Drie Curaçaose schrijvers in veelvoud
(1991)–Henny Coomans, Maritza Coomans-Eustatia, Wim Rutgers– Auteursrechtelijk beschermdBoeli van Leeuwen, Tip Marugg, Frank Martinus Arion
[pagina 40]
| |
Politiek en literatuur‘If you tell a man that he is going to be hanged in twelve hours, it concentrates the mind wonderfully’. Deze woorden van Johnson gezegd tegen Boswell gebruikt Boeli van Leeuwen in een interview met Jos de Roo, dat als titel draagt ‘De schrijver vervult bij ons de rol van profeet’. (Bzzlletin 143, p.75). Het leven op Curaçao noemt hij een bloedserieuze zaak: ‘Als het water je aan de lippen stijgt, ben je dichter bij de waarheid dan wanneer je ingepakt bent in de wetten van de welvaartsstaat’. Curaçaose schrijvers zijn doortrokken van de politiek. Niet in de lankmoedige Westerse zin van ‘bemoei je je niet met de politiek, dan bemoeit de politiek zich wel met jou’, maar omdat het absolute nooddruft is, een onontkoombaar- en onontloopbaarheid voor wie die samenleving, in letterlijke zin, ter harte gaan. Dat heilige moeten komt ook voort uit het onvermogen van de gangbare ‘politiek’, die welhaast alle wezenlijke vragen ontloopt, maskeert, vulgariseert en publieke aangelegenheden reduceert tot private kwesties van eng groeps- of eigenbelang. Wat bedoel ik in dit verband met ‘politiek’? Meer dan aan het geheel van beginselen en regels volgens welke een samenleving daadwerkelijk wordt geregeerd, valt hier de nadruk erop hoe die samenleving móet worden geregeerd. Het gaat niet om de feitelijkheid maar om de norm. Valt in Nederland - met enige goede wil - de politiek nog te zien als een betrekkelijk geordend proces waarbij volgens vastliggende en diepdoorvoelde noties en regels, richting en inrichting van de maatschappij in heden en toekomst bepaald wordt, voor Curaçao moet in dit verband gedacht worden aan meer ongrijpbare, metafysische soms zelfs mytische noties, categorieën en processen. Ik wil op zoek gaan naar de sporen en sedimenten, de strevingen (zoal niet de utopieën) van de belangrijkste Antilliaanse schrijvers. Niet veel meningsverschil kan bestaan over de vraag wie dat zijn. Niet omdat zij onaantastbaar gecanoniseerd zijn, maar omdat zij zich met evidentie aandienen en opdringen: Cola Debrot, Boeli van Leeuwen, Tip Marugg en Frank Martinus Arion. Cola Debrot, het meest voor hand liggende exempel wanneer schrijverschap en politiek verbonden worden, blijft hier ‘hors concours’. Een meer | |
[pagina 41]
| |
politieke loopbaan als de zijne: een poos partijpoliticus, gevolmachtigd minister, Gouverneur en meeslepend scribent over politieke onderwerpen, valt zelden aan te treffen. (Wie in het Nederlandse taalgebied als enige in zijn buurt kan staan is Lou Lichtveld/Albert Helman, met wie ook anderszins een aantal interessante parallellen bestaan). Debrot wordt hier slechts met ere genoemd, zoals ik hem altijd en overal met ere noem. Voor het overige verwijs ik naar mijn ‘Cola Debrot, leven en werken’ (uitgave Universiteit van de Nederlandse Antillen, 1986) en vooral naar de vele en fraaie geschriften over hem van Prof. Dr. Jaap Oversteegen, wiens biografie over Debrot niet eens meer in statu nascendi is, maar waar de vliezen al beginnen te breken.
De volgorde Van Leeuwen, Marugg, Martinus geeft geen rangorde van appreciatie aan en is slechts een temporele, geboren als zij respectievelijk zijn in 1922, 1923 en 1936. Iedere lezer heeft natuurlijk ook - inderdaad om hem moverende redenen - zijn eigen voorkeursvolgorde, die overigens wisselt naar tijd en stemming. Maar ten aanzien van de genoemden kan ik met de hand op het hart verklaren dat zij mij even lief zijn. (Op de wijze zoals ik dat altijd formuleer tegenover mijn beide dochtertjes die, soms met omtrekkende beweging en perfide ingekleed, willen weten of de een echt geen streepje voor heeft op de ander, quod non.) Daarbij komt dat ik hen gedrieën zie als een aardse en dus (un)holy trinity, in de zin dat zij samen bieden wat ik zoek en complementariteit aan elkaar bieden. De exuberantie van Boeli van Leeuwen naast de geserreerdheid van Tip Marugg, gemengd met het vitalisme van Frank Martinus Arion. Bovenop dit alles komt dan nog de hoogstpersoonlijke en dus eigenljk niet terzake doende overweging dat ik over enige tijd weer bij Boeli koffie zit te drinken op de Jan Haayenweg, bier zit te slempen op Pannekoek bij Tip en witte wijn zit te nuttigen bij Frank op de Vesuviusweg. Ik wil dan niet geconfronteerd worden met wat ik hier in Nederland, gedistancieerd, zit op te schrijven. | |
Politiek en de wereldliteratuurWanneer ik hier over ‘politiek’ spreek gebruik ik het woord in een bredere zin dan de gangbare. Over enige tijd verschijnt van mijn hand een boek getiteld ‘Politieke geschiedenis van de Nederlandse Antillen 1951-1990’ waarin systematisch beschreven wordt welke kabinetten er zo al zijn geweest in die periode, hoe de verkiezingen en de daarop volgende kabinetsformaties in hun werk gingen, hoe het politieke spel gespeeld werd, welke | |
[pagina 42]
| |
rol de politieke partijen speelden, hoe de verhouding met Nederland zich ontwikkelde en hoe de Antilliaanse politiek zich teweer stelde tegenover Hollandse bemoeizucht en paternalisme. Dat alles bedoel ik dus niet. Onder politiek wil ik begrijpen de houding en stellingname t.o.v. de grote vragen waar een samenleving voor staat, waar deze naar op weg is, of moet zijn, welke de identiteit is van een gemeenschap, hoe goed en kwaad maatschappelijk worden gedefinieerd, wat de norm van behoren is op het stuk van hebben en zijn, van kansen en mogelijkheden. Politiek is dan meer dan de ‘science of who gets what, when and why’ of ‘de kunst van het haalbare’. De actoren in dat proces worden dan niet gezien op de wijze zoals ze door Greshoff treffend getypeerd zijn: ‘Er zijn maar twee soorten politici: die hun taal gebruiken om hun gedachten te verbergen en die hun taal gebruiken om te verbergen dat zij geen gedachten hebben’. Politiek wordt door mij hier opgevat als een gedachtengoed en visie over de wenselijke richting en inrichting van de maatschappij. Van Talleyrand stamt de typering dat politiek de kunst der verwikkelingen is; in mijn optiek is het veeleer de kunst der openbaringen. In mijn benadering is politiek dus au fond een zaak van moraal, van publieke moraal; individuele moraal getransponeerd en getrancendeerd naar het niveau van een samenleving. (En dit dan niet op de wijze van de politici, die altijd haarscherp daaraan te herkennen zijn dat zij toujours een scheiding weten te maken tussen politiek en moraal, waarbij zij zich het alleenvertoningsrecht toeëigenen op de politiek en de moraal iets noemen voor de zwevers, de idealisten, de utopisten, de luchtfietsers.) Hoe de relatie tussen politiek en literatuur kan zijn, illustreren tal van niet-westeuropese schrijvers die zich ten volle met deze vraag confronteren. Bijvoorbeeld de Indiase schrijver Amitav Ghosh, die schrijnend stelt hoe in het Westen de literatuur iedere werkelijke invloed op de samenleving heeft verloren. ‘In India bestaat een complete scheiding tussen het model van hoe de wereld in elkaar zou moeten zitten en de bestaande werkelijkheid’. Op de vraag welke rol een Indiase schrijver kan spelen bij het gestalte geven van de toekomst van India antwoordt hij: ‘De grote vragen in India gaan altijd over identiteit. Tijdens mijn studietijd in de jaren zeventig dachten wij allemaal dat de essentiële problemen van India economisch waren en dat de komende grote politieke bewegingen voornamelijk economisch van aard zouden zijn. We hebben volslagen ongelijk gekregen. Alle grote politieke bewegingen van de laatste vijftien jaar draaien om kwesties van identiteit. Dat is echt heel vreemd. Je zou denken dat in een land waar mensen heel arm zijn, ze zich met economische vraagstukken zouden bezighouden. Maar in India doden mensen elkaar niet uit econo- | |
[pagina 43]
| |
mische motieven, niet om een stuk brood, maar omdat ze een andere taal, of een andere godsdienst hebben.’ (NRC-H, 30 november 1990). Uit andere hoek, Zuid-Afrika, komt het volgende geluid van Nadine Gordimer: ‘Wij zijn in Zuid-Afrika zo lang geconditioneerd door onze verwrongen manier van denken. Schrijvers kunnen die verandering in gang zetten door de werkelijkheid te beschrijven en zo de onderliggende waarheid bloot te leggen. In een boek komen de valsheid en tegenstrijdigheden van een samenleving boven drijven’. En over het oude apartheidssysteem zegt zij: ‘Het was toen een heel neerslachtige tijd en een tijd van slechte voortekens. Schrijvers moeten hoewel ze geen profeten zijn, wel over een uitzonderlijk observatievermogen beschikken, anders zouden ze niet schrijven. Door beter te observeren kunnen ze zien in welke richting een samenleving zich beweegt’. (NRC-H, 9 november 1990). Het Oost-Europa van 1989 dat de hele scala van rigoureuze omwentelingen tot fluwelen revolutie beleefde biedt natuurlijk ook overdadige illustraties van de rol van schrijvers in het politieke gebeuren. György Konrad kiest in zijn in oktober 1990 in Groningen gehouden Van der Leeuw-lezing voor het westerse socialisme. ‘Het betekent niet de uitdijing van de centrale staatsmacht, maar een vergaande mate van zelfbestuur. De belangrijkste waarde van dit systeem is niet het staatsbelang, maar de garantie dat elk individu een leven zonder vrees kan leiden, ook als hij geen koploper is in de maatschappelijke wedren.’ (De Volkskrant, 20 oktober 1990). Een ander essay van hem drukt in zijn titel exact de kwaliteit van schrijvers uit: zij beschikken over ‘het verontrustende vermogen van dromen’. (NRC-H, 23 februari 1990). Utopisten hebben volgens Konrad de troefkaart in handen. Van hem stamt ook het beeld dat een regering zijn werk even geruisloos en beleefd moet doen als het personeel van een oud gerenommeerd hotel. (De enige echt-intellectuele Nederlandse politicus na het overlijden van Joop den Uyl, Hans van Mierlo haalt dit mooie beeld met instemming aan als co-referent bij de bovengenoemde Van der Leeuw-lezing. Van Mierlo noemt daarin de afzijdigheid van intellectuelen een van de meest deprimerende aspecten van het huidige Nederlandse politieke leven ‘The increasing absence of spirituality and renovation as a result of it is one of the reasons we face serious problems in our political and democratic system. Politics are withering, are drying up. It works like a corkshrew. The less intellectuals, the worse politics become. And the worse politics get, the less intellectuals become interested’. (Hollands Maandblad, november 1990, p. 12).
Ik heb niet voor open doel willen scoren door meteen de Latijns-Amerikaanse schrijvers uit de kast te halen. Zonneklaar is welk een grote intellec- | |
[pagina 44]
| |
tueel-politieke en richtinggevende rol zij spelen in hun respectieve landen en in het hele continent. Pablo Neruda is een gigant, die bovendien politieke functies vervuld heeft. Astuarias is evenzeer een voorbeeld zo goed als Carlos Fuentes voor Mexico. Eduardo Galeono in zijn driedelige literaire geschiedschrijving van het continent ‘Kroniek van het vuur’ kan genoemd worden; de pas overleden Nobelprijswinnaar Octavio Paz is een schoolvoorbeeld van de rol die schrijvers nemen in politicis. Gabriel Garcia Marquez natuurlijk die een nadrukkelijk politieke opstelling koos (en wiens laatste boek De Generaal in zijn labyrinth meer direct-politieke lading heeft dan waarop in recensies geattendeerd is). De zo bijzondere Venezolaanse president Betancourt biedt een ander exempel. Maar de duidelijkste verpersoonlijking is natuurlijk Mario Vargas Llosa, die zelfs zijn schrijverschap wilde opofferen voor het ambt van president van Peru. Zozeer was het water tot de lippen gestegen, dat hij bereid was daden te stellen in plaats van woorden. Of het nu Bitosh betreft of Gardimer of Konrad of de veelheid van Latijns-Amerikaanse schrijvers, allen bekommeren zich om de politiek, zijn daarvan doordesemd en hun werk is erdoor gepenetreerd. Allen brengen zij onder woorden wat de grote vragen zijn in een samenleving. Het kan daarbij niet hun taak zijn om eenduidige antwoorden te geven die pasklaar en naadloos aansluiten op wensen en behoeften. Het stellen van de juiste vragen is vaak veel belangrijker dan het geven van, tijdsgebonden, antwoorden. Als visionairen zijn schrijvers per definitie verziend, met alle vertekening van dien. Wanneer dan in het volgende gesproken wordt over de plaats van drie Antilliaanse schrijvers t.o.v. de politiek dient politiek verstaan te worden in de hierboven aangegeven zin. Politiek dus niet op te vatten als - zoals het in het Papiamentu heet - ‘politikeria’. | |
Boeli van Leeuwen: midden in de politiekMet het oog op wat ik wil betogen is het dienstig kort Van Leeuwens levensgeschiedenis te releveren. Geboren in 1922 als zoon van de Gezaghebber van Bonaire, voortkomend dus uit wat men ‘establishment’ kan noemen, en daaraan ook geparenteerd. In 1938 vertrok hij met zijn moeder naar Nederland waar hij de oorlog doorbracht. Rechtenstudie in Amsterdam, waar hij ook promoveerde op een privaatrechtelijk onderwerp. Na zijn terugkeer op Curaçao, midden jaren vijftig, was hij als ambtenaar werkzaam bij het Gouvernement waaronder enkele jaren op Aruba als Hoofd van het Bureau Staatkundige structuur eilanden, en laatstelijk van 1976 tot 1982 als Secretaris van het Eilandgebied Curaçao (te vergelijken | |
[pagina 45]
| |
met de Nederlandse gemeentesecretaris). Tussendoor is hij nog een poos advocaat in Caracas geweest. Uit die ambtelijke sfeer stammen twee geschriften, in brochurevorm, waarin niet alleen de pur sang jurist zichtbaar is, maar waaruit ook een sterke betrokkenheid spreekt met de grote vragen van staatkundige vormgeving. Uit 1970 dateert zijn ‘Verslag aan de Staten van de Nederlandse Antillen omtrent onze toekomstige staatkundige structuur’. Niet alleen door de meeslepende literaire vorm en toon was en is dit Verslag richtinggevend door het fundamentele pleidooi voor decentralisatie en de beschouwingen over de zetelverdeling in de Staten. Ook nu nog is dit geschrift conceptueel van belang bij de vormgeving van een federatie tussen de eilanden. In 1972 werd gepubliceerd ‘De Nederlandse Antillen tussen Nederland en Venezuela’. Deze ‘position-paper’ gaat in op een problematiek, die - althans in geschrifte - relatief weinig aandacht krijgt, namelijk de positie van de Nederlandse Antillen ten opzichte van Venezuela. Fraai laat het zien hoe de Nederlandse Antillen in de positie van een trapezewerker verkeren, die de ene hand niet los kan laten, voor hij een goede greep heeft met de andere hand. Hoezeer deze cruciale staatkundige politieke vragen Van Leeuwen steeds ter harte zijn blijven gaan, spreekt ook duidelijk uit het feit dat hij publieke uitlatingen daarover niet schuwde, veelvuldig zijn opinies ventileerde via fora, waarin hij zitting had en ‘achter de schermen’ (maar wat heet achter de schermen op Curaçao, waar iedereen alles van elkaar weet) onschuldige en theoretisch ogende gesprekken voerde met decisionmakers, waar bij dezen zich de woorden van de oude goeroe goed in de oren knoopten. Zijn bezigheden nadien formuleert Cees Zoon, die een fraai interview met Van Leeuwen had (Volkskrant 3 juni 1988) aldus: Met zijn tropenpensioen in 1983 stapte hij uit het ceremoniële leven met bijbehorende status, dat hij had geleid in gezelschap van koningen, prinsen en presidenten. Hij doorbrak de conventies die bij zijn klasse horen, mat zich een zonderling uiterlijk aan en vestigde zich als prodeo-advocaat in de armenwijk van Willemstad. Tegelijk opende hij een tehuis waar de alcoholici, zwervers en daklozen van het eiland terecht kunnen. Het leven tussen de randfiguren van de maatschappij kreeg voor hem meer inhoud dan het ambtelijk bourgeoisiemilieu, waarin hij al meer dan zestig jaar verkeerde. Van Leeuwens boeken, De rots der struikeling, De eerste Adam, Schilden van leem, Het teken van Jona beschouw ik als genoegzaam bekend, zoals ook zijn thematiek, door De Roo aldus verwoord: ‘De twee hoofdthema's van Boeli van Leeuwen, de psychologische integriteit en het menselijk lijden, | |
[pagina 46]
| |
zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden’ (Bzzlletin, p. 75). De titel van genoemd artikel van De Roo verwijst naar een in dat gesprek gedane uitspraak van Boeli van Leeuwen: ‘De schrijver vervult bij ons de rol van profeet’. Deze opmerking maakt Van Leeuwen, nadat hij erop gewezen heeft dat de giganten van de hedendaagse literatuur allemaal in Zuid-Amerika en het Caraïbisch gebied wonen; waar geen werkelijk brood is, geeft de profeet geestelijk brood. Later in dat gesprek, over de vraag of de mens een vrije wil heeft, zegt hij: ‘Ongeveer zoals een spin een spinneweb tot zijn beschikking heeft; hij kan naar links, hij kan naar rechts in het spinneweb’ (cursivering A.R.). Zoals ik hierna meen aan te tonen, kan dit beeld ook getransponeerd worden naar het niveau van de politiek en Van Leeuwens rol daarin. Hij is deel van het systeem, spint eraan mee en trekt zijn draden op een zo kunstige, geraffineerde en in opzichten ontregelende wijze dat de politiek er zich naar richt, wil zij niet verstrikt raken. Binnen het web determineert de schrijver een web waar hijzelf ook deel van uitmaakt. Binnen de gedetermineerdheid, maar uit vrije wil en eigen keuze, ingegeven door schuldgevoel laat hij zich met de politiek in en past dan weloverwogen - bijna zou ik zeggen cerebraal en met chirurgische precisie - zijn scala aan stijlmiddelen toe, waarmee hij de politiek niet alleen continu de oren wast, nee hij kastijdt de politici met zijn sarcasmen, ironie, exuberante grappen en hyperbolische grollen. In die zin is hij volbloed satiricus. De satiricus is deel van het systeem; vanuit zijn morele opvatting en ten diepste gedreven door idealisme, wil hij de bestaande situatie veranderen, wil hij een andere moraal, een andere ethiek, een andere politiek. In Schilden van leem, toch een alleszins serieus boek, komt een onverbloemde satire voor in de vorm van het hele hoofdstuk zes, dat de notulen biedt van een openbare vergadering van de Curaçaose Eilandsraad. Het is alles in één: satire, persiflage, pastiche, burleske, overdrijving, ernst en luim, het hele spectrum aan stijlmiddelen, afwisselend kietelend en dan de ballen afsnijdend, vanuit de gedrevenheid van de moralist, die geen middel schuwt om ervan te overtuigen dat het ànders moet, en dat het ook anders kàn. Eerder heb ik gesteld dat een diep schuldgevoel op de achtergrond meespeelt en dat op de wijze zoals de inspirerende rechtsgeleerde Gustav Radbruch het geformuleerd heeft: ‘Ein guter Jurist is nur wer mit schlechtem Gewissen Jurist ist’. Boeli van Leeuwen is typisch iemand met een slecht geweten, met een doorlopend schuldgevoel. Aan je geweten ben je verplicht een bijdrage te leveren aan de verbetering van de wereld. In de meest practische zin vond dat zijn neerslag in zijn pro deo activiteiten in de armenwijken van Curaçao. Hoezeer hij als jurist een slecht geweten heeft, blijkt overduidelijk uit zijn recente Gidsverhaal ‘De kleren van de | |
[pagina 47]
| |
keizer’ (De Gids, juli-augustus 1989, p. 536-541. Het antwoord op de vraag naar ‘wat intellect, macht en theorieën baten in het licht van het zinloze lijden en de dood’ (zoals De Roo deze zijnsvragen formuleert, Bzzlletin 143, p. 72) is naar zijn aard niet te geven. Een gewetensvol iemand blijft dan slechts zitten met een slecht geweten en moreel schuldbesef. Om dat te delgen past slechts het verbeteren van de wereld, zelfs op de meest triviale wijze, desnoods via de gebruikmaking van de politiek.
Van Leeuwen als moralist grijpt naar alle mogelijke (stijl)middelen, vooral de satire. Soms boosaardig en malicieus, soms hoofdschuddend, meewarig of spottend. Het is zeker niet de hofnarrol die hij vervult, daarvoor zijn de zaken te ernstig, is de rol te superieur, kruipen de politici ook te veel en zijn ze te bangelijk. De politici - ik heb het uit eigen waarneming - ondergaan de kastijdingen gedwee en ervaren het als gepaste straf. Het lijkt erop alsof ze de geseling zoeken, ervan overtuigd en doordrongen dat zij de straf verdienen. Een verklaring voor dat wat masochistisch ogende gedrag zou erin gevonden kunnen worden dat er een katharsis van uitgaat. Zij verkrijgen er een moreel alibi door; door Boeli van Leeuwen de oren gewassen en gereinigd, voelt men zich gerechtigd weer over te gaan tot de orde van de dag, de dagelijkse politieke praktijk, waarbij men zich wentelt in de illusie met schone handen te opereren. Ik heb vaker, met stijgende verbazing, aanschouwd hoe politici aanschuiven in de rij om door Van Leeuwen onderhouden te worden. Zij verdringen zich in de queue om een schop onder hun kont of een draai om de oren te krijgen. Het lijkt zoals gezegd op masochistisch gedrag, doch veeleer is het een absolutie, met bijpassende boetedoening, opgelegd door priester Van Leeuwen. Daarnaast doet, zo meen ik, opgeld, dat de politici van Boeli van Leeuwen als het ware een ridderslag krijgen, (althans menen te krijgen). Dan pas tel je mee als politicus (in hun ogen wel te verstaan), wanneer Van Leeuwen grappen over je maakt, je schoffeert. De associatie komt op met Wim Kan, waarvoor de, Nederlandse, politici op Oudejaarsavond ook welhaast kwijlend voor hun televisie zaten, hopend dat zij aan de beurt waren om gehekeld en onderuit gehaald en dús vereeuwigd te worden. Voor de moralist, die geen middel schuwt en vanuit zijn gedrevenheid en gewetensvolle begaanheid veranderingen wil bewerkstelligen in de samenleving, biedt deze vorm ongekende (beïnvloedings) mogelijkheden. Van Leeuwens laatste boek Geniale anarchie illustreert het voorgaande tot in alle uithoeken. Terwijl de romans van Boeli van Leeuwen overdadig, exuberant en barok gaan over de grote vragen van het leven en in die zin soms zwaar over- | |
[pagina 48]
| |
komen, geldt dat stellig niet voor zijn in 1990 verschenen Geniale anarchie. Vóór de bundeling in het boek met die titel verschenen deze - tja, hoe moeten ze getypeerd worden: cursieven, nee, verhalen?, schetsen?, essays, columns, laten we het houden op stukken in de Curaçaosche Courant, het officiële mededelingenblad van de Landsoverheid, pendant van de Nederlandse Staatscourant en dus, o ironie, noodzakelijkerwijs te lezen door eenieder die enigermate met de politiek van doen heeft. Deze stukken betekenen geen breuk met of ommekeer in Van Leeuwens andere werk. Het laat wel duidelijk een sterk verhevigde kant van zijn schrijverschap zien, die niet eerder op deze manier tot zijn recht kon komen. (Hoewel, het eerder genoemde hoofdstuk zes uit Schilden van leem was een voorbode). Een paar grepen uit Geniale anarchie, waarbij ik mij met geweld tot inhouding dwing; het boek noodt er in elk opzicht toe om overdadig geciteerd te worden. Het eerste verhaal in de bundel is ‘De Homo Piskeira’, een schitterend hilarisch verhaal, waarin de politici in al hun voosheid en achterbaksigheid te kakken worden gezet, maar dit toch ook met een zeker mededogen. Er spreekt ook een monkelende welwillendheid uit, want ondanks alle fiolen van toorn die uitgestort worden, ondanks alle vurige kolen die op hoofden gestapeld worden, hoezeer politici ook gerailleerd en gemaltraiteerd worden, er blijft begrip bij de schrijver bestaan. Het tweede stuk ‘Rituelen in de slangenkuil’ beschrijft vol spotzucht en ironie een vergadering van de Eilandsraad. Niet alleen is de schrijver nourri dans le sérail, hij weet de schavuiten op innemende wijze af te schilderen. De offshore, kurk waar Curaçao op drijft, wordt getekend in het verhaal ‘Salamanders in de offshore’ op een wijze waarbij vergeleken windhandel een onschuldige bezigheid is: Intussen zijn meer dan 25.000 nv'tjes in duizenden postkantoortjes ondergebracht en werden zeer vele miljarden eventjes vastgehouden. In de ochtend gonsde de lucht van tic-tac binaire tekens. De ozon zelf raakte verzadigd van marken, dollars, yens en florijnen. Honderden miljoenen guldens stroomden jaarlijks de staatskas in. Uiteraard werd deze gouden regen beschouwd als monopoly-money, dat zomaar uit de lucht op de speeltafel neerdwarrelde. We zetten dan ook de tering naar de tijdelijke en onzekere nering en maakten van het overheidsapparaat een opvangcentrum van werklozen en werkschuwen, die, per slot van rekening, allen stemgerechtigd zijn. ‘Permanent naar de bliksem’ zet aldus in: Ik ben vijfentwintig jaar ambtenaar geweest. Vanaf het moment, dat ik in dienst trad, heb ik nooit anders gehoord dan dat we op het punt stonden naar de bliksem te gaan. Tijdens de voorbereidende vergaderingen waarin de begroting in elkaar werd geflanst, heerste ieder jaar weer een | |
[pagina 49]
| |
ondergangsstemming. De opeenvolgende gedeputeerden van Financiën verzekerden hun collega's sotto voce dat de begroting voor het komende jaar met kunst- en vliegwerk min of meer sluitend was gemaakt, maar dat in de begroting van het daarop volgende jaar de naakte werkelijkheid zich in al zijn afschuwelijke gedaanten zou manifesteren. Het einde van het stuk is: Wij zweven auf Flügeln des Gesanges boven huiveringwekkende afgronden en spotten met de wetten van de zwaartekracht. Niemand begrijpt hoe die rotzooi bij ons in elkaar zit. Niemand kan verklaren hoe wij een dergelijke incompetentie en slabakkerij overleven. Het geheim van Curaçao is ondoorgrondelijk. Maar ik heb het gevoel dat onze beschermengel reeds vergenoegd in carnavalskostuum op zijn wolkje zit, halfbezopen van al die cubalibres, die we hem onafgebroken aanreiken. U gelooft niet dat beschermengelen hier gevoelig voor zijn. Ik ook niet hoor, al merk ik dat hij vlijtig bezig is zijn vleugels te poetsen met goudklateersel. Curaçao zal, tot in alle eeuwigheid, een groot mysterie blijven. In ‘Koekjes van eigen deeg’ komt een passage voor die exact illustreert hoe Boeli van Leeuwen in hart en nieren jurist en ‘gouvernementeel’ is en zich hoe dan ook gedraagt volgens de democratische spelregels: Ik zal U thans het best bewaarde geheim op Curaçao verklappen: ik heb op Don Martina gestemd. Oh, U wist dat al? Nou, daar kijk ik van op, hoor! Hoe bestaat het! Maar het kost me geen enkele moeite de regels, waar de democratie op steunt, te respecteren. Mevrouw Liberia-Peters is ook mijn premier, haar ministers de mijne. Maria zit er niet met mijn stem, maar wel met mijn zegen, vox populi is altijd vox dei. Wanneer de calvinisten zeggen dat wij de overheden dienen te respecteren omdat onze bestuurders, via de stembus, door God zelf zijn aangesteld, dan is dat, theologisch gezien, waar in de meest strikte zin van het woord. Maar uiteraard zal een ieder van ons, zo tussen waken en dromen bij het breken van de dag, zich wel eens afvragen wat God überhaupt met ons voorheeft. Maar deze onnaspeurlijke wegen kunnen we niet betreden, omdat wij maar mensen zijn. In ‘Geestelijk contact, daarna’ wederom, net als in het eerstgenoemde verhaal, een toespraak van een politicus, tot de mensen van Banda Riba. In ‘History is bunk’ en ook in ‘Insult to injury’ worden de Venezolaanse politici, zo niet staatslieden, als verkopers van gebakken lucht ten toon gesteld, in een toonaard die normaal genomen bij de lichtgeraakte overburen tot het bekende diplomatieke incident zou leiden. Op sierlijke en superieure wijze gaat hij op hun pik staan. Een mooi begripvol, liefhebbend en ontroerend stuk gaat over Moises | |
[pagina 50]
| |
Frumencio Da Costa Gomez, want ‘toen hij viel, vielen we allemaal’. De ‘deskundigen’ waarmee Curaçao wordt overstroomd worden afdoende kaltgestellt in ‘Grijze bavianen’. Bijvoorbeeld Engelsen en Nederlanders aldus: De Engelsen staan als slonzige teddybeertjes op het hete asfalt abstract naar de kobaltblauwe lucht te staren. Op hun neuzen balanceren wankele monturen, waarin glazen, dik en groen als de bodem van bierflesjes het licht spectraal breken. De Nederlanders hebben zich alvast op de tropen ingesteld: de das zit in hun zak, de hemdsmouwen zijn tot halverwege de ellebogen opgestroopt. Aan de voeten bizarre schoeisels, van die serieuze sandalen, die hun eigen verhaal vertellen: in de jeugd links, naar het centrum op middelbare leeftijd, maar we houden het nu op Lubbers. De afsluiting van de bundel vindt plaats met een ‘oud’ stuk getiteld ‘30 mei 1969. Amador Nita’. Geschreven en gepubliceerd in 1970, toen de effecten en nasleep van mei 1969 nog onduidelijk waren, gaf Van Leeuwen in het gesprek met Nita aan, wat twintig jaar later ook tot de practiserende politici is doorgedrongen: De spiegel is verbrijzeld, ook mijn gezicht lijkt nu in gruizels. Trek aan een draad en de knopen laten langzaam los: het weefsel houdt geen stand. En dan het hele gecompliceerde kaartenhuis, geen politiek apparaat maar de voortzetting van een vermolmd cultuurpatroon, bij elkaar gehouden met skupi di lora (papagaaienspeeksel) en politieke lijm, is na de eerste trap in elkaar gestort. Stromannen bleken inderdaad van stro te zijn, loopjongens liepen weg. Ik kan wel aan het citeren blijven: het zijn geen krenten uit de pap, het is een en al pap! In Geniale anarchie heeft Van Leeuwen zijn politieke (pré-)occupaties ten voile uitgeleefd. Het is dezelfde Van Leeuwen als die van de romans, maar nu veel lichtvoetiger. Hij schrijft stukken en snijdt in stukken, op een grimmige, vrolijke, sadistische, begripvolle, verguizende en liefhebbende manier. Hij fileert de Curaçaose samenleving en de Curaçaose politici, beent ze uit, afwisselend met hakmes en scalpel, legt ze in de pan au bain Marie, roostert en grilleert ze, totdat ze helemaal gaar zijn en het weeë vlees van het bot valt. | |
Tip Marugg: bezijden de politiekTip Marugg is enkele maanden jonger dan Boeli van Leeuwen. Ze zijn in hoge mate aan elkaar verknocht, zien elkaar met grote regelmaat en maken zich in hun samenzijn ongetwijfeld vrolijk en zijn anderzijds wrang over het politieke geütter en geürm. ‘Aan mijn vriend Tip Marugg’ is de opdracht van Van Leeuwens Schilden van leem. | |
[pagina 51]
| |
Naar het geldende, stereotype beeld dat van Marugg bestaat: een wereldvreemde alcoholische kluizenaar die buiten de ‘beschaafde wereld’ staat, lijkt elke connotatie met politiek misplaatst en uit de lucht gegrepen. Toch meen ik geen kunst en vliegwerk te hoeven bedrijven en er niet heel wat met de haren te moeten bij slepen om aan te tonen dat ook zijn oeuvre van politiek doortrokken is. Zoals in de inleiding gesteld dient het begrip politiek dan wel anders en breder, dan in de gangbare zin genomen te worden. Terwijl de literaire productie van Marugg: een aantal gedichten en een drietal romans, op het eerste oog de uitingen lijken van een estheet, meen ik in het volgende duidelijk te kunnen maken hoezeer ethicus hij is. Bezien wij eerst enige secundaire literatuur over Marugg. Eva Abraham-Van der Mark wijdt een bijdrage aan hem onder de sprekende titel ‘Tip Marugg, een vreemdeling’. (Bzzlletin 143). Zijn eerste twee boeken Weekendpelgrimage (1957) en In de straten van Tepalka (1967), waarvan zij zegt dat deze als tropisch existentialisme zijn geclassificeerd, typeert Abraham als volgt: De vertwijfeling die voortkomt uit het leven tussen twee werelden, kenmerkend voor het werk van blanke Caraïbische schrijvers, is hier uitzonderlijk sterk aanwezig. Uit beide boeken spreekt een intens verlangen naar het leven, het contact met de medemens en de onmacht, het onvermogen, dat tot stand te brengen. (Bzzlletin, 143, p. 77) Abraham wijst ook op de nostalgie in Weekendpelgrimage en de terugkerende droom daarin van het ‘verloren eiland’. Van In de straten van Tepalka zegt zij dat de angst, de vervreemding en de eenzaamheid nog sterker aanwezig zijn dan in Weekendpelgrimage en dat hoop totaal lijkt te ontbreken. De hoofdpersoon zoekt ‘het contact dat van alle verzonnen mensen weer echte mensen zal maken, maar het lukt niet’ (p. 124, In de straten van Tepalka). Cees Zoon, in een waarlijk begripvol artikel c.q. interview met Marugg (gepubliceerd in de Volkskrant van 20 mei 1988, later als een soort nawoord opgenomen in de herdruk van In de straten van Tepalka) ontlokt Marugg de volgende ontboezeming op de vraag of hij echt gelooft in de ondergang van de wereld: Ja hoe zou je anders kunnen denken? Overal op de wereld is het mis. En de politiek stelt niets voor: alleen de corrupten doen er nog aan mee, alle goeden zijn eruit gestapt. Jos de Roo, in wat heet ‘een nooit gehouden interview met Tip Marugg’ - maar ondertussen met een hoog waarheidsgehalte - tekent uit Maruggs mond op: ‘Ik ben erg strikt in een scheiding tussen goed en kwaad’. (De Gids, juli-augustus 1989, p. 631). Schrijven noemt Marugg: je binnenwereld in de buitenwereld laten gebeuren. In plaats van | |
[pagina 52]
| |
abstracte woorden ga je als schrijver een verhaal geven, gebeurtenissen beschrijven die die ambivalentie ook hebben: zo en zo gebeurt het en een goed lezer kan dan reconstrueren wat jou bezighield. In een verhaal hoef je niet alles met logische redeneringen te bewijzen, je kan het laten gebeuren. Dat kan in een filosofie niet. Ik zou bepaalde dingen uit mijn werken niet in algemene termen kunnen uitdrukken, maar wel in een gebeurtenis. Dat is een voorsprong die schrijvers op filosofen hebben. Van Maruggs romans beperk ik mij hier tot De morgen loeit weer aan en meen er duidelijke elementen uit te distilleren die Maruggs occupatie met de ‘grote’ politiek illustreren. Toen het boek in 1988 verscheen was de lof van recensenten groot en kwam de publieke appreciatie nog in een stroomversnelling toen het boek voor de AKO-prijs genomineerd werd. Sober, strak, evocatief geschreven, vol beklemming over de ondergang van het Zuid-Amerikaanse continent waren de kernwoorden. Ik doe een paar grepen uit het boek, niet eens al te eclectisch. De hoofdfiguur uit het boek herinnert zich uit de tijd dat hij nog jongen was hoe hij met zijn oom een gevangenis in Venezuela bezocht waar hij gefascineerd werd door een gevangene die hem leerde om de wereld op een oorspronkelijke manier te bekijken. Hij had mij zonder woorden onderricht in het kijken naar dieren en planten op een nieuwe manier, details te zien die de meeste mensen niet zien, ook dingen die bijna onzichtbaar zijn. Wim Vogel, in diens enthousiaste recensie in Vrij Nederland (van 19 maart 1988) zegt daarover: Door dat kijken wordt hij zich bewust van de sociale ongelijkheid in Zuid-Amerika. Hij ziet de martelingen én hij ziet hoe een ijskoude god boven op de hoogste berg van Zuid-Amerika zich niet bemoeit met de alledaagse dingen van het leven. Nog een veelzeggende passage uit De morgen loeit weer aan; een nachtelijke reflectie van de hoofdpersoon: Eén grote chaos deze planeet. Joden vermoorden mohammedanen, katholieken blazen protestanten op en de man in het Witte Huis die de filmrol van president van de Verenigde Staten vervult stuurt steevast aan op een confrontatie met de Russen. Leugens en calomnieën, bijbelen geschiedvervalsingen hebben de wereld onverstaanbaar gemaakt en men vraagt zich af of er nog enige mogelijkheid bestaat om uit te stijgen boven de mengelklomp. In diezelfde nachtelijke visionair-lucide waarneming komt de volgende passage voor: In de verborgenste duisternis van de selva's en op de vaalbleke stranden | |
[pagina 53]
| |
waren duizend onbestemde fantomen, de verdoemden uit vijfhonderd jaren Latijnsamerikaanse geschiedenis treden uit hun schimmenrijk om de mens van vandaag te kwellen, af te matten of te vermanen; en zij beroven hem van zijn wapenrusting en zijn sieraden. De luchtwortels van de mangrovebossen langs de binnenbaaien drijven hun slechte adem uit over het landschap, en eeuwenoude bomen met kwaadaardig gekromde armen, als willen zij allen die te lang gezwegen en gezondigd hebben omklemmen en verstikken, hebben een satanische grijns in hun verweerde kruin, de lachgrimas van pijn en onmacht die niet uit de tijd is te lichten omdat zij het lijden en het onvermogen is van onze voorouders en wij voorbestemd zijn haar te blijven navoelen tot op onze sterfdag, om haar dan te doen overgaan op onze oudste zoon. Het leed van vandaag wordt gebracht door de dingen die gisteren zijn gebeurd. Sedert eeuwen gaat een passieve god het continent en de eilanden met stilzwijgen voorbij. Een sleutelpassage mijns inziens, wordt in de mond gelegd van Eugenio de dorpsgek. Alleen gekken spreken immers de waarheid! Dan volgt in alle tegendraadsheid en omkering van formulering en vol sarcasme wat het politieke credo van Marugg genoemd kan worden: Een mens krijgt grijze haren van dat lange wachten! Wie heeft ook weer beloofd een land van melk en honing? Dat de blinde zou zien? De dove horen? Een duizendjarig luilekkerland? Onderwijl: ontferm u over de rijken, ook miljonairs hebben verdriet, troost de sterken, krachtpatsers verliezen soms ook, vergeet de Derde Wereld, zend vertroosting voor de kapitalisten, en de blanken alstublieft ook niet te vergeten, nu met al die zwarten; negeer de zieken, de gevangenen, de eenzamen, verhef de bezige prostituée in de adelstand, maak de buit van de rover groter, help terroristen eens een handje, democraten staan al sterk op hun benen, doe eens wat voor een fascistisch regime; natuurbeschermers en gehandicapten, ook bejaarden en homoseksuelen krijgen al aandacht genoeg, geef de gezonden meer vitaliteit, maak al het water weer tot wijn, dronkaards zijn toch beste mensen! Al die jongens die stiekum masturberen, geef hun opwindende dagdromen, en nu wij het toch over kinderen hebben, laat alle schoolfrikken in hun slaap verstikken, indien zulks niet mogelijk is, laat dan de heilige geest de examenopgaven vooruit openbaren. Laat een notaris de hoofdprijs winnen in de loterij, zegen alle vorstenhuizen, geef elke prins een schone prinses, een extraatje aan alle verkrachters, vuur de sado-masochisten aan en ook de christen-socialisten, laat grondverschuivingen en vulkaanerupties alleen plaatsvinden in arme dichtbevolkte gebieden, er mogen geen treinen meer ontsporen vol bruingebrande toeristen. Zalf de gezagsdra- | |
[pagina 54]
| |
gers, wees vooral rijkelijk ten opzichte van dictators, slavenhouders en de CIA, geef drughandelaars grotere winsten en meer olie aan de Arabieren, geef ons een paus van dertig en iedereen dertig zilverlingen, sterk de armen van de beul, schenk de pyromaan een vaste hand, vergeet ook niet alle meerderheidsgroepen. Organiseer eens een reuzefestival dat via de tv wereldwijd wordt uitgezonden, waarbij smokkelaars en alcoholisten, woekeraars en politici, kettingrokers en belastingontduikers, bankdirecteuren en godloochenaars, milieuvervuilers en pornografen, vliegtuigkapers en boekrecensenten, zakkenrollers en kinderlokkers bekers en gouden medailles kunnen winnen! Het eind van het boek: in een paar minuten vernietigt de God van Zuid-Amerika dit continent, op een apocalyptische manier. Het is een hartekreet om wraak en vernietiging, totale destructie van dit verdorven, voze continent. Om 02.48 uur omvat God het continent met zijn reuzenarmen: met één hand aan de Atlantische oostkust en één hand aan de westkust aan de Pacific drukt hij met al de ontzaglijke geologische kracht die hij bezit. Het vasteland kraakt in zijn voegen. Op deze bijbels aandoende wijze, (waarvan hier maar een beperkt deel geciteerd is) wordt de apocalyps verbeeld en de ondergang van het continent | |
[pagina 55]
| |
geschilderd. Echter naast het afroepen van de apocalyps is er ook een bezwering in hoorbaar, in de zin van: dit staat te gebeuren, als jullie, machthebbers en samenleving niet rigoureus veranderen. De slotzin van het boek is: Dit zijn typisch woorden van de profeet, van Jesaja of Elia, die niet alleen zijn volk waarschuwt en drèigt met de pest, sprinkhanenplagen en de ondergang, maar het is ook een profeet, die als afgezant van God, over het vermogen beschikt om deze plagen daadwerkelijk te laten plaatsvinden. Tenzij, tenzij het volk op het laatste moment tot inkeer komt en luistert.
Marugg is de profeet ten voeten uit, roepend in de woestijn, de vernietiging afroepend om zo de verdorvenheid uit te drijven. Om het op zijn persoon en dagelijks leven te betrekken: Marugg is geen misantroop, geen zwartkijker, geen hypochonder, maar een lucide denker die lijdt aan het onvermogen om een rechtvaardige wereld tot stand te brengen. Alcoholgebruik past daar voor hem heel organisch in. Zoals Boeli van Leeuwen ooit tegen hem zei: ‘Iemand die zo drinkt als jij, moet daar een goede reden voor hebben’. Waarop Maruggs antwoord was: ‘Ik geloof het omgekeerde, een volwassen man die nièt drinkt moet daar een goede reden voor hebben’. Drank is voor een sensibel en sensitief iemand ook houvast; je kunt je wanen in een betere wereld. De roes en de vergetelheid verzachten de pijn en maken de ellende draaglijk. Naar zijn eigen zeggen: ‘Ik ben niet gelovig, daarom drink ik. Ik moet ergens houvast aan hebben’. Wat eenzaamheid heet en teruggetrokkenheid is, een aan kant gaan staan, een zich gewond terugtrekken, omdat het niet langer aan te zien en te verdragen valt: de verloedering, het normverval, het verdwijnen van rechtvaardigheid en zorgvuldigheid, de corruptie, het teloor gaan van het (eerder uit zijn mond geciteerde) strikte onderscheid tussen goed en kwaad. De waarschuwende profeet trekt zich terug in de eenzaamheid van de woestijn, in kemelhaar gekleed en met alleen het gezelschap van zijn honden om er slechts via de literatuur uit te komen, wanhopig-dreigend en visioenen schilderend van destructie. En als de meest barre plagen en zelfs dreigementen met de ondergang van het continent niets meer uithalen, laat dan maar de grote ‘Verelendung’ plaats vinden. Na de grote Kladderadatsch is tenminste de mogelijkheid gecreëerd voor iets moois, een betere wereld. | |
[pagina 56]
| |
Frank Martinus Arion: de politiek voorbijFrank Martinus, geboren in 1936, is jonger dan Van Leeuwen en Marugg. Hij groeide op in de armoedige omstandigheden waar het merendeel van de zwarte Curaçaoenaars in die periode (en ook nu nog) in verkeerde. In de zestiger jaren studeerde hij Nederlandse taal- en letterkunde in Leiden, een studie die hij, toen hij in 1965 naar Curaçao terugkeerde onderbrak, om deze een aantal jaren later met een doctoraal af te ronden. Zijn promotie tot doctor van de Leidse universiteit is aanstaande. Vermelding verdient eveneens dat hij in de zeventiger jaren enkele jaren in Suriname werkzaam is geweest, waar hij betrokken was bij linguistisch onderwijs en onderzoek. De daaruit ontstane band met Suriname is steeds gebleven, ook dankzij zijn vrouw Trudi Guda (die onder andere publiceerde over de interessante Surinaamse dichter Aleks de Drie). Sinds 1980 is Frank Martinus Hoofd van het Antilliaanse Talenbureau, het Instituto Lingwistiko Antiano, dat zich onder meer bezighoudt met de wetenschappelijke bestudering en de begeleiding van de invoering van het Papiamentu. Als hoofd van het ILA is hij, in een land waar de taalproblematiek zozeer leeft en waar de officiële plaats van het Papiamentu bevochten moet worden daardoor ipso facto met echte taalpolitiek bezig. De weerstanden die in dat verband overwonnen moeten worden, het gemanoeuvreer ook, afgewisseld met powerplay, de omgang met het politieke circuit, het druk uitoefenen, het fungeren als kop van Jut, het is allemaal, plaatselijke, politiek in optima forma. In die sfeer ligt ook een andere activiteit van Martinus, die in de plaatselijke verhoudingen, politiek geladen en beladen is. Martinus is de auctor intellectualis, instigator en organisator van de Skol Humanista na Papiamentu, een bijzondere school, die humanisme en Papiamentu in het vaandel draagt. In zoverre is deze school bijzonder ‘bijzonder’ omdat zij niet uitgaat van de monopolistische rooms-katholieke of protestants-christelijke organisatievormen, waardoor het bestaansrecht van de school tegen de klippen op bevochten moet worden op de verenigde cohorten van politiek, ambtenarij en kerken. Martinus' politieke rol lijkt een culminatie te vinden in 1990, toen hij met het oog op de Statenverkiezingen een eigen politieke partij oprichtte, de K.A.R.A., waarvan hijzelf lijsttrekker was en als zodanig meedong naar een Statenzetel. Politieker kan het niet, zou men geneigd zijn te zeggen. Toch wil ik hierna aantonen, zoals boven verwoord, dat Martinus de practische politiek voorbij is. Onverlet blijft overigens dat zijn literaire productie een zeer nadrukkelijke politieke en ideologische lading heeft, op het revolutionaire af. | |
[pagina 57]
| |
In 1969 startte Martinus in Curaçao het cultureel-politieke eenmanstijdschrift Rukú (waarvan de bevruchtende betekenis nog altijd onvoldoende onderzocht is, maar die onmiskenbaar van belang geweest is). Het tijdschrift fungeerde als een heraut en illectueel medium voor allerlei opstandige en rebelse jongeren, aangeraakt door de tijdgeest, die voor een deel in Nederland studeerden. De beginselverklaring in het eerste nummer zette de toon: Het tijdschrift dat enkele jaren in een oplage van rond duizend exemplaren verscheen werd goeddeels door Martinus volgeschreven, strijdbaar en fulminerend tegen kolonialisme, materialisme, barbarisme; anti-Nederlands en anti-blank, maar vooral pro-Antilliaans, pro-zwart, pro-Afrika. In een interview in 1971 zei Martinus het aldus: ‘De tactiek van Rukú is om eerst het godaspect van het kolonialisme te breken; aantonen dat de cultuur van de kolonisten bijzonder laag was, omdat de kolonisten de mensen waren die van hun eigen land wegtrokken en dus toch niet de beste mensen waren; een groep van feodalen’. Cultuur, zei hij ook, is meer dan kunst, het is leven. Het leven op een hoger peil brengen is een politieke zaak en in die politiek is een bepaalde mentaliteit die de culturele verhoging in de weg staat. De politiek en de politicus kunnen niet overtuigen, door een gebrek aan creativiteit en onafhankelijkheidsgevoel. De cultuur wordt nog altijd gezien als een luxe van een koloniale mogendheid. Nu dat wegvalt denkt men alleen aan economische ontplooiing. Dat dit afhankelijk is van een culturele basis beseft men niet. Een waarheid die wij | |
[pagina 58]
| |
via culturele protesten in de politiek proberen te brengen. Wij kunnen ons de weelde niet veroorloven cultuur en politiek te scheiden. Cultuur betekent het in groei brengen van het land. Doe je dat niet, dan maak je je schuldig aan barbarisme. Zo is de situatie op de Antillen nog steeds. Als er morgen oorlog komt, hebben we niet eens een beetje maïs in reserve, omdat zelfs aan het land nog niets is gedaan. Er heerst een afhankelijkheidsmentaliteit die de zo gewenste onafhankelijkheid in de weg staat. En hoe meer geld je erin pompt - bij deze mentaliteit - hoe dieper het zinkt. Je moet er geen geld in pompen, maar je moet de Antillianen leren het allemaal zelf te doen. (Haagsche Courant, 8 maart 1971). De slotzin van het interview is te pikant, met het oog op Martinus' partijpolitieke activiteiten twintig jaar om niet geciteerd te worden: Ik had nu geen dag langer moeten blijven, of ik had een politieke partij opgericht. Maar het is niet mijn uitgangspunt, ik ben tenslotte een schrijver. Nee, ik ga alleen maar als ik echt iets kan doen. Zijn dichtbundel Stemmen uit Afrika (1963) past geheel in die tijd en in zijn vereenzelviging met de Négritudebeweging die in het Caraïbisch gebied uitgedragen werd door Frantz Fanon, Aimée Césaire, Maryse Condé en in de Verenigde Staten door ‘Black Power’. Zijn fameuze, in 1973 verschenen roman Dubbelspel valt daar, mijns inziens, wat buiten ook al doordat deze zich ten volle op Curaçao afspeelt en de internationale inslag mist van zijn beide andere romans. De roman Afscheid van de koningin, verschenen in 1975 en het in 1981 gepubliceerde Nobele Wilden (in mijn ogen niet alleen een miskend boek, maar in de literaire kritiek ook oneer aangedaan) passen geheel en al in de context van op zoek naar de ‘roots’, Afrika als culturele voedingsbodem en zich heftig afzetten tegen het kolonialisme. De roman Dubbelspel die Martinus' faam puissant heeft gevestigd illustreert heel duidelijk hoe Martinus de link legt tussen literatuur (bijna zou ik zeggen leer) en leven, tussen zijn maatschappelijk-politieke opvattingen en de werkelijkheid. De handeling en gebeurtenissen van het boek spelen zich geheel en al af in Wakota, een buitenwijk van Willemstad, aan de rand van de knoek. Ik geef (ietwat verkort) de samenvatting weer van Ineke Phaf: Strategische punten zijn het zeventiende eeuwse Joodse kerkhof, de katholieke kerk, het hoerenkamp Campo Alegre, de deftige woonwijk van de Shellwerknemers Prinsessendorp en het plaatselijke vliegveld, allemaal gemakkelijk te bereiken en vaste opties in het wereldbeeld van de hier levende mensen. In het klassiek in drie delen opgebouwde werk spelen vier mannen de hele middag domino, een spel dat op zich al een | |
[pagina 59]
| |
Caraïbisch werkelijkheid - altijd ambivalent - tot thema heeft. De twee met elkaar spelende paren symboliseren de ‘ouderwetse’ en de ‘moderne’ opvattingen, om zich op het eiland van een onafhankelijk bestaan te verzekeren. Tijdens de voorbereidingen voor het spel en het spelverloop zelf wordt in de loop van de discussies en gebeurtenissen een enorme hoeveelheid informatie over de materiële, politieke en persoonlijke zorgen van de deelnemers en hun kennissen gegeven, waardoor de meest verschillende persoonlijkheden naar voren komen. Het gaat om het gebrek aan geld voor de dure school van de kinderen, de betekenis van een goed paar schoenen als statussymbool, de inrichting van de huizen naar verschillende smaak of de moeilijke gesprekken tussen geliefden. De oudere mannen verliezen het spel, dat ze eigenlijk vanwege hun reputatie en kundigheid hadden moeten winnen. Hun einde wordt dan ook nog met hun gewelddadige dood aan het einde van de dag bezegeld. De jongeren hebben daarentegen tijdens het spel en hun onverwachte succes een levensdoel gevonden. De Bovenwinder uit Saba gaat terug naar huis om daar met het kapitaaltje, dat hij op Curaçao heeft verdiend, een bestaan op te bouwen en een gezin te stichten. En de ander neemt het besluit met zijn geliefde samen te gaan wonen en een meubelfabriek volgens coöperatieve arbeidsmethodes, die via Solema, die in Europa gestudeerd heeft, in deze Caraïbisch samenleving geïntroduceerd worden. Ook zij is voorstander van het recht van de vrouw op seksuele vrijheid, een recht overigens dat ook door haar buurvrouwen vanuit financiële overwegingen als vanzelfsprekend wordt gepraktiseerd. Europese mensen spelen in deze roman helemaal geen rol. Iedereen heeft een donkere huidskleur, die met de tinten van verschillende houtsoorten wordt vergeleken, het materiaal waarmee de eerste coöperatieve onderneming - de meubelfabriek - zal gaan draaien. (Bzzlletin, 143, p. 12-13) Ook de ‘dagelijkse’ politiek komt ruimschoots aan bod in Dubbelspel, zoals in de realistisch-vermakelijke scene over Manchi, de deurwaarder: Maar hij had z'n problemen. Allereerst de ongeasfalteerde weg voor zijn huis. Al lang voor het huis klaar was, had hij aan het bestuurscollege van Curaçao, dat toen in handen was van de DP (Democratische Partij), gevraagd die weg te asfalteren. Hij had de toezegging gekregen dat het zou gebeuren; zonder enige moeite, omdat hij toen een bijzonder actief lid was van deze partij, waaraan hij ook zijn definitieve benoeming als deurwaarder te danken had. Maar tegen dat zijn huis afgebouwd was, kwam er een verkiezing, die door de NVP (Nationale Volkspartij), de grootste tegenstander van de DP, gewonnen werd. | |
[pagina 60]
| |
Heel speciaal om hem, de bekende DP-er Manchi Sanantonio, uit wraak eronder te houden, asfalteerde men de weg niet! (Politieke wraakgevoelens op de Antillen overtreffen alles wat Sicilianen - de (domme) helden van de vergelding - op het gebied van de wraak zouden kunnen verzinnen!) Door zijn dominospel met Boeboe Fiel, die een uitgesproken NVP-er was, door de invloed van Wakota in het algemeen; wellicht ook om z'n kansen de weg geasfalteerd te krijgen te verhogen, verminderde Manchi daarna zijn activiteiten voor de DP. Zozeer, dat partijmensen hem ervan verdachten heimelijk tot de NVP te zijn overgegaan. Toen de DP kort daarop in een vervroegde verkiezing het eilandelijk bestuur weer won, weigerde men dan ook, zij het niet openlijk, de zandweg voor hem te asfalteren. Ik wil ook speciaal wijzen op de rol van vrouwen in de romans van Martinus. Veelzeggend is dat zowel Dubbelspel als Afscheid van de koningin beide tot opdracht hebben ‘Aan vrouwen met moed’; (in Nobele Wilden is dat: ‘Aan mensen met morele moed’). In Dubbelspel is het de eerder genoemde zwarte vrouw Solema in wie de négritude gesublimeerd wordt en aan wie in het Naspel van het boek een politiek beginselprogramma in de mond wordt gelegd waarin ook de, practiserende, politicus Martinus te horen is: Eerst meer coöperatieven. Dan gaan we alle coöperatieven samenbundelen in een politieke partij; een partij dus - zei ze - op coöperatieve socialistische grondslag. En zegt Martinus niet zelf, in gesprek met H.M. van de Brink (in diens Reis naar de West) ‘Als je de vrouwen hier in beweging zou krijgen, zou alles veranderen. Zij hebben de macht, de traditie. De mannen lopen maar | |
[pagina 61]
| |
een beetje achter hen, stoer te doen’. Gerrit Komrij, toch niet de minstkritische literatuurbeschouwer, heeft Dubbelspel in Vrij Nederland geprezen als ‘een volwaardig politieke roman’ en zo waar de gepatenteerde zwartkijker (althans waar het de laatste resten tropisch Nederland betreft) W.F. Hermans waardeerde Dubbelspel als ‘een boek, niet alleen curieus als staal van koloniale belletrie, maar een grootse roman op zichzelf, een zeldzaamheid in de hele Nederlandse literatuur’. Hiervoor is al gehint op Martinus pré-occupatie met het politieke bedrijf. Zijn onvrede formuleerde hij t.o.v. Cees Zoon, betrokken op het punt van de Antilliaanse onafhankelijkheid, aldus: ‘Onafhankelijkheid is niet iets dat uit het Antilliaanse volk zelf zal komen, gelooft Martinus, maar bewerkstelligd moet worden door de politieke elite. ‘Maar de politieke elite die we nu hebben loopt achteraan, niet voorop. Zodra iets niet populair is houden ze ermee op. Het is geen elite, het is het achterlicht. Dan is het gesprek afgelopen. We moeten heel hard werken aan culturele onafhankelijkheid’ (Volkskrant 10 juni 1988). Zoals gezegd heeft Martinus zelf recent de consequentie uit zijn opstelling getrokken en zich daadwerkelijk in de politieke arena begeven en daartoe een eigen politieke partij opgericht, KARA, KAmbio RApido (spoedige verandering), om op deze manier deel te nemen aan de Statenverkiezingen van 16 maart 1990. In december 1989 publiceerde KARA haar actieprogramma. In het programma is onder andere opgenomen de streving om in 1998 politiek onafhankelijk te willen zijn en voordien reeds economische autonomie te bewerkstelligen. Andere actiepunten zijn verhoging van de arbeidsproductiviteit en de inkomens, verbetering van de dienstverlening van overheidswege, invoering van het Papiamentu als officiële en administratieve taal, meer contacten met de Caribische regio, een project ‘Komeet’ dat in tien jaar tijd 10.000 banen moet scheppen, ontwikkeling van de eigen landbouw en ontwikkeling van de culturele infrastructuur. In de media kregen KARA en Martinus ruime aandacht, edoch de zichtbare aanhang bleek beperkt. De partij slaagde er niet in het benodigde aantal van ruim 700 handtekeningen te vergaren dat nodig was om door het Hoofdstembureau toegelaten te worden. KARA meende dat het geringe aantal handtekeningen te herleiden viel op de oneerlijke concurrentie van andere partijen die, zichtbaar en wel, de ondersteunende handtekeningen voor enkele tientjes kochten. Een door KARA aangespannen kort geding tegen deze praktijken mocht niet baten. Het doek viel, toen KARA zich eind januari 1990 uit protest terugtrok uit de verkiezingsstrijd. Exit Martinus als practiserend politicus. Zijn daadwerkelijke politieke optreden zie ik veeleer als een ‘ultimum | |
[pagina 62]
| |
remedium’, voor mijn part een laatste stuiptrekking te noemen van iemand die op alle mogelijke manieren geprobeerd heeft en probeert, via de literatuur, de maatschappij aan te spreken, te veranderen, literaire middelen in te zetten om zijn mens- en maatschappijbeeld uit te dragen. Het lijkt welhaast de ironie ten top: de revolutionair die ten einde raad en ten langen leste zich, noodgedwongen, afgeeft met de ‘kleine politieke middelen en procedures’. Naadloos sluit een dergelijke opstelling overigens aan op een opmerking die Martinus ietwat terloops maakt in een gesprek met Cees Zoon: ‘Maar wat ik boeiend vind, is dat literatuur een inspiratiebron kan zijn voor handelen. Voor mij is de scheiding tussen die twee niet zo heel groot’ (Volkskrant 10 juni 1988). Voor iemand als Martinus die in de laatste jaren zijn creatieve energie ook richtte op taalpolitiek, op cultuurpolitiek (in de vorm van het project ‘Removal of language barriers in the Caribbean’ is een dergelijke stap in de politiek niet zo verbazingwekkend. Het is de Konsekwenz zum Teufel gevoerd. Maar evenzeer meen ik, hem kennende, dat nu hij de kous wat op de kop heeft gekregen, hij zijn strevingen weer ten volle zal richten op de literatuur en dat het ‘dubbelspel’ voorlopig afgelopen is. Uit de weergave van Frank Martinus Arions literaire activiteit zal zonneklaar zijn hoezeer hij een gedreven maatschappijkritische schrijver is wiens werk geheel en al staat in het teken van de literaire verbeelding van een uitgesproken politiek-maatschappelijke stellingname op alle mogelijke voor de Curaçaose, Antilliaanse, Caribische samenleving onderliggende problemen. Kwesties als kolonialisme, socialisme, onafhankelijkheid, raciale en sociale verhoudingen krijgen in literaire vorm op meeslepende wijze verbeelding.
Een gedreven, gepassioneerd iemand als Martinus (die dan bovendien nog het geklungel van de gangbare politiek en de povere kwaliteit van de politici lijdzaam moet aanzien), komt dan licht in de verleiding om zelf ‘de verbeelding aan de macht’ te brengen. Wanneer de literaire middelen de verandering en de vooruitgang niet tot stand kunnen brengen, dan moet het heil gezocht worden in - óók - de politieke middelen. Hoe merkwaardig dat in, gedistancieerde, Nederlandse ogen moge lijken, in het Caribische cultuurpatroon, ce n'est qu'un pas. De gelijkenis met Vargas Llosa's dilemma en afweging is te frappant om niet in het oog te lopen. | |
De moraal van het verhaalVan het literaire werk van Boeli van Leeuwen, Tip Marugg en Frank Martinus Arion kan stellig niet gezegd worden dat het ‘l'art pour l'art’ is. Voor | |
[pagina 63]
| |
alle drie geldt dat het politiek en maatschappelijk geladen literatuur is. Zij schrijven weliswaar in het Nederlands, maar hun hele thematiek, de couleur, de inspirerende onderstromen, staan haaks op de eigentijdse Nederlandse literatuur. De gedrevenheid in hun werk, de maatschappelijke bekommernis die eruit spreekt is in de Nederlandse literatuur ver te zoeken en men moet teruggaan naar Multatuli om dezelfde inspiratiebron aan te boren. De literaire produkten van Van Leeuwen, Marugg en Martinus Arion hebben wèl aansluiting met de Latijns-Amerikaase literatuur, met de Oost-Europese, met die van andere economisch onderontwikkelde landen. Blijkbaar correleert welvaart en luxe met ego-literatuur en armoede en ontbering met gemeenschapsliteratuur. In Nederland bestaat tussen politiek en literatuur een waterdicht schot. Daardoor is de Nederlandse politiek ook zo saai, zo bloedeloos en zo ongeïnspireerd. De Antilliaanse politiek, die op zich veel uitbundiger, schilderachtiger en ook minder zuiver op de graat is, wordt bedreigd door andere gevaren en verlokkingen. Daarom ook heeft de Antilliaanse politiek zo broodnodig behoefte aan Boeli van Leeuwen de moralist, de profeet Tip Marugg en de revolutionair Frank Martinus Arion. Zo blijft ook de verbeelding aan de macht, naast de inbeelding. Tegenover de conspiratie, de inspiratie! |
|