| |
| |
| |
Klaas de Groot
Het zachte diabaas
In 1988 beleefde de belangstelling voor de Nederlandstalige Antilliaanse literatuur een hoogtepunt. Tip Marugg had in dat jaar eigenlijk de AKO-literatuurprijs moeten krijgen, en Boeli van Leeuwens Het teken van Jona werd lovend besproken in bijna alle Nederlandse kranten. Het boek deed trouwens ook mee aan de AKO-wedstrijd, maar het werd niet genomineerd.
Een van de stemmen in het perskoor was die van Jaap Goedegebuure. Hij schreef in de Haagse Post (zaliger gedachtenis) een artikel over de Nederlandstalige literatuur van Curaçao onder de titel De rots der struikeling. Als die titel al een eerbewijs was aan Boeli van Leeuwen, dan was de ondertitel het wel aan het hele eiland. Curaçao wordt daarin de Hof van Eden genoemd. In zijn inleiding stelt Goedegebuure vast dat er maar weinig plekken in het Nederlands taalgebied zijn die zo frequent en zo lyrisch zijn beschreven als de 472 vierkante kilometer van Curaçao. De statistische staving van dit gegeven ontbreekt, maar de opmerking zou heel wel waar kunnen zijn.
Curaçaose auteurs zijn niet bang de liefde voor hun geboortegrond uit te dragen. Het is een algemene gewoonte op Curaçao te spreken over ‘Bon mama Korsou’. Terwijl de mama ook voorkomt in de duidelijkste Papiamentstalige krachtterm. Tussen die twee moeders leeft men op Curaçao, waar de moeder in het gezinsverband de kernfunctie vervult. Een van de auteurs die op de meest krachtige wijze zo'n loflied zingt, is de man die De rots der struikeling heeft verzonnen en voor het eerst heeft ‘gezien’. Hij kijkt er nog steeds rond, zoals treffend blijkt uit zijn laatste boek Geniale anarchie: Mr. Dr. W.J.C. (Boeli) van Leeuwen.
Dat rondkijken doet Van Leeuwen niet op een gewone manier, hij kijkt met de ogen van de visionaire auteur, hij ‘ziet’. Dat visionaire speelt voor Van Leeuwen op twee niveaus. Aan de ene kant vervult de schrijver op Curaçao de rol van profeet, zo lezen we in interviews. Dan moeten we denken aan de bevlogen ziener die meer weet dan alle anderen. Aan de andere kant figureert Van Leeuwen in de vermomming van een literaire afsplitsing, bijv. in Het teken van Jona. Dan speelt hij de rol van ‘de professor’, de allesweter voor de gewone man in straten van Willemstad. Toch moet hierbij ook bedacht worden dat de schrijver op Curaçao zich niet moet gaan verbeelden dat hij iets bijzonders is. Hij moet lijken op de gewone man die een hondehok timmert.
| |
| |
In een tien jaar oud artikel met de titel My eyes were blind with stars - wanneer worden die artikelen nu eens gebundeld, of blijven ze liggen als de diamanten die Eddy Lejeune in De rots der struikeling zocht in een zijtak van de Paraguarivier, ergens in Zuid-Amerika - beschrijft Van Leeuwen hoe zo'n schrijver kijkt:
Kijken naar is registreren, zien is begrijpen. ‘I see what you mean’ drukt het heel precies uit. Een ziener is een profeet en geen voyeur.
Dat begrijpend zien doet de mens in visionaire flitsen. Dan wordt het verschil duidelijk tussen ‘licht en duister, tussen Christus en Satan, tussen goed en kwaad’. In de flits ziet bijv. de lijdende mens, of zoals Van Leeuwen hem noemt: De eerste Adam, zichzelf nog eens als in een visioen:
De tweede Adam is zijn droom. Daarom staat hij altijd op die heuvel en staart naar de hemel ‘until his eyes are blind with stars’.
En waarom hij op die heuvel staat, is een vraag die in de derde roman van Van Leeuwen De eerste Adam beantwoord wordt door Pater Bodin. Bodin is één van de twee hoofdpersonen, een beroemde priester-geleerde die over de hele wereld zwierf om het ontstaan van de mensheid uit te pluizen maar op Curaçao de echte mens ontdekt in de andere hoofdpersoon Adam Polaar. Tijdens een gesprek met Adam Polaar en de belangrijke bijfiguur Dr. Luis, zegt Bodin:
Want de eerste Adam roept onafgebroken in de hemel boven zijn hoofd de tweede Adam aan: de hemelse, de stralende, de onvergankelijke tweede Adam.
Zo stapt de lezer van het aardse plan over op het hemelse, van de wereld naar de elementen die boven het aardse liggen. Om die elementen te kunnen zien heeft de mens, i.c. de lezer van Van Leeuwen, een profeet, een ziener nodig. Iemand met het vermogen om de ogen van de gewone mens te openen. Zo gezien is de lezer te vergelijken met de mensen die in de straten van Willemstad bovengenoemde ‘professor’ aanschieten met allerlei vragen: ‘picking his brains’.
Het vermogen om de medemens nieuwe ogen te geven is veel van de romanfiguren van Van Leeuwen gegeven. Daaronder moeten ook de vertellende ik-figuren gerekend worden die vaak trekjes gemeen hebben met hun geestelijke vader, de auteur. Ook treden er personages op met zienerskwaliteiten die getoond worden, midden in een visioen.
Heel sterk komt het visionaire aspect al tot uitdrukking bij Eddy Lejeune, de hoofdpersoon van de eerste roman van Van Leeuwen De rots der struikeling. Het vierde hoofdstuk van dat boek begint met een vanuit Lejeune geziene beschrijving van een stad in doodsnood:
Boven de stad hangt een walm van roet en as. [...] Door de straten gaat een stroom van mensen langzaam tussen de steenbrokken, als ge-
| |
| |
lovigen in een processie, ze hebben zakdoeken voor hun gezichten gebonden en zien eruit als middeleeuwse penitenten, die verdoofd zijn door het besef van de onmetelijkheid van hun zonden.
Het is interessant om te zien dat, nadat het hoofdstuk van toon is veranderd en het is uitgelopen in een beschouwend en rapporterend deel, het visionaire plotseling weer toeslaat. Eddy Lejeune is inmiddels beland in een concentratiekamp en zijn medegevangenen vragen hem over zijn geboorte-eiland Curaçao te vertellen. Om hen te troosten begin Lejeune, geheel in de gedragen stijl die bij een visioen past:
En gezeten onder het kruis van de zoeklichten tegen de koude hemelnacht zong ik het lied van het eiland waar mijn moeder mij het licht van mijn ogen schonk. Ik sloot mijn ogen [om het visioen beter te zien, KdG] en zei: ‘Het schoonste uur van de dag is, wanneer de zon bloedrood boven de zee hangt...’.
En dan volgt een visionair loflied op Curaçao. Duidelijk is, dat er twee visioenen in elkaar schuiven. De omgeving van Eddy Lejeune wordt getekend met visionaire woorden en beelden. Als de bombarderende Amerikaanse piloten boven het kamp beschoten worden, kleurt hun angst de wolken rood. Een Amerikaanse piloot valt als ‘een engel met verbrande vleugels’. Hij wordt een luchtmens genoemd. En na het bombardement stijgen de vlammen van de mensenhel (...) tot in de hemel. Een van de bewakers heeft het teken van Kain tussen de ogen gebrand, ziet Eddy Lejeune. ‘Hetzelfde teken dat er op uw eigen voorhoofd staat’, zegt hij tegen de lezer. Het tweede visioen, het droombeeld van het eiland, is ingebed in het visionair beschreven decor van het kamp.
Deze citaten laten ook zien dat Eddy Lejeune niet alleen lyrisch wordt en Bijbelse taal gebruikt wanneer Curaçao plaats van handeling is, zoals de inleidende vertellersfiguur, een notaris en oude vriend van Lejeune, opmerkt. Eddy Lejeune en veel andere romanpersonages worden lyrisch als het visionaire element toeneemt. In het visioen ontmoeten lyriek en bezwerende taal elkaar.
Dat is met name waarneembaar in de romans Een vreemdeling op aarde en Schilden van Leem. Het laatstgenoemde boek begint met een visioen van de hoofdpersoon Dianklo (Soms Djanklo gespeld) Deverau. Op de vliering van het ‘hoge huis’ aan het Julianaplein op Punda (n.b. ook Adam Polaar uit De eerste Adam is geboren in een ‘hoog smal huis’, maar dan om de hoek op Pietermaai) ziet Devereau het volgende:
Vlak onder de dakpannen zweeft in de middenstof een vergane leren fauteuil, los van de materie en buiten onze tijd en ruimte (...). Op zijn leren stoel zit de zumbi in een weggerot uniform met laarzen, die door ratten tot halverwege de kuit zijn opengereten. Onder een sliert haar,
| |
| |
die met zijn opgedroogde pruik over zijn voorhoofd omlaag is gegleden, staren wimperloze, fosforiserende ogen, demonisch van intensiteit.
Dit beeld doet sterk denken aan het beeld van de angstaanjagende Indiaanse generaal-dictator waarmee de roman Een vreemdeling op aarde begint, tot de beschrijving aan toe. Opvallend is ook dat in het laatste hoofdstuk van Schilden van leem, wanneer Dianklo Devereau in het gekkenhuis zit en met injecties geholpen moet worden om de beelden die hem kwellen te neutraliseren, hij tegen zijn vertrouwensman van dat moment opmerkt:
(...) maar het wil mij voorkomen dat ik begin te zien, Jacob, ik begin te zien.
Zo gebruikt Van Leeuwen het visioen als literair stijlmiddel op inhoudelijk niveau. Om de werking ervan te versterken is het visionaire element ook aanwezig op het niveau van het taalgebruik. We zien dat Van Leeuwen veelvuldig gebruik maakt van een Bijbelse metaforiek, en van stijlmiddelen als paradoxen, antitheses, enumeraties en hyperbolen. Ook het gebruik van uitspraken met een sententieus karakter en de emotionele woordkeus, bijv. in de keuze van de vele versierende adjectieven geven kracht aan het visioen dat Van Leeuwen keer op keer de lezer probeert voor te toveren.
Maar dat het taalgebruik niet bepalend is voor het visionaire laat het laatste boek Geniale anarchie zien. Daarin speelt het visionaire element eigenlijk alleen maar een rol op het inhoudelijke niveau. Logisch natuurlijk voor een boek met een journalistieke achtergrond. De stukken werden tenslotte geschreven voor De Curaçaosche Courant. Maar dat ook in de krant het bezwerende profetische beeld kan toeslaan bewijst o.a. het meest indringende stuk The rest is silence.
Achterin Een vreemdeling op aarde, in een speciale toevoeging, wordt door Pablo Walter als oorzaak voor de aanwezigheid van een aantal van deze taalfacetten Van Leeuwens Curaçaose, deels Papiamentstalige achtergrond genoemd. Eerder genoemde Goedegebuure heeft het in dit verband over een Calvinistische inslag, terwijl hij tegelijkertijd Van Leeuwen ziet als één van de ‘kinderen van de Fraters’, wat Van Leeuwen trouwens nooit geweest is, al helemaal niet in de betekenis die Jules de Palm, de schrijver van Kinderen van de fraters hecht aan die groepsbetiteling.
Maar hoe het ook zij, het is duidelijk dat het hoogstpersoonlijk taaleigen uiterst geschikt is om het uiteindelijke onderwerp van Van Leeuwen, de eschatologie, te verwoorden. Terwijl het tevens een verrijking betekent van de Nederlandstalige literatuur op de Antillen in het bijzonder en van de Nederlandse literatuur in het algemeen.
Het is interessant om te zien dat in besprekingen van het werk van Van Leeuwen sinds 1985, toen Schilden van leem verscheen, het begrip visioen steeds vaker gehanteerd wordt. En als in 1988 de voorlopig laatste roman
| |
| |
verschijnt: Het teken van Jona, is er alle bewondering voor de visionaire scènes en het feit dat het boek op zo'n overtuigende wijze realistisch en visionair is. De Nederlandse critici zijn voor zijn werk klaargestoomd door de grote Zuidamerikaanse schrijvers, waaronder met name ‘de grote Gabriël’, wil Van Leeuwen hierover nog wel eens malicieus opmerken.
Als men het proza van Van Leeuwen overziet, wordt duidelijk dat het visionaire element op vele manieren kan opduiken. Dat blijkt o.a. als we het eerste prozawerk van Van Leeuwen De mensenzoon uit 1947 leggen naast het eerste hoofdstuk van Het teken van Jona: ‘Het paard van Johannes’. De mensenzoon is een verhaal waarin Van Leeuwen naast de Evangelisten gaat staan. Op hen steunt natuurlijk, maar toch zijn eigen visie op Jezus verwoordt. Het gaat hoofdzakelijk over de laatste dagen van Jezus als mens, op weg om visioen te worden. Het stuk over ‘het paard van Johannes’ is een totaalvisioen. In dit apocalyptisch geheel voert het vale paard van Johannes de ik-verteller van beeld naar beeld.
De beelden worden niet onderbroken door gewone alledaagse realiteiten. Ook de andere delen van de roman, vooral het laatste hoofdstuk ‘Curaçao Festival’ met daarin een beschrijving van een bijzonder festival voor de ‘ellendigen’ van Willemstad op de kade voor hotel Venezuela en hotel Caracas, schilferende oorden van lichtzinnigheid, geven zulke uitgewerkte beelden in profetisch-bezwerende taal, dat dit boek makkelijk het meest visionaire uit het werk van Van Leeuwen genoemd kan worden.
En ook op een ander vlak is Het teken van Jona een teken van iets bijzonders, want vergeleken met de vorige romans is er sprake van een verandering in de thematiek. Het raciale thema is amper aanwezig en ook het vaak gesignaleerde thema de laatste te zijn van een heersend (blank) voorgeslacht staat niet op de voorgrond. Een ander thema misschien wel verwant met het tweede, nl. dat van de ‘displaced person’ is geheel afwezig. Het is trouwens de vraag of dat thema wel geïnterpreteerd moet worden, zoals dat tot nu toe vaak gebeurde. Men beklemtoonde nogal eens de afstand tussen de protagonisten en hun plaats van oorsprong. Maar Eddy Lejeune bijv. heeft zo'n intense liefde voor zijn geboortegrond dat hij Curaçao de naam geeft die God soms in de bijbel krijgt: de rots der struikeling. Dit zegt de notaris in de Inleiding van de gelijknamige roman. En laten we het ‘loflied’ in het concentratiekamp niet vergeten, laat staan het hele laatste hoofdstuk van het boek. En Kai Medema is misschien een vreemdeling op aarde, maar niet op Curaçao. Tegen Adam Polaar en Dianklo Devereau kijkt men aan, maar ze horen bij de gemeenschap, waaruit ze afkomstig zijn. De ik-figuur van Het teken van Jona, tenslotte, hoort volledig bij de door hem getekende gemeenschap. Het is weer het laatste hoofdstuk dat dit het duidelijkst laat zien. De laatste bladzijden zijn een haarscherpe
| |
| |
illustratie bij de laatste regels van de roman White Jacket van Herman Melville:
Whoever afflict us, whatever surround,
Life is a voyage that's homeward-bound!
Melville, ook zo geïnteresseerd in eschatologie en ... walvissen.
En het lijkt wel of hoe dichter de lezer, dankzij de vertellers en andere romanfiguren bij Curaçao komt, hoe meer het visioen optreedt. Langzaam maar zeker wordt de lezer een groot oog dat ziet, om Lucebert maar eens na te praten, de gebaarde dichter die geregeld in het werk van Van Leeuwen opduikt. Zelfs met opmerkingen over Jezus, Van Leeuwens belangrijkste profeet.
En dat grote oog kan zien, dankzij het alles onthullende Curaçaose zonlicht. Dit laatste is een zeer frequent voorkomend motief in het werk van Van Leeuwen. Omdat hij van Curaçao is, moet hij dat zonlicht wel gebruiken. Zo ziet Van Leeuwen alles, en hij weet ook alles van de andere eilandbewoners, omdat hij zelf ook een eilandbewoner is. Dat weten is nog een bekend motief. Maar vooral omdat hij schrijver is, hij wilde het nooit worden, zegt hij, hij was het ineens, kan hij het eiland aan de lezer tonen. En van het eiland zijn eiland maken.
| |
Curaçao
Behalve in De Mensenzoon en in de novelle (of korte roman) Een vader een zoon is Curaçao voortdurend aanwezig in het werk van Van Leeuwen. Het eiland verschijnt zelfs als moedervlekje ‘in de zoete kom achter het sleutelbeen’ van Laila, de schone duivelin uit Het teken van Jona. Ook het kwade heeft nog iets goeds, wil dit vlekje misschien zeggen, temeer daar het een MOEDER-vlekje is. Tenminste als we denken aan al die eerbetuigingen die Van Leeuwen op andere plaatsen in zijn werk richt tot ‘Bon Mama Korsou’.
Zoals al even duidelijk werd, loopt die reeks van vaak in visionaire beelden gegoten eerbewijzen van de eerste roman tot de laatste. Schilden van leem springt er een beetje uit, daarin is de aandacht meer op de armen van het eiland gericht.
Dichter bij de werkelijkheid figureert Curaçao in de meeste stukken in Geniale anarchie, de bundeling van Van Leeuwens columns uit De Curaçaosche Courant. Van de achtendertig stukken uit de Courant zijn er zevenendertig in de bundel terecht gekomen, daarvan hebben er twintig direct met Curaçao te maken.
Het beeld van Curaçao, gegeven in die stukken, is opgebouwd d.m.v. visies op het land zelf en op de Curaçaose samenleving en de individuen
| |
| |
daarin. Er is aandacht voor de regeerders en hun bijzonderheden. Sommige worden ontluisterend ten tonele gevoerd, andere worden liefdevol behandeld, zoals o.a. Da Costa Gomez. En er zijn huiveringwekkende portretten van de vertrapten en lijdenden. Deze met passie geschetste portretten getuigen vooral van het medelijden dat Van Leeuwen voelt voor de armsten van het eiland.
Dat medelijden is dan niet het obligate gevoel van ‘och, wat naar is het toch als je het niet zo goed hebt’, maar het is het letterlijke mede-lijden. Het deel hebben aan het lijden van de medemens. Dit is mogelijkerwijs het gevolg van het besef dat de mens de arme altijd bij zich heeft, zoals Van Leeuwen graag benadrukt. Dat gevoel treedt misschien pas op als we de armen niet alleen bekijken maar hen echt zien. Zeer verhelderend is het stuk De geordende wereld. Daarin wordt een overbodig geworden oude man, Yati, aangesteld als verzorger van ‘de Boom des Levens’ op de patio van het eilandelijk Bestuurskantoor. Aan het eind van het stuk weigert Yati te sterven voordat hij de auteur voor het laatst gezien heeft. Hun band houdt de dood tegen. Dit slot doet sterk denken aan bepaalde momenten in de roman De eerste Adam, wanneer ‘ziener’ Adam Polaar met de ‘koudhete acyteleenogen’ zijn lijdende medemens te hulp schiet. Ook het portret dat in Riki geschetst wordt van het gelijknamige jongetje dat geslachtofferd wordt door de mensen in zijn omgeving, laat de lezer met het gevoel even in een peilloze afgrond gekeken te hebben.
Maar het allermooiste stuk om het visionaire van Van Leeuwen in deze bundel te laten zien is m.i. The rest is silence. Het is alles tegelijk. Het is een liefdesverklaring aan Curaçao:
Corossol, corauacu, curacan corazón, coraçao, wie kan vandaag de oorsprong van je naam nog vinden?
Het begint als een ware profetische visie met een kosmische dimensie:
Miljoenen jaren geleden spoot een machtige fontein vanuit het binnenste der aarde dwars door de zeebodem gloeiende lava sissend omhoog en liet twee stukken diabaas achter, die daarna door microscopisch kleine koraaldiertjes aan elkaar zijn geborduurd. (...) in de tijd gezien zijn mens en dier hier gisteren aan komen drijven.
Het linkeroog van de schrijver traant dan wel, staat verderop maar met zijn geestesoog ziet hij des te beter. Een helder licht overgiet zijn leven en hij ziet. Hij ziet in een flits dat er geen lelijke mensen zijn omdat de mens geschapen is naar het beeld van God. ‘De mens is een universum, een groot geheim’. En als de auteur als een profeet met gekruiste benen op een tafel van de markt van Willemstad zit, weet hij dat ‘ons kijken’ de mens vernedert. De mens moet zien, niet kijken. En pas voor wie zien kan, wordt Curaçao dat wat Boeli van Leeuwen de lezer wil laten zien. Dan lijkt de lezer
| |
| |
op het krankzinnige vrouwtje dat om Van Leeuwen heen danst op de markt en zegt:
Ik bewaar grote geheimen, ik heb drie dochters met staande billen, sanka paré, ze rijden in dure auto's met hoge heren. Maar ik ben hun moeder eens de sensatie van Curaçao, ik ben meer dan twee gulden of een broodje met kaas. Ik bewaar geheimen.
Deze laatste zin ‘Ik bewaar geheimen’ afgewisseld met ‘maar deze dingen zijn toch een groot geheim’ is een vaak voorkomende wending bij Van Leeuwen en dat hoort ook zo, bij een profeet.
Een band zoals Van Leeuwen die met Curaçao heeft, is niet verwonderlijk bij een schrijver wiens moeder speciaal een gevaarlijke zeiltocht maakte om haar kind, i.c. Boeli van Leeuwen, op Curaçao geboren te laten worden. (De vader van Van Leeuwen werkte in die tijd op Aruba, en zijn gezin woonde daar ook.) In het stuk Een groot geheim zegt de moeder: ‘Ik denk dat het een jongen wordt en dat hij liever op Curaçao geboren wil worden’. Want, voegt Van Leeuwen hieraan toe ‘Ze wist, met dat zekere weten van vrouwen, dat ik op Aruba nooit zou kunnen schrijven’. Treffend is dat het schip, net zoals het schip van Jona, getroffen wordt door een storm. Zodra de reis is geregeld steekt die op. Maar waarschijnlijk omdat Boeli van Leeuwen nog (of al) in het binnenste zit, niet van de walvis maar van zijn moeder, weet de schipper ‘door God geloodst’ veilig de St. Annabaai binnen te komen.
En dan kan het leven beginnen van de schrijver die veelvuldig schrijft over de plaats van de mens in het leven en op aarde, maar zelf hartgrondig is verbonden met Curaçao, waar zijn navelstreng begraven ligt. En het is ook de schrijver die ons uiteindelijk toont dat het diabaas waaruit Curaçao bestaat hard is voor de kijker maar zacht is voor de ziener. Het is bros voor wie het van vlakbij beter bekijkt. Het is zacht voor wie het ziet na een regenbui, als de bloemen van de wilde anglo een zacht geel kleed leggen op het gesteente en het is zacht in de waas van de schemering, tijdens zonsondergang.
Maar dat laatste geldt misschien wel voor meer Caribische eilanden. Of, zoals de hoer Teresita zegt in een oud Amigoe-verhaal Teresita Teenager, waarin zij haar diepste geheim prijs geeft:
De Caribische eilanden zijn net vrouwen, in het donker zien ze er altijd beter uit dan in het licht.
Het alles onthullende zonlicht, had Van Leeuwen hieraan kunnen toevoegen. En door het onthullend zonlicht wordt onthuld dat Curaçao niet de Hof van Eden is maar een Hof van Eden, nl. van Van Leeuwen.
|
|