van Gogh, de felle hartstocht van zijn korenvelden en het bodemloze blauw van zijn zomernachten werden nu pas goed begrepen; de dromen van Chagall, de dromen van de zachte dieren in de lucht en de boeketten langs de wolken van zijn moeder Rusland; het kleine stenen beeld van Nefertite, vorstin in steen gevangen, alles en allen begreep hij nu.
Men kan zich afvragen waarom Van Leeuwen zoveel en zulke wereldberoemde beeldende kunstenaars bij name aanhaalt in zijn boeken. Komt dat door de Caribische gewoonte graag te laten zien dat men niet van cultuur verstoken is door veel te citeren, en is het daarmee een middel om zelfvertrouwen te scheppen? Kent hij, fysiek vastgeketend aan zijn eiland, wellicht niet veel meer kunstenaars dan de allerberoemdste? Wilde hij alleen de meest bekende noemen omdat dat ook voor de lezer een beeld oproept, terwijl onbekende kunstenaars vanwege hun onbekendheid onbruikbaar zijn als middel tot identificatie bij de lezer?
Misschien spelen al die redenen mede een rol. Maar die zijn, denk ik, niet het belangrijkste, al citeert Van Leeuwen graag diegenen die onbetwistbaar en daardoor onbereikbaar voor kritiek zijn, de instemming van anderen voor die groten daarmee op zichzelf projecterend. Ik bedoel: je moet maar kritiek durven hebben op Van Leeuwens beschrijvingen over Van Gogh. Dat is gelijk aan kritiek op Van Gogh. En die is immers onbetwist. Zo lijkt ongeveer het psychologische spel te zijn dat Van Leeuwen met zijn lezers speelt. Maar gevraagd naar de reden van zijn veelvuldige verwijzingen naar de groten, haalde hij ooit in een persoonlijk schrijven een Bijbeltekst aan:
Waarom altijd de groten erbij halen? Welnu: de groten zijn bepalend voor de maat, want naar de maat waarmee je meet, zult gij gemeten worden.
Al die filosofen en kerkgeleerden, al die componisten en dichters, al die schilders en schrijvers in zijn boeken, zijn voor de lezer soms vermoeiend in hun veelheid. Ze zijn soms ook overbodig, omdat Van Leeuwen hen niet nodig heeft om zijn lezer vast te houden. Toch horen zij net zo zeer bij zijn werk als ‘het afgekloven potlood, merk Caran d'Ache’, waarmee hij Schilden van leem kan doorstrepen (‘uitvegen’) en waarmee hij aangeeft dat de gebeurtenissen maar verzonnen zijn.
Zijn leven lang is hij bezig geweest met kijken, observeren en het geobserveerde onder woorden brengen. Zijn hulp daarbij was in eerste instantie de hem bekende uitingen van beeldende kunst, zoals ook blijkt uit zijn oudere boeken. Het heeft hem getraind en gebracht naar een niveau van
| |
| |
dat van Schilden van leem, waar hij met woorden geen visuele beelden, maar abstracties voor het oog van de lezer schildert. In Het teken van Jona en in Geniale anarchie neemt hij een nog grotere abstracte stap: naar de zo moeilijk te beschrijven tonale kunsten.
Hierboven is al geschetst waarom Van Leeuwen grote kunstenaars aanhaalt en hoe hij zich in de loop der jaren daarbij steeds verder heeft ontwikkeld. Maar daarmee is nog niet aangegeven welke criteria Van Leeuwen voor zichzelf aan de dag legt bij het uitkiezen van bepaalde kunstenaars. De ‘sleutel’ van het waarom Van Leeuwen juist bepaalde kunstenaars aanhaalt en over anderen, even groten, niet rept, is te vinden in De eerste Adam. Daaruit blijkt iets heel persoonlijks, namelijk datgene wat hem zijn leven lang beweegt en in beweging brengt en dat onvervreemdbaar bij hem hoort:
Alleen diegenen die zich rechtstreeks wenden tot mijn benarde borst hoogstpersoonlijk krijgen rechtsingang: parlez-moi van Kierkegaard en Dowstojewski en Van Gogh en zo meer - de Antitheoretiker - dan begrijpen we elkaar.
|
|