zame en zwijgzame man, onder wiens invloed hij zich moest leren plooien en buigen. Dit heeft hem ‘mentaal gecastreerd’, om de terminologie van de zoon te gebruiken. Het gevolg hiervan is dat hij als kind nooit op eigen verantwoordelijkheid heeft mogen en kunnen handelen. Daarom heeft hij ook niet geleerd om met zijn geweten overweg te kunnen. Hij laat ‘geen enkele emotie ... plotseling zijn geweten bespringen’.
Het voornaamste instrument dat hij hiervoor gebruikt is de taal. Elke bedreiging van zijn zielerust wordt geëlimineerd d.m.v. een cliché. ‘Hij noemt een gehavende Chinees een rare spleetoog, een hongerende Biafraan een zwarte Piet en een halfdood geknuppelde Javaan een enge katjang’. Hij heeft zich afgesloten van het lijden van anderen. ‘Zijn gevoelsleven is als een volkstuintje: klein, vierkant en van hem alleen’.
Dit verklaart zijn egoïsme. Verbrugge is iemand die met de tweede vrouw van zijn vader wegloopt en later stiekem weggaat, haar alleen achterlatend op een kleine zolderkamer, terwijl ze in verwachting is. Hij eist dat zijn vrouw de grootste vreugde van haar leven, de piano, de deur uit zal doen, omdat hij niet tegen dat ‘getingel’ kan: ‘Of de piano de deur uit of ik eruit’. Daarmee heeft hij haar kapot gemaakt. Hij eist dat zijn dochter Truus, een voorbeeldige leerlinge op het gymnasium van school moet, om voor het huishouden te zorgen, omdat de moeder ziek is (‘Wat had ik anders kunnen doen? Zelf mijn eieren bakken, zelf de was doen?’). Sindsdien loopt ze rond ‘praktisch in haar blote kont’, ze is ruw in de mond geworden, onverschillig en brutaal en compleet jongensgek.
Door de onderdrukking die hij in zijn jeugd heeft meegemaakt, is Verbrugge iemand geworden die bang is voor verandering. Hij heeft zich verschanst in een vaste positie, welke hij nooit meer zal verlaten. Hij is blij met kleine dingen: zijn Fiat, zijn sigaar, Ajax, de Panorama en de Telegraaf, zijn manchetknopen, een paar vrienden in de kroeg, ‘als je de kans kunt krijgen een jong, fris vrouwtje in bed, want het vlees wil ook wat.’ Een geliefde uitspraak van hem is: ‘Wie voor een dubbeltje geboren is, wordt nooit een kwartje.’ Dus de uiteindelijke drijfveer van zijn karakter is onzekerheid, welke leidt tot zelfbescherming; uit angst voor het nieuwe, onbekende, het pijnlijke. Het is een mens die ‘hardnekkig de grenzen van zijn volkstuintje verdedigt.’
Deze onzekerheid is het produkt van zijn ongelukkige jeugd. En vanuit deze optiek wordt het ons misschien minder moeilijk om de uitspraak van de zoon te accepteren:
En 's nachts, wanneer mijn vader achter de brede rug van mijn moeder slaapt ... is hij zo weerloos, dat ik erom zou kunnen huilen.