Drie Curaçaose schrijvers in veelvoud
(1991)–Henny Coomans, Maritza Coomans-Eustatia, Wim Rutgers– Auteursrechtelijk beschermdBoeli van Leeuwen, Tip Marugg, Frank Martinus Arion
[pagina 205]
| |
Eva Abraham
| |
[pagina 206]
| |
Kai bedrijft veelvuldig de liefde maar zijn kommer en kwel worden er niet minder door. Dat valt te begrijpen, gezien de informatie die Van Leeuwen verschaft over Kais paringen. Een enkel citaat: Gezichten die onder hem hebben gelegen verbrijzeld in overgave, met scheve monden vol borrelend speeksel of triomfantelijk boven hem uitgestoken met vliegende haren en blinkende ogen, knarsetandend, en onder het uitstoten van schorre triomfkreten om het bezit van een man. En dan de vreselijke vervreemding na het volbrengen van de daad: de loodzware treurigheid om het verloren zaad en de uitgestorte geest. Kai slaapt nooit meer dan één maal met een vrouw. De auteur stelt: De vrouwen waren voor hem spelonken: hij was bang voor hun beslotenheid en hij was bang voor de ruimte daarbuiten. Bovendien leeft Kai met de gruwelijke beelden van de hoer van Babylon en refereert hij aan een onrustbarende tekst: En op haar voorhoofd was een naam geschreven, een geheimenis: het grote Babylon, moeder van de hoeren en van de gruwelen der aarde. Dan is daar nog alcoholisme. Geen wonder dat de angst steeds toeneemt. Om wat op verhaal te komen gaat hij naar Spanje. Daar ontmoet hij zijn grote liefde, Maria. Het komt goed uit dat haar echtgenoot regelmatig op zee verkeert want Hij sliep met haar in alle oorden waar een mens maar kon zitten of staan, op ieder uur van de dag of nacht, in elke denkbare houding. Er is echter meer, hij wil haar niet alleen zijn lichaam maar ook zijn ziel schenken. Maria constateert: ‘Wat je zoekt kan ik je niet geven, want je zoekt God’ en een priester legt Kai uit dat de relatie moet worden verbroken want Maria loopt gevaar haar man en drie kinderen kwijt te raken. Bovendien mag zij, sinds zij haar zonde heeft gebiecht, niet meer ter communie gaan. Maria wordt verlaten, voor haar eigen bestwil, en Kai keert terug naar Curaçao. Daar schenkt hij zijn moeder vergiffenis voor haar vroegere erotische relatie met de buurman, een drankzuchtige officier.
De eerste Adam (1966) heeft twee helden. De Franse priester en vermaard filosoof Bodin en de Curaçaose Adam Polaar. De priester is ongeneeslijk ziek en moet zijn reis naar Zuid-Amerika op Curaçao onderbreken om daar te herstellen van een lichte hartaanval. Hij is weggevlucht uit India waar hij een ‘onwaarschijnlijk mooie vrouw’ ontmoette. Ze zat, hoe kan het anders in India, op de kop van een rijk versierde olifant. Haar armen als stengels van leliën zo rank en soepel ... op haar voorhoofd een grote groene smaragd ... Op haar linker neusvleugel glinsterde een parel. Haar ogen, groot en amandelvormig met een fluwelige en vochtige glans als van een gazelle ... | |
[pagina 207]
| |
De priester krijgt zeer angstige dromen, maar herstelt zich door middel van ademhalingsoefeningen en kiest het hazenpad. Bij zijn vertrek roept de vrouw hem nog na ‘Je vous aime’. Op Curaçao ontmoet hij de treurige Adam die nimmer is hersteld van een ongelukkige jeugdliefde met zijn buurmeisje. Wat voor meisje? ... een mager scharminkel met harige benen, die een lucht verspreidt van bedorven uien ... Toegegeven: ze heeft mooie zwiebers, maar niet veel mooier dan de uiers van geiten. Intussen is Adam nog een jaar getrouwd geweest. Met wat voor vrouw? Een roodharige Amerikaanse met dijen als een wilde merrie en zúlke zwiebers ..., ‘a dish’, zoals de Amerikanen dat noemen. Daarna heeft hij uit mededogen een tijd door Europa gereisd met een rijke maar intens zielige Amerikaanse vrouw die drie huwelijken achter de rug had die haar veel slaag, opname in een psychiatrische inrichting en venerische ziekten hadden opgeleverd. Adam, die zich het lot van de armen aantrekt, en de priester voelen elkaar aan en van het een komt het ander. Op een kwade dag trekken ze erop uit om een zwaar gestoorde vrouw te redden die met haar vijf buitenechtelijke kinderen in een hok leeft ‘waarin een varken zou wegkwijnen’. Ze is net bezig de kinderen te vermoorden. Adam probeert haar tegen te houden maar krijgt een mes in zijn rug en sterft. De priester vertrekt per schip naar Zuid-Amerika. Staande aan de railing denkt hij: ‘Hoe zal mijn vreselijke dood zijn?’
In Een vader, een zoon (1978) spelen op de achtergrond ook een moeder en dochter mee. Moeder is ziek, beneden haar stand getrouwd en nooit meer de oude geworden nadat Vader (een Hollandse Archie Bunker) haar piano de deur heeft uitgedaan. Ze ziet er weerzinwekkend uit, ‘Here God, zou er op aarde iets lelijkers zijn dan het lichaam van een oude vrouw?’. Maar Vader blijft op zijn post want hij ziet het huwelijk als een gevangenis waarvan de deur openstaat maar waar je toch niet kan uitlopen. Dochter is heel intelligent maar door Vader van het gymnasium gehaald om de huishouding te doen toen Moeder in het ziekenhuis lag. Sindsdien heeft Vader Dochter gesmeekt om weer naar school te gaan maar ze weigert en sart hem met hoerig gedrag. Vader en Zoon ergeren zich grenzeloos aan elkaar maar aan het einde van het boek lijken ze elkaar te vinden in een gesprek van man tot man. Over de verdere ontwikkelingen van Moeder en Dochter wordt de lezer niet geïnformeerd.
De held van Schilden van leem (1985) is Dianklo, telg uit een oude, aan | |
[pagina 208]
| |
lager wal geraakte Curaçaose familie. Na zijn pensioen zet hij zich met raad en daad in voor de armen op het eiland. Uit medelijden heeft hij indertijd een Nederlandse vrouw gehuwd. Zij is weliswaar een notarisdochter maar in haar prille jeugd, tijdens de Tweede Wereldoorlog, heeft zij een misstap begaan. Zij had een relatie met een Duitse officier. Inmiddels is haar lichaam afgetakeld en de details daarvan worden de lezer niet bespaard. Verder wordt zij beschreven als een oppervlakkig schepsel dat alleen geïnteresseerd is in bridgen en koffie drinken met andere dames uit de betere kringen. Van communicatie tussen de echtelieden is nooit sprake geweest. In dit boek laat de auteur een hoofdstuk lang de vrouw aan het woord. Zij is helemaal niet dom, ooit zat ze op het gymnasium en heeft ze de klassieke schrijvers gelezen, en geeft haar visie op de relatie met haar man. Ze doorziet uitstekend de situatie waarin zij is beland en begrijpt dat het voor hem, als Curaçaoenaar, nooit mogelijk is geweest om te verwerken dat zij niet als maagd het huwelijk inging. Hij wil in mij een lege, opgemaakte vrouw zien, die naïef en canastaspelend door het leven gaat. Wat doet een mens met zijn leven? Ik speel het spel dat mij is toebedacht. Want ‘wat moest ik destijds doen? ... ‘wij zijn samen oud geworden. Wij zijn samen op weg naar het einde. En hierin schuilt mijn troost’. De kaarten zijn geschud, de gebeurtenissen van het leven zijn deze vrouw overkomen. Wie is de moeder van Dianklo? De vrouw die hij moeder noemde heeft hem opgevoed maar zijn biologische moeder was het dienstmeisje Amanda. Iedereen inclusief hijzelf weet dat maar wendt voor het niet te weten en bovendien niet te bevroeden dat anderen het weten. Het is een ingewikkeld spel waarin de leden van de kleine blanke gemeenschap op Curaçao uitstekend zijn getraind. Schilden van leem refereert aan de beproevingen van Job en heeft een gruwelijk einde.
Ten slotte is er de ik-figuur uit Het teken van Jona (1988), een boek met een overvloed aan ‘hoeren’, verder een oude non, zuster Agnes, die pure Goedheid, Zuiverheid en Het Geloof vertegenwoordigt, en de fatale Laila, symbool van Het Kwaad. Laila is beeldschoon maar levensgevaarlijk, zij dorst naar macht, dood en verderf en is afkomstig uit het hoge Noorden, ‘uit het land waar het kanon is uitgevonden om God mee in de rug te schieten’.
Zes boeken over gekwelde macho's en de vrouwen waar ze doodsbang voor zijn maar niet aan kunnen ontsnappen: de echtgenotes, afgetakeld en ontluisterd, de moeders met hun geheimen waardoor de zonen zich af- | |
[pagina 209]
| |
vragen wie hen nu werkelijk verwekt en gebaard hebben, en de alom aanwezige hoeren. Tien jaar geleden, in 1980, beschreef ik Van Leeuwens hoofdfiguren, een uitzondering makend voor Vader (Een vader, een zoon), die door de auteur in Nederland is geplaatst, als gekwelde avonturiers die worstelen met hun afstamming, het existentialisme, godsdienst, Kierkegaard, Karl Barth, Heidegger, en de verschrikkelijke vagina dentata die door Van Leeuwens misogynistische proza waart. De na 1980 verschenen boeken hebben daar niet iets nieuws aan toegevoegd, al is de Pietje Belhoer uit Het teken van Jona (1988) grappiger en minder masochistisch uitgebeeld dan haar collega's in het andere werk. Hoe staat het met de vagina dentata? Overal wordt de Van Leeuwenheld bedreigd door de zware, gevaarlijk delta, mysterieus en afschrikwekkend ofwel de gevaarlijke holte verborgen in krullend nat haar ... Maar de zaak is complexer want, stelt de auteur in Het teken van Jona: De man heeft niet in de eerste plaats angst voor de vagina dentata ... de man is wezenlijk bang voor de dood in de vrouw, voor het sterven in haar, voor het zich uitgieten in het niets, voor de val in het tijdelijke en toch eindeloze en ... de dood wordt ons met het leven meegegeven, begint dus bij de vrouw. Zij baart met het leven de dood, want ieder kind dat geboren wordt, is bestemd om te sterven. Haar lichaam is de doorgangspoort tot de dood. Daarom is de man in diepste wezen bevreesd voor de vrouw: voor zijn moeder, die hem het leven gaf en daardoor de dood, voor het geheim verscholen in de hartstocht van het ogenblik, die daarna de smaak van de dood op de tong achterlaat. Bovendien: Iedere vrouw is mijn moeder want iedere vrouw had mijn moeder kunnen zijn en daarom brengt iedere vrouw mij de boodschap van de dood. Dat is de angst in iedere man. Maar waarom wordt in het werk van Van Leeuwen de vrouw als doorgeefster van de dood beschouwd en niet de man, die immers leven verwekt dat niet het eeuwige leven heeft? En uiteindelijk komt men terecht bij God die mensen slechts een beperkt aantal jaren op aarde toestaat.
Een ander (typisch Zuidamerikaans?) probleem: ook vrouwen zijn sexuele wezens. Wij proberen te begrijpen dat onze moeder een vrouw is als alle andere, een vrouw die met wijdbeense hartstocht onder een man heeft gelegen. | |
[pagina 210]
| |
Maar het lijkt dat Van Leeuwens protagonisten hun moeder dat pas kunnen vergeven als zij zo oud en gedementeerd is dat alle associaties met sexualiteit zijn verdwenen.
In veel literatuur staan de blanke en de zwarte vrouw tegenover elkaar, als polariteiten, elk met een scala van positieve en negatieve eigenschappen. McNellyGa naar eind1 zegt in dit verband over de blanke vrouw: ‘... she is the mother, sister or wife rather than mistress or friend,’ en over de zwarte vrouw: ‘She is an unknown quantity, and in her strangeness lies both her value as an object and her ability to fascinate the white man.’ Dat gaat zeker op voor het werk van Van Leeuwen. Als zijn helden rust zoeken gaan ze naar een zwarte vrouw, die altijd klaar staat, nooit vragen stelt en een zeer brede schoot heeft. In Een vreemdeling op aarde staat: ‘Geen enkele vrouw is zo goed en groot en sterk als de negerin’. De vader uit De rots der Struikeling loopt naar een zwarte vrouw om het verdriet uit te schreeuwen dat zijn blanke echtgenote met haar irritante deugdzaamheid hem aandoet en de zwarte vrouw, ‘een vrouw als een continent’, vangt hem op.
Waarom stopt Van Leeuwen zoveel hoeren in zijn boeken? Omdat iedere hoer, behalve een hoer, ook een moeder (is) die ons opnieuw baart en de dood geeft... als er geen persoonlijke relatie bestaat met een vrouw, dan komt het doodskarakter van de geslachtsdaad sterker naar voren... het is de angst voor de dood zelve, die ons zo onverbiddelijk de prostituée doet bestrijden. Maar daarom ook is er zulk een intieme, welhaast toegenegen verhouding tussen Christus en de hoeren: steeds weer keren ze terug in zijn parabelen om de liefde in zijn zuiverste vorm te tonen’ (De eerste Adam). Ook Kai Een vreemdeling op aarde voelde ‘een soort genegenheid’ voor prostituées. Maar waarom die weerzinwekkende beschrijvingen: verlepte vrouwen met giftige buik en hangborsten, in broeken en blouses waar hun lichamen vadsig en varkensachtig uitstulpten (Een vreemdeling op aarde). De helden in het werk van Van Leeuwen streven naar heiligheid en voelen zich aangetrokken tot mensen die aan de zelfkant, de rafelrand van de samenleving, leven. Het veelvuldig contact met hoeren is voor hen een vorm van boetedoening en als ze af en toe afzien van lichamelijk contact met deze vrouwen voelen ze zich een beetje als Jezus. Ik geef grif toe dit alles niet geheel te doorgronden.
De meeste figuren in het werk van Van Leeuwen hebben geen uitgewerkte persoonlijkheid. Dat geldt voor beide geslachten. Maar de vrouwen heb- | |
[pagina 211]
| |
ben bovendien geen eigen identiteit. Zij zijn projecties van beelden die sommige mannen van vrouwen hebben. Jos de Roo stelt (mondelinge communicatie) dat dit niet geldt voor de Nederlandse echtgenote uit Schilden van leem. Maar ik meen dat juist de uiteenzetting die deze vrouw geeft van haar situatie haar object zijn en gebrek aan identiteit uitdrukt. Ze heeft wel inzicht in haar leven maar heeft nooit gepoogd er greep op te krijgen, ze conformeert zich aan een leven dat haar tegenstaat, ondergaat haar lot en haar troost is dat het einde (de dood) nabij komt. De vrouwen in het werk van Van Leeuwen offeren zich op. In De Mensenzoon, een essay over de Christusfiguur (1947) spelen vrouwen geen rol. Slechts eenmaal wordt daarin gerefereerd aan vrouwen en wel aan hun handen. Die zijn als volgt beschreven: teer als bloemen, dienend in de grote overgave van hun offerbereidheid ... Zelfs de prachtige Indiase vrouw (De eerste Adam) daalt van haar olifant af om ‘met haar sierlijke handen’ de laarzen van de priester Bodin schoon te maken. Een andere kwestie. Hoe staat het met het denkvermogen van de vrouw? Wordt dat als ze van een man houdt uitgeschakeld? De priester die erbij Kai op aan dringt zijn geliefde Maria te verlaten legt hem uit: Ik spreek met U, omdat U een man bent. U bent voor rede vatbaar. ... Een vrouw is alleen hart. Ze heeft geen rede als ze van een man houdt. Hij is haar rede.’ (Een vreemdeling op aarde). Elders klaagt Van Leeuwen over Simone de Beauvoir: ‘zo veel geest en zo weinig hart.’ Hoe moet dat worden opgevat? Gaat het gebruik van het intellect door de vrouw ten koste van haar hart? Wat weet Van Leeuwen van het hart van De Beauvoir? Moet een auteur worden beoordeeld op grond van haar hart of haar werk?
Van Leeuwens vrouwenbeelden, ontstaan in het blanke sterk patriarchale milieu van Curaçao vóór de jaren zeventig, zijn, ik herhaal het nog maar eens, misogyn en verouderd. Een uitzondering is de meer eigentijdse prostituée die Pietje Bel wordt genoemd. Mijn conclusie is dat het me beter lijkt om een dier te zijn bij de door Tip Marugg gecreëerde mannen dan een vrouw bij de macho's in het werk van Boeli van Leeuwen. |
|