Drie Curaçaose schrijvers in veelvoud
(1991)–Henny Coomans, Maritza Coomans-Eustatia, Wim Rutgers– Auteursrechtelijk beschermdBoeli van Leeuwen, Tip Marugg, Frank Martinus Arion
[pagina 160]
| |
InleidingWie enigszins bekend is met het werk van de schrijver Boeli van Leeuwen, en met name met de novellen De rots der struikeling (1959), Een vreemdeling op aarde (1963) en De eerste Adam (1966), zal het niet ontgaan zijn dat het levenslot van de belangrijkste personages sterk verbonden is met het eiland Curaçao. Het eiland is voor de hoofdfiguren wieg en graf, het alpha en omega van het bestaan ofwel: over meer dan het eiland beschikken ze eigenlijk niet, binnen zijn grenzen behoort hun leven zich af te spelen. Het eiland wordt wel de ‘navel van de wereld’ genoemd, d.w.z. dat men via het eiland in contact treedt met de bron van het leven, de oorsprong van het bestaan, God zelve. Dergelijke gedachten geven aan dat het eiland een integraal bestanddeel vormt van de identiteit van degene die er geboren is. Deze geworpenheid brengt Boeli van Leeuwen in beeld, door ons uitvoerig te informeren over de genealogie van de hoofdfiguren: wij lezen waarom hun voorouders naar Curaçao kwamen, welke verschillende erfgoeden en persoonlijke drama's zij meenamen, en hoe zij er in slaagden een Curaçaos geslacht te grondvesten in een samenleving waarin de slavernij diepe sporen achterliet. De hoofdrolspelers zijn de laatste telgen uit dergelijke beladen geslachten, en allen zoeken zij naar een nieuw begin voor een menswaardig bestaan. Hun band met het eiland is in deze beslissend, en dat wordt heel pregnant uitgedrukt door de titel De rots der struikeling: het is de naam die God in de Bijbel draagt als Hij als God miskend wordt en op dezelfde wijze wordt Curaçao een bron van ergernis in het leven van degene die daar geboren is en de consequenties van zijn afstamming niet wil dragen. Echter, wie die identiteit gestalte wil geven heeft een zware weg te gaan. De samenleving is zoals gezegd een produkt van slavernijverhoudingen en dat houdt in dat degene die menswaardig wil leven zich daar niet aan kan conformeren. Dit impliceert een breuk met de raciale conventies op het eiland met als gevolg dat men buiten de samenleving komt te staan. Dit vervreemdingsproces is heel goed zichtbaar: de hoofdpersonen zoeken naar een heroriëntatie van het bestaan en komen daardoor in een sociaal vacuüm terecht. Allen hebben zij perioden gekend waarin zij het eiland ontvluchtten en hun heil elders zochten. Terugkeer naar Curaçao staat | |
[pagina 161]
| |
dan ook voor herstel van contact met de levensbron, aanvaarding van de plaats die hen op aarde toekomt, en het besef dat ze noodgedwongen als eenling een nieuwe norm van menselijkheid vertegenwoordigen. Wij mogen op grond van het bovenstaande verwachten dat een beschrijving van de levens van de hoofdfiguren, in termen van vervreemding en identiteit, antwoord geeft op de vraag hoe het leven op Curaçao geleefd moet worden wil het volwaardig menselijk zijn. | |
VervreemdingAls men kennismaakt met Eddy Lejeune, Kai Medema en Adam Polaar, sleutelfiguren in achtereenvolgens De Rots der struikeling, Een vreemdeling op aarde en De eerste Adam, ontmoet men vreemdelingen op aarde: al het normaal menselijke is hun vreemd, hun leven verloopt bepaald niet volgens het gebruikelijke patroon, dat bestaat uit het opgroeien in een gezin dat een eerste oriëntatie in de wereld verzorgt, waarna het kind via scholing en contacten met anderen voor zichzelf een plek verwerft binnen de gemeenschap. Dit doorsnee model wordt voortdurend onder spanning gezet en doorbroken, waardoor de personages buiten de conventionele orde worden geplaatst. De gebeurtenis die de cesuur in Eddy Lejeunes bestaan aanbrengt, is de twijfel over zijn afkomst. Toevallig hoort hij het gesprek van zijn neef en diens vrouw hierover, en Eddy's reactie spreekt voor zich: Het merg in mijn gebeente leek te bevriezen en het bloed stolde in mijn aderen. Ik grijnsde, als een paard, met alle tanden tussen mijn stijve lippen naar voren gestoken. Mijn ogen lagen in hun kassen als knikkers, die er ieder ogenblik uit konden rollen. Toen schreeuwde ik van smart en deed mijn handen voor mijn ogen. Het leven van Kai verloopt haast parallel aan dat van Eddy. Hij is getuige van het overspel van zijn moeder, en: de hemel werd paars en toen zwart. Hij sloot zijn ogen en viel omlaag: naar de aarde en uit het Paradijs. Ook Adam Polaars leven wordt al vroeg diep verstoord. Zijn jeugdvriendinnetje is een tijd op vakantie, en Adam worstelt precies in die periode met een huidinfectie. Als het meisje terug komt en Adam op haar afstormt met zijn etterende huid en haar wil zoenen, worden haar ogen groot van ontzetting, ze walgt van hem, kokhalst en braakt. En Adam, lijkwit, legde zijn handen op de toonbank om zich te steunen want de grond had onder zijn voeten bewogen. Hoe broos is het bestaan van de mens die naïef gelooft in het woord van zijn vader dat hem tot zoon maakt, of die zijn vertrouwen stelt in het huwe- | |
[pagina 162]
| |
lijk en de instituties der mensen die hem omgeven van wieg tot graf en hoe bedrogen komen degenen uit die zweren bij de bestendigheid en kracht van gevoelens van liefde en verliefdheid. Een mens zoekt van nature naar beschutting, naar zekerheid, naar een vaste bodem om zijn paradijs op te bouwen. Veelal krijgt hij de blauwdruk daarvan aangereikt door de omgeving en kan er samengewerkt worden aan een collectief, de sociaal-culturele gemeenschap. Wat Boeli van Leeuwen heel scherp toont, is de betrekkelijke zekerheid van zo'n totaliteit, want het geheel bestaat bij gratie van het geloof dat men er in stelt. Verdwijnt dat geloof, zoals gebeurt bij de drie hoofdpersonen, dan staat een mens alleen, hij ervaart zich als eenling, het gesprek tussen hem en de ander stokt want zij zijn vreemden voor elkaar geworden. Het leven kent een oorsprong, de geboorte uit de moeder, en een doel dat zin geeft aan het leven. En als dat doel door meerdere mensen gedeeld wordt, is sprake van gemeenschappelijkheid, van communicatie met anderen. En dat doel komt volgens Boeli van Leeuwen van de vader: hij is hemelbestormer, vertegenwoordiger van het levensideaal en bewaarder van de hemelsleutel, dat wil zeggen dat hij de weg naar de realisatie van het doel uitstippelt. Wie zijn vader kwijt is, is een eenling en is de richting in zijn leven kwijt. En zo zien wij Eddy Lejeune zijn leven leiden als een rusteloze zoeker die het ene geloof na het andere afwijst, omdat ze het menselijk geluk niet kunnen realiseren. Op jacht naar diamanten sterft Eddy een zinloze dood, de uitkomst van een leven dat niet in staat is de vervreemding op te heffen. Ook bij Kai Medema lijkt de doodsdrift de overhand te hebben. Van zijn opvoeding in Nederland, waar waarden zoals tucht, orde, netheid, plichtsbetrachting en zuinigheid de basis vormen, komt niet veel terecht. Kai volgt zijn driften en zit voornamelijk achter de vrouwen aan. De oorlog verpulvert het laatste greintje geloof in de intermenselijke solidariteit en de genadeslag krijgt Kai tenslotte op Curaçao: zijn ouders blijken zelf niet in staat elkaar te haten, iets wat tenminste nog begrijpelijk zou zijn geweest na het overspel van zijn moeder. Het sociale leven van de groep waar Kai normaal gesproken op grond van zijn afkomst in thuis zou horen, ervaart hij als een toneelstuk waar hij een rol in speelt, meer overtuigend is de vervreemding waar hij aan lijdt niet uit te drukken! Terug in Nederland leidt Kai een bestaan zonder verplichtingen en zonder bindingen met de medemens. Als een steen, te zwaar om te drijven, zakt hij naar de onderste laag, daar waar allen zich verzamelen die het spoor bijster zijn. Hier leeft hij werkelijk als een vreemdeling op aarde, met als enige troost de vele vrouwen en de drank die hem binnenvoeren in een zuiver privé droomwereld van hallucinaties en visioenen. | |
[pagina 163]
| |
Wie het leven van Adam Polaar overziet vanaf het moment dat hij, door de traumatische ervaring met zijn jeugdliefde, op zichzelf werd teruggeworpen, wordt getroffen door de vervreemding die er uit spreekt: voortdurend ervaart Adam de afstand tot de ander. Op een eiland waar men elkaar door en door kent, omdat men alles van elkaar ziet, blijft Adam een vreemde, hij is niet te classificeren: hoezeer zijn vrienden ook proberen de legpuzzel van zijn leven te leggen, altijd ontbreken er stukjes. Die stukjes ontbreken echter niet toevallig, maar principieel, Adams natuur verzet zich tegen een annexatie door de groep. Het thema van de vervreemding bereikt in De eerste Adam zijn voltooiing: Adam is de meest vervreemde, d.w.z. op zichzelf teruggeworpene, van de drie hoofdpersonen. Heel scherp ervaar je als lezer dat hij een eenling is, en dat in een samenleving gekenmerkt door een grote sociale controle, waar een ieder gestraft wordt die het waagt de conventies die bij zijn sociale laag horen met voeten te treden. Ondanks het isolement waar Adam in verkeert, krijgt men niet de indruk dat hij lijdt aan verlies van identiteit, maar dat het hervinden van een nieuwe levensvorm juist door de vervreemding heen loopt. | |
IdentiteitZoals eerder aangegeven zijn vervreemding en identiteit niet tegengesteld, maar lopen in elkaar over. In De rots der struikeling is nauwelijks sprake van identiteit van de hoofdpersoon, de titel geeft heel precies aan dat Eddy zijn ware zelf ontkent. Zijn enige zekerheid komt van zijn moeder vandaan: zonder twijfel is hij haar zoon en zij geeft hem ook een plek op aarde: zijn geboorte-eiland. En in plaats van deze zekerheid tot grond van zijn leven te maken, volgt hij het spoor van zijn vader dat leidt tot een mislukt bestaan. Toch is er een moment in het leven van Eddy Lejeune, waar hij zich iets realiseert van zijn wezenlijke verbondenheid met het eiland en de betekenis van zijn moeder: in een van de Duitse kampen tijdens de Tweede Wereldoorlog, gezeten onder het kruis van de zoeklichten tegen de koude hemelnacht, zong ik het lied van het eiland waar mijn moeder mij het licht mijner ogen schonk. In tegenstelling tot Eddy lijkt Kai Medema door te dringen tot de grond van zijn bestaan. Keerpunt in zijn leven vormt het bezoek van zijn ouders. Kai verwijt zijn vader een dubbele moraal: zelf heeft hij (Kai's vader) bij een negerin kinderen verwekt, maar hij vindt het huwelijk met een kleurling verwerpelijk. De emotionele gevolgen zijn dermate ingrijpend dat Kai zich een delirium drinkt, bij de psychiater belandt en de raad krijgt alcohol te laten staan. Op advies van de arts vertrekt Kai naar Spanje, | |
[pagina 164]
| |
waar het hem gelukt eindelijk serieus contact te maken met een vrouw. Deze vrouw, Maria geheten, staat voor twee andere Maria's die hij zijn leven lang zocht: de hemelse maagd, het symbool voor al het zuivere in een vrouw, en zijn eigen moeder. Maria is echter getrouwd en Kai's relatie met haar heeft geen schijn van kans in een land waar buitenechtelijke verhoudingen, vanwege de religieuze consequenties, absoluut taboe zijn. Noodgedwongen speelt hun liefde zich in het duister af, daar waar volgens Kai de werkelijk belangrijke dingen op aarde zich afspelen. Maria opent voor Kai de weg tot de vrouw, ‘de sterkste vorm op aarde’, haar lichaam is het duister paradijs waar elk mens uit voortkomt en wanneer de navelstreng wordt doorgesneden, zijn wij mens, wat zoveel betekent als ‘geworpenen op deze aarde, de bannelingen uit het Paradijs’. Maria vormt voor de hoofdpersoon uit Een vreemdeling op aarde, de eerste stap op weg naar zijn oorsprong. Zij wijst op de moeder als bron van leven, en als Kai Maria moet verlaten - eigenlijk omdat hij beseft dat liefde geboren is en derhalve sterfelijk is - en terugkeert naar Curaçao, is dat een reis terug naar het begin van zijn leven: zijn moeder. Zoals eerder opgemerkt staat de vaderfiguur voor de samenbindende krachten van de groep, hij geeft idealen mee waarop een gemeenschap gefundeerd kan worden. De moeder daarentegen geeft het leven, werpt het kind op een bepaalde plek op aard een geeft het zo een plaats in de serie van het menselijk leven. Het is de band met de moeder, en via de moeder met de anderen (medemensen), die een mens ten diepste bepaalt. Maar deze medemens waar een individu onverbrekelijk mee verbonden is, is verre van volmaakt. De geschiedenis van Curaçao levert een weinig fraai beeld van de mensheid op, en ook de vele en uitvoerige verhalen over de voorgeslachten van de hoofdperosnen doen ons met Kai besluiten: Met mensen leven is onmogelijk: hun nabijheid doet bloemen verwelken en honden van angst op hun buiken sluipen over de grond. Maar ondanks deze verderfelijke aard van de mens, kan een mens niet zonder de anderen: ‘de hel der eenzaamheid is erger dan het bederf van de aanraking’. In De eerste Adam wordt de vraag naar de identiteit van de mens in het volle licht geplaatst: volgt een mens het voetspoor van zijn vader en is hij de bestormer van de hemel of geeft de mens voorrang aan de mens en het menselijk leven? Pater Bodin vertegenwoordigt de mens die zoekt naar zijn vader, zijn leven wordt, net als dat van Eddy Lejeune, bepaald door de angst God te verliezen. Heel zijn denken staat in dienst van de verdediging van het heilsplan en deze collectieve kijk op de mensheid doet hem voorbijgaan aan het individu: de enkeling is niet van belang, het gaat om de opmars van de mensheid in de richting van de perfectie. Adam Polaar | |
[pagina 165]
| |
daarentegen heeft alleen maar aandacht voor de enkeling, degene die door een ellendig lot zodanig op zichzelf is betrokken, dat de communicatie met hem niet mogelijk is. Zulke individuen zijn volstrekt nutteloos voor het collectief, men kan met hen niets meer ondernemen. Het lijden heeft hen ontdaan van hun spreken, hun gewoonten, hun idealen, kortom van alles wat hen met anderen verbindt. Het enig positieve wat van hen gezegd kan worden is dat zij mens zijn, en juist tussen hen hoort Adam thuis! Hij wordt door een macht, sterker dan zijn eigen wil, naar hen toegedreven en hervindt tussen deze verschoppelingen zijn ware zelf. En zo krijgt de vervreemding van het collectief de betekenis van zuivering van alles wat er in het leven eigenlijk niet toe doet en kan inzicht ontstaan in de ernstige dimensie van het bestaan. Adam beseft: alles in het leven is een spel behalve de eigen dood en het lijden dat eraan voorafgaat. Al het andere is literatuur, een spel van de verbeelding, een zo gewilde toestand. Veelzeggend is de plaats die Adam is toegewezen: temidden van verdoemden van deze aarde, naamloze, nutteloze schepselen zonder enig perspectief, leidt hij een doelloos bestaan. Doelloos omdat menselijke zingeving ontbreekt, de voorwaarden voor de realisatie daarvan ontbreken volledig. Door het stilleggen van elk menselijk perspectief komt de meest basale dimensie van het bestaan bloot: de realiteit van het leven, die inhoudt dat een mens geboren wordt op een bepaalde plaats en daar sterven moet, en tussen deze beide momenten is een mens in de greep van het leven zelf dat elk bedenksel doorkruist. Geen samenleving, geen cultuur, geen conventie, geen traditioneel geloof is krachtig genoeg om het leven in een van tevoren uitgestippelde baan te leiden. Wij kunnen dit alles samenvatten met één gezegde: ‘het leven is sterker dan de leer’. De vraag naar de identiteit van de mens zou je, na lezing van de eerste drie romans van Boeli van Leeuwen, als volgt kunnen beantwoorden. Een mens ontvangt van zijn moeder het leven en een plaats in de wereld. De vader symboliseert de vorm die het leven krijgt in de samenleving, hij oriënteert het bestaan door middel van een godsdienst en het aanreiken van een levensideaal. De moeder- en de vaderfiguur vormen de twee bestanddelen van de identiteit van een mens, staande in het spanningsveld tussen deze twee geeft een individu inhoud aan zijn leven. | |
De identiteit van de CuraçaoënaarDe Curaçaose mens mag je zien als degene die het bovenstaande, vrij algemene model van de identiteit, gestalte geeft op Curaçao. Eenmaal geboren | |
[pagina 166]
| |
op het eiland, groeit het kind op in een samenleving die ontstaan is door de slavernij. Deze oorsprong brengt een gemeenschap voort, gekenmerkt door segmenten onderscheiden naar huidskleur en die in stand worden gehouden door strenge conventies. Bovendien is de sociale controle groot omdat eilandbewoners elkaar door en door kennen, in darmen en nieren. Het gevolg is dat degene die zich niet conformeert om welke reden dan ook, gedoemd is, sociaal gezien, een marginaal bestaan te leiden. Het verhaal over het voorgeslacht van Kai Medema illustreert heel fraai het bovenstaande. De eerste Medema was een Friese boerenzoon die als koloniaal naar Curaçao werd gezonden en het daar tot sergeant in het leger bracht. Vanwege de schaarste aan huwbare blanke vrouwen zocht hij bevrediging voor zijn sexuele behoeften buiten zijn eigen kring. Kort wordt beschreven hoe Medema, in de greep van zijn begeerte, Felicia, een zwarte schoonmaakster, naloopt en met haar slaapt. En Boeli van Leeuwen merkt op: Zo werd de eerste telg van het Curaçaose geslacht Medema verwekt: onder een gloeiende zon en in het geruis van de branding. De relatie tussen Medema en Felicia blijkt bestendig, ondanks de ontstemdheid van de meerderen van de sergeant en de donderbrief van zijn vader, die om geloofsredenen en vanwege de zonde van het concubinaat, deze verbintenis afkeurt. Met dit verhaal laat de schrijver ons zien dat de oorsprong van de Curaçaoënaar gezocht moet worden op die plekken waar het leven sterker is dan de leer, waar de moeder het wint van de vader. Die plaatsen liggen in de marge van de samenleving, in het verborgene, want wat daar gebeurt druist in tegen het vigerend normbestel. Nochtans zijn zulke gebeurtenissen essentieel voor het voortbestaan van het leven op het eiland, want het zijn deze sexuele relaties die de grootste tegenstelling in sociale rangorde, die tussen de blanke man en de zwarte vrouw, opheffen, waardoor een rassenoorlog op het eiland wordt voorkomen. In De eerste Adam worden de duistere plekken in de samenleving verbonden met de religie en de ethiek op het eiland. Wie Adam Polaar volgt gaat de weg van de vervreemding van de heersende maatschappelijke orde en daalt af in een soort niemandsland waar het bestaan niet veel meer inhoudt dan geboren worden, lijden en sterven. De situatie van de mens die hier leeft is vergelijkbaar met die van de bijbelse Adam toen hij uit het paradijs werd verdreven en uitgeleverd werd aan de orde van de natuur. Nu wordt duidelijk waarom Adam Polaar de ‘eerste Adam’ wordt genoemd: hij is de natuurlijke mens, uit de aarde geboren, door en door stoffelijk en alleen onderworpen aan de wetten van de natuur. Wil Boeli van Leeuwen ons voorhouden dat de Curaçaoënaar eigenlijk een soort eerste Adam is | |
[pagina 167]
| |
die geen andere zekerheid heeft dan het feit dat hij mens is en dat hij vanuit een toestand van vervreemding opnieuw moet beginnen? Het is zeer waarschijnlijk gezien de ontstaansgeschiedenis van Curaçao, waar mensen van zeer verschillende herkomst bijeen zijn gebracht op een eiland, zonder een norm die krachtig genoeg blijkt te zijn om een menswaardige samenleving op te baseren. Het is in de figuur van Adam Polaar dat een nieuwe ethiek gestalte krijgt: hij is in de krochten van het eiland, de navel van de wereld, de as van hemel en aarde omdat hij de moed heeft om te doen wat pater Bodin niet kan volbrengen. Die verzucht: Ik heb niet de moed om stil te staan bij die ene soldaat, die in het ravijn ligt met gebroken rug. Maar ik geef toe dat het gehele mysterie van het leven misschien te vinden is in het lijden en sterven van die ene achtergebleven soldaat. Misschien is in zijn gebroken ogen meer van Gods geheim te vinden dan in het leger dat victorieus tegen de bergwanden omhoog gaat: onweerstaanbaar, onverslaanbaar, iedere dag dichter bij de top. En zo vervult Adam Polaar hetgeen in zijn naam besloten ligt: als eerste Adam is hij vastgeklonken aan het eiland, maar tevens is hij onverbrekelijk verbonden met de tweede Adam, de stralende bewoner van de hemel, de leven-gevende geest. |
|