| |
| |
| |
Geen enkel verdriet duurt honderd jaar
1982 |
139 bladzijden |
illustraties door Jenny Dalenoord |
bandomslag door Jenny Dalenoord en Nico Richter |
twaalf afzonderlijke verhalen |
motto: Ningun malu no ta dura cien aña (Antilliaans spreekwoord) |
geraadpleegd tweede druk 1983, Em.Querido's Uitgeverij, Amsterdam |
jeugd van 12 jaar en ouder |
vertaald in West-Duitsland |
| |
| |
| |
Hondeschrik
Een politie-agent schiet alle honden, die geen penning hebben, dood -
zelfs op de particuliere erven. Met Kerstmis gaan de kinderen daarom aguinaldos
zingen om zo geld te verzamelen om penningen te kopen.
| |
De rode pet
Dudu, die liftjongen is in het ziekenhuis, gaat 's avonds stiekem naar
een feest kijken op landhuis Santa Cruz. Hij verliest daarbij zijn mooie rode
pet waar hij zo trots op is, waarna deze door de feestgangers vernield
wordt.
| |
Een vulkaan gedoofd door tranen
Jeroen Zegers, veertien jaar oud, heeft een opstelwedstrijd gewonnen. De
prijs bestaat uit een reis naar Suriname en de Nederlandse Antillen. Dit
verhaal vertelt over zijn bezoek aan Saba, waarover allerlei bijzonderheden
vermeld worden. De titel is ontleend aan het economische gegeven dat alle jonge
mannen in het buitenland moeten werken, waardoor de jonge vrouwen alleen en
huilend achterblijven op het vulkanische eiland.
| |
| |
| |
Geen enkel verdriet duurt honderd jaar
Het Curaçaose jongetje Ibi woont alleen in Nederland. Hij vindt het
moeilijk zich aan te passen. Als het Kerstmis wordt, krijgt hij nog meer
heimwee naar zijn eiland. De vriendjes en vriendinnetjes uit de klas zorgen er
dan voor dat hij een zakje met aarde van Curaçao krijgt.
| |
De beschaving komt naar Santa Maria
De nieuwe politie-chef Horacio Torre laat alleen degenen die kunnen
lezen en schrijven in de bioscoop toe, om daarmee iedereen te dwingen wat
ontwikkeling op te doen. De kinderen van het dorp vinden er natuurlijk wat
op...
| |
Boems en de Boom-van-zee-of-land
In Demerara, Guyana, worden de kinderen als ze een jaar of zes oud zijn
uit een hoge boom geschud, waarbij zo òf in het water òf op het land terecht
zullen komen. Dat zal bepalen of ze landbouwer of zeeman zullen worden. Ook
Boems, het wilde jongetje, moet springen...
| |
Aracoya verdwijnt
Dit korte verhaal gaat over een Indianenstam aan de Orinoco-rivier, die
uitsterft ten gevolge van een geheimzinnige schimmelziekte. Door het oprukken
van de blanke beschaving gaan de Indianen te gronde.
| |
Het huis aan de afgrond
Otero woont op de bergrand bij La Guaira in Venezuela. De aarde onder
zijn huis brokkelt steeds verder af, maar hij laat zich niet verdrijven en
blijft in zijn woning.
| |
| |
| |
Van verre eilanden en reuzen
Waarom noemden oude reizigers de Benedenwindse eilanden de
Reuzeneilanden?
| |
Het vuurbaken van Bonaire
Lang geleden toen er nog geen vuurtoren was, zorgde de jongen Michiel
voor een groot houtvuur op de zuid-oost-punt van het eiland om de schepen te
waarschuwen voor de gevaarlijke zee. Dit verhaal vertelt hoe Michiel eens zijn
eiland redde van de zeerovers en daarom vuurbaken-wachter werd.
| |
Ada-mo-edu en zijn wilde paard
Tijdens een orkaan, meer dan driehonderd jaar geleden, werd er bij de
Indianen op Aruba een prachtig veulen geboren, waaruit een schitterend paard
groeide, dat alleen de jongen Ada-mo-edu (= regen) gehoorzaamde. Als de
kaperschepen komen om paarden te roven wordt de hengst onder Ada-mo-edu
neergeschoten.
| |
Een vergeefse tocht
Op plantage Santa Martha wordt de jonge slavin Kingi vermist. Met behulp
van de Indianen zetten de soldaten een zoekactie in, maar Joost van Beckhoven
gaat er alleen op uit. Hij vindt Kingi vastgebonden in een grot waar de
slavenjagers van de lorrendraaier haar achtergelaten hebben. Ze is echter
verdronken toen het hoog water werd. Joost neemt haar mee om haar te
begraven.
Als een korte ‘toegift’ zal ik het laatste Caraïbische boek bespreken.
Dit is in tegenstelling tot de andere werken een verhalenbundel met twaalf
losse, afzonderlijke verhalen dis voor een deel eerder verschenen zijn in
Mozaïek (1962) en
De Trapeze (1967). Het zijn over het
algemeen vrij | |
| |
korte verhalen voor de hoogste klassen van de
lagere school en de brugklas; de leeftijdaanduiding in de eerste druk is fout.
De verhalen zijn tussen de kinder- en de jeugdliteratuur in, zou je kunnen
zeggen. Ik zal de verschillende aspecten gezamenlijk bespreken, niet van elk
verhaal apart.
De twaalf in deze bundel verzamelde verhalen zijn zeer uiteenlopend in
de tijd en in de ruimte waarin ze spelen. De verhalen spelen in de tijd toen de
Indianen nog maar net gekoloniseerd waren, driehonderd jaar geleden, in de
slaventijd anno 1700, meer dan honderdvijftig jaar geleden, over de Indianen
die verdreven worden door de opdringende westerse techniek. Een gaat zelfs
terug naar de pre-historie, de mythische tijd, de overige spelen in het heden
van de twintigste eeuw.
In de verhalen zelf zijn de tijdsaanduidingen meestal nogal vaag: twee
zijn nauwkeurig te bepalen rond de kersttijd, in de overige is de tijd diffuus.
Omdat verhalen momentopnamen zijn is deze tijd ook niet zo belangrijk.
De ruimte is
Willemstad op
Curaçao, landhuis Santa Cruz, plantage Santa
Martha of Curaçao in het algemeen. Aruba, Bonaire, Saba, Venezuela aan de
Orinoco of bij La Guaira, en een Zuidamerikaans stadje komen ook voor; een
verhaal speelt in Nederland.
Deze verscheidenheid van tijd en ruimte vinden we ook terug in de
uiteenlopende figuren, waarbij kinderen steeds de hoofdrol spelen. Soms is hun
leeftijd nauwkeurig gegeven, soms niet. Boems is zes jaar, Jeroen veertien.
Over het algemeen zijn het jonge kinderen van rond de twaalf jaar, maar er zijn
ook volwassenen zoals Otero.
De kinderen zijn Nederlanders, Curaçaoenaars, Sabanen, Indianen,
Bonaireanen, Venezolanen; ook hier is er een grote verscheidenheid.
Vaak staan ze tegenover de volwassenen: Hondeschrik, de politieagent die
de honden van de kinderen wil neerschieten; de autoritaire politie-chef Horacio
Torre; de ouders met hun bevelen en listen; de verrader Govert van Dam
tegenover redder Michiel; de gevreesde kapers; de slavenjagers; de strenge
pleegouders van Ibi. Maar daarnaast zijn er natuurlijk ook sympathieke ouderen,
en niet élke jongere is sympathiek: de broer van Boems bijvoorbeeld.
Er wordt verteld over (oude) gebruiken rond de kerstdagen: het
schilderen van het huis, het kopen van nieuwe kleren, de aguinaldos. Er zijn
tegenstellingen op Curaçao tussen rijk en arm: Dudu wiens prachtige pet door de
rijke feestgangers achteloos vernield wordt; de kinderen moeten | |
| |
geld voor enkele hondepenningen bij elkaar schrapen om de honden van de dood te
redden. Op Saba moeten alle mannen van het eiland elders werken en studeren; de
vrouwen blijven alleen achter met de kinderen. De positie van de Indianen
vroeger en nu wordt verteld: de ongelijke strijd tegen de oude veroveraars en
de moderne techniek. De politieke situatie in Zuid-Amerika met zijn domme maar
machtige politie en censuur. De slavernij en haar gruwelijke gevolgen en
bijzonderheden: kinderen worden van hun ouders gescheiden door verkoop; het
roven van de slaven en de slavenjacht. Het oude geloof en het heimwee naar je
geboortegrond: de Curaçaose Ibi is dolblij met een zakje aarde van Curaçao
zodat hij in het verre Nederland toch iets van huis bij zich heeft. Zo is er
een veelheid van bijzonderheden; in weinig ruimte wordt op natuurlijke wijze
erg veel verteld.
Van welke kant je deze bundel benadert, steeds valt zijn verscheidenheid
op. De reeds vroeger verschenen verhalen en de nieuwe zijn zo een mooie
aanvulling op de romans. Sommige verhalen sluiten daar nauw bij aan:
Gewoon een straatje,
Andere mensen zijn ook gewoon;
Marijn bij de Lorredraaiers,
Mens te koop.
Miep Diekmann heeft voor haar stof geput uit
oude verhalen als dat van Juan de Castellanos over de Islas de Gigantes en
historische bijzonderheden. Zoals Nederland zijn beroemde jongens heeft die hun
vingertje in de dijk stopten, enz., zo heeft Bonaire nu ook zo'n legendarisch
jongetje gekregen in Michiel.
Tegenover die verscheidenheid staat de eenheid van thema achter al deze
verhalen: het individu (of groepje), de jeugd verzet zich tegen de grote groep,
de groep groten, de gevestigde orde, de ouders, de macht. De jeugd vecht om
zichzelf te kunnen zijn; ze draagt een individualiteit uit die ze moeizaam
bevecht en verdedigt. Als zodanig sluit deze verhalenbundel, op het eerste oog
zo heel anders dan de romans, aan bij het vorige werk van Miep Diekmann.
De publicatie van de verschillende verhalen die in
Geen enkel verdriet duurt honderd jaar
zijn verzameld, ligt twintig jaar uit elkaar: van 1962 toen
Mozaïek verscheen, tot
De Trapeze in 1967 en 1982 toen de niet
eerder gepubliceerde verhalen het licht zagen. Toch vormen ze een hechte
eenheid. De vijf nieuwe sluiten in thematiek en stijl aan bij het vorige
werk. | |
| |
Zo is de sfeer van het nieuwe ‘Hondeschrik’ sterk verwant met
Gewoon een straatje. Zoals in het
kinderverhaal Shon Karkó Bonaire zijn eigen sprookjesfiguur
kreeg, zo krijgt het in ‘Het vuurbaken van Bonaire’ een eigen jeugdige held.
Gegevens over de Indianen in
Marijn bij de Lorredraaiers worden
aangevuld in ‘Ada-mo-edu en zijn wilde paard’.
De taal is humoristisch en zeker te moeilijk voor de middenklassen van
de lagere school. In de tweede druk is de leeftijdaanduiding dan ook veranderd.
Deze bundel is inderdaad meer geschikt voor wat oudere kinderen. Let
bijvoorbeeld op taalgebruik in passages als: ‘Meneer stond de maat te slaan met
zo'n uitgestreken kerstmis-gezicht, want er was net een Amerikaanse toerist aan
het filmen. Wedden dat die film straks overbelicht is van alle hemelse
zaligheid die van meneer de koorleider afstraalde?’ (p. 12) En in het volgende
gedeelte: ‘Die nieuwe chef van politie moest het niet te gek maken met zijn
beschaving. Want vlooien kreeg je toch allemaal, of je nu wel of niet lezen en
schrijven kon. En de muggen en vliegen vroegen je heus niet eerst voor ze je
ogen en oren en mond in kriebelden of je lezen en schrijven kon. Páts, dat was
er weer een dood. Een stevige hand, die goed mikken kon, daar had je meer aan
in Santa Maria.’ (p. 73)
Zoals
Miep Diekmann eerder cliché-situaties
gebruikte in
De boten van Brakkeput en in
...En de groeten van Elio, zo doet ze dat
hier in ‘Het vuurbaken van Bonaire’. Het taalgebruik is helemaal gebaseerd op
de clichétaal in de oude jongens-held-figuren-boeken. De schurk Govert van Dam
is ‘klein van gestalte, zwijgzaam en niet zo geliefd bij de mensen’, hij vloekt
bovendien; de vreemdeling is ‘verraderlijk’; Michiel is de onbetwiste held die
de mensen redt. Storm op zee, het reddende en verraderlijke vuurbaken, de spion
die afgeluisterd wordt versterken dit clichégebeuren. Miep Diekman zal het
‘grinnikend’ geschreven hebben.
Er zijn trouwens veel elementen die aansluiten bij vorig werk; het
maatschappelijke aspect valt vooral op.
De Indianen die de ongelijke strijd tegen de koloniale veroveraars
verliezen; hun rol tegenover de negerslaven tegen wie ze gebruikt worden; hun
ondergang ten gevolge van de technische beschaving; het geterroriseerd worden
door hun eigen mensen en hun verzet daartegen...
De negerslaven die te lijden hebben van de blanken, de vlucht van Kingi
(zoals Knikkertje en Isabella), de scheiding blank-zwart die nu nog bestaat, de
armoede, het analfabetisme en de werkloosheid... ‘Werken - dat was een vreemde
zaak als je de grote mensen geloven mocht. | |
| |
“Werken, dat deden we
in de slaventijd. En die is voorbij!” beweerden ze altijd fier. Maar diezelfde
vaders en moeders, die dat zeiden, konden stil en kribbig en ten slotte
wanhopig zijn, omdat ze nergens werk konden vinden. Of alleen maar werk voor
een kort tijdje, waar ze te weinig mee verdienden voor hun grote gezin.’ (p.
9)
Mensen moeten om economische motieven van hun eiland weg om ergens
anders werk te zoeken, zoals in
Padu is gek.
In de maatschappij is Het Gezag vijandig omdat het aan de kant van de
rijken staat en geen rekening houdt met armoede (Hondeschrik), of omdat het dom
en arrogant is (De beschaving komt naar Santa Maria). De mensen verzetten zich
wel ertegen met de beperkte middelen die ze hebben, maar het verzet komt in
deze verhalen vooral van de kinderen. De jeugd is de ouderen duidelijk te slim
af. Zie ‘Boems en de Boom-van-zee-of-land’; een mooie uitwerking van het
bakerpraatje uit
De dagen van Olim dat de kindertjes aan de
boom groeien. ‘Toen wisten de mensen van het dorp genoeg. En ze lachten zoals
ze in lange tijd niet gelachen hadden. Omdat er gelukkig ook nog jongetjes
bestonden, die grote jongens en slimme mensen te slim af konden zijn.’ (p.
88)
Het jongens - meisjes - rolpatroon wordt evenals in vorig werk
doorbroken. Het meisje biedt weer de oplossing die de jongens niet kunnen
vinden. Wel zijn de hoofdfiguren steeds jongens.
Een ander terugkerend motief is dat van de cultuurverschillen tussen
Curaçaoenaar en Nederlander. Wie Ibi in het titelverhaal maar een vreemd
jongetje vindt met zijn heimwee dat verdreven wordt door een beetje Curaçaose
aarde, zou van de Surinaamse schrijver
Edgar Cairo diens roman voor volwassenen
Koewatra Djodjo/In de geest van mijn
kultuur moeten lezen, waarin hetzelfde motief optreedt.
Evenals in De dagen van Olim en
Driemaal is scheepsrecht wordt van de
lezer begrip gevraagd voor de Antilliaanse cultuur, die positief gewaardeerd
wordt. Ook door middel van het schetsen van bijzonderheden omtrent Curaçao en
Saba en uit de slavengeschiedenis wordt begrip gevraagd via informatie.
Het motief godsdienst en kerk wordt in het eerste verhaal geprofaneerd
via het kerstgebeuren. In de kerstnacht worden een achttal jonge hondjes
geboren en wordt de Herodus/Hondeschrik vermurwd: ‘Gaan jullie maar mooi
kerstliedjes zingen van vrede op aarde, terwijl Hondeschrik onze honden
vermoordt, net als Herodes,’ riep Enith nu goed giftig. Zij was op school erg
goed in bijbelse geschiedenis, maar zoals zij die | |
| |
gebrúíkte, dat
hadden ze haar níét op school geleerd!”’ (p. 10)
Zo zijn er meer verwijzingen, bijvoorbeeld: ‘“Alles waar die kinderen in
de aguinaldos over zongen - over de geboorte, over de herders, over de vlucht
naar Egypte en over de drie koningen - dat lijkt zo lang gelden. Maar het is
een paar dagen geleden híér gebeurd, bij ons. Ai, niet helemaal hetzelfde, maar
bijna hetzelfde.”’ (p. 20)
Ibi gebruikt het toneel over het kerstgebeuren om er eigen grieven in te
spuien. Bijbelse verhalen worden tot nieuwe morele waarden uit de eigen tijd en
kinderwereld omgevormd!
Alle mensen in deze verhalenbundel bevechten zichzelf een stukje eigen
bestaan: het ongestoord bezit van een hond, de status als jonge werknemer; een
beetje contact. Ze moeten daarvoor strijd leveren tegen de belangen van buiten,
zoals die van piraten, het Gezag, maar ook tegen de natuur, de techniek, de
ouderen...
Het verhaal ‘Het huis aan de afgrond’ waar de grond steeds verder onder
vandaan brokkelt en in het water verdwijnt, is symbolisch voor de (Caraïbische)
situatie waarin veel mensen verkeren: het vechten voor iets van je zelf, het
accepteren van een permanente onzekerheid. ‘Otero wist dat hij te oud geworden
was om nog langer zijn verloren grond uit zee op te duiken. Maar omdat hij zo
oud geworden was, was hij ook zo wijs geworden om te denken: “Nou, goed dan!
Laat het maar zo! Ik heb land op de berg en ik heb land in zee. Wie kan dát van
zichzelf zeggen? Ik ben een rijk man!” Toen ging hij weer plat op zijn rug
liggen, stak het strootje tussen zijn tanden, trok zijn hoed over zijn gezicht
en besloot te gaan dromen van zijn rijkdom.’ (p. 102)
De titel van deze bundel is de samenvatting van deze verworven
levenswijsheid.
|
|