| |
| |
| |
Dan ben je nergens meer
1975 |
160 bladzijden |
twintig hoofdstukken zonder titel |
opdracht: voor Matthieu |
omslag door The Tjong Khing |
geraadpleegd de tweede druk, 1979, Em. Querido's Uitgeverij b.v.,
Amsterdam |
bekroond met de Nienke van Hichtum prijs van de Jan Campertstichting,
1975 |
voor de jeugd vanaf 15 jaar. |
| |
| |
Vincent Douglass en Edmee zamelen geld in om Surinaamse en
Antilliaanse mensen, die in Nederland wonen, in staat te stellen te
repatriëren. Ze bellen aan bij de familie Ensing, van wie de oudste dochter
Dory getrouwd is met Alexander Prescott, eigenaar van een plantage op Sint Musa
in het Caraïbisch gebied, waar ze al zeven jaar woont. Mevrouw Ensing geeft
tweehonderd gulden van haar spaargeld. De buurman, die geen ‘zwarte’ kan
uitstaan, geeft ook flink wat geld, al kost het hem moeite. Maar hij is al die
zwarte rijksgenoten graag kwijt.
Dochter Mickey, die negentien jaar is en uitgeloot werd voor de
universiteit, heeft het oplichtersspelletje door, maar zwijgt en doet mee.
Mickey gaat naar Sint Musa om te kijken hoe zus Dory het maakt;
Alexander betaalt haar reis. Vader zegt: ‘“Je gaat naar een andere wereld toe,
kind. Ik bedoel niet West-Indië, ik bedoel ándere mensen, die gewend zijn om te
reizen, die overal geweest zijn en geld is voor hen iets waar ze minachtend
over doen omdat ze er toch zat van hebben.”’ (p. 29)
Via Luxemburg en Barbados gaat de reis naar Sint Musa. Mickey die zich
thuis een hele piet voelt is nu helemaal niet op haar gemak: ‘Wat had ze
feitelijk al die jaren op school geleerd? Dat reizen je blik verruimde. En
hoe!’ (p. 32) Ook op Barbados tussen al die zwarte mensen voelt ze zich niet op
haar gemak: ‘- Je bent blank, ze durven je niks te maken, hield ze zichzelf
voor.’ (p. 47)
Vincent blijkt ook in hetzelfde vliegtuig te zitten, waarschijnlijk
van het geld dat hij met zijn oplichterijen bij elkaar heeft gekregen, op weg
naar zijn oom; het laatste gedeelte reizen ze samen.
Bij de douane wordt Mickey getreiterd met formaliteiten, en ze wordt
boos, maar Vincent helpt. Daarna ontbijten ze samen in de Cobblestone Inn, waar
Alexander haar ophaalt en naar de plantage brengt; ze is doodmoe: ‘Mickey's
hoofd gleed opzij. Voorzichtig trok Alexander haar tegen | |
| |
zich aan
zodat ze in de vele scherpe bochten niet heen en weer zou slingeren. Zo nu en
dan keek hij even in haar jonge gezicht, bezweet, met sporen van gedroogde
tranen. Arme Dory, die had zich zoveel voorgesteld van Mickey's bezoek: jonge
mensen uit Holland, wat die niet allemaal overhoop haalden! Acties, weg met
verouderde patronen... de buitenlandse kranten stonden er vol van. - Moest je
dat hoopje ellende hier zien zitten! Wat wist die nu nog helemaal? Vast niet
meer dan Dory toen die hier voor het eerst kwam: dat Zwarte Piet een roe had en
een zak. Beslist niet de vrolijkste voorstelling in een kinderleven.’ (p.
65)
Mickey vindt het erg moeilijk zich aan te passen, er is veel wat ze
niet begrijpt, bijvoorbeeld op de ‘party’ die voor haar gegeven wordt. Er komen
allerlei typen: Leon, de multimiljonair die de Engelse welvaart ontvlucht is;
Linzee, de altijd dronken Amerikaanse schilder; Uncle, die minister is van
Gezondheid en Sociale Zaken. Zij staat er buiten: ‘Mickey, je bent negentien.
Nog nooit in je leven heb je ene moer meegemaakt. Altijd heb je je groot
gehouden, flink meisje op school, wild meegedanst op feestjes in Holland, eens
een stickie gerookt en gekotst. Nog nooit een echt vriendje, je hebt nog nooit
een jongen of een man helemaal bloot gezien... en hier doen ze alsof je een
vamp bent. Ze denken dat je alles weet, alles gewoon vindt.’ (p. 76)
Tijdens de laatste verkiezingscampagne heeft Vincent gezegd dat je van
de limonade, die Uncle verkoopt, kinderen met ‘goed haar’ krijgt. Uncle is
inderdaad gekozen, maar daarna komen de moeilijkheden natuurlijk. Intussen
heeft Vince in werkelijkheid fluor in de limonade gedaan omdat de mensen zulke
slechte gebitten hebben. Vincent heeft gezworen dat ‘zwart op wit’ het beste
middel is om het rassenvraagstuk op te lossen: ‘“Meer kinderen maken, zwart op
wit. Mixen, jongens! De Hollanders geven het hun eigen kinderen: zwart op wit -
het snoepgoed van de eeuw, net zoveel tot er geen zwart en blank meer is...”’
(p. 81) ‘“Iedere blanke vrouwelijke toerist die ik hier pakken kan, zal ik
pakken. En de meesten vragen er nog om vanwege de kick. Die kunnen ze krijgen
als ze straks een half-om-half baby hebben. Misschien dat het dan eindelijk tot
hen doordringt hoe het is om niet-blank te zijn. Omdat jullie met al je
politieke, kille gezwam, je corruptie, je schijnheiligheid van “we
discrimineren niet” geen stap verder komen, zal Vince Douglass het met zijn
eenmansguerilla eens laten zien.”’ (p. 82)
Roy, de zoon van Marian, de hulp van de Prescotts, is leider van de
marxistische-leninistische ‘revolutie’. Hij leidt kleine kinderen op tot ge- | |
| |
wapende acties als het gooien van stenen, onder het mom van ‘held van
de revolutie’ spelen. Ze maken ook echte wegversperringen trouwens en gooien
echt stenen naar mensen, waarover later de wildste geruchten gaan.
Een aantal van Vincents vrienden uit Nederland is naar Sint Musa
gekomen en noemt zich het Racing Team Holland. Samen stoken ze de bevolking op
tegen Uncle, die peetoom zal worden van alle ‘limonade kinderen’.
Dan is er nog de Black Power groep van Negen Vingers, die zich Malcolm
noemt en in drugs handelt, meisjes versiert en in een grote auto rijdt. Maar nu
belegert hij Alexanders plantage om de stenen die gegooid zijn naar
onschuldigen te wreken; in werkelijkheid om van daaruit drugs te kunnen
smokkelen.
Hans Wiegers is de zendeling/evangelist die door Dory met geld
geholpen wordt als de bank en het gouvernement hem tegenwerken met zijn
ontwikkelingsproject.
Het begint ‘spannend’ te worden op het eiland, met al deze
belangengroeperingen door elkaar. Als de kinderen van Roy's bende een oude man
met een steen gooiden gaan er de wildste geruchten en loopt de plantage van
Alexander reëel gevaar. Mickey wordt naar de Cobblestone Inn gestuurd om er een
nachtje te logeren en zo uit de gevaarlijke buurt te zijn. Vince zoekt haar 's
avonds op in haar hotelkamer, waar ze met elkaar naar bed gaan. Ze heeft net
van te voren voor het eerst ‘de pil’ genomen.
Uncle laat zijn eigen kantoor in brand steken om alle belastende
papieren kwijt te raken en slachtoffer van acties te lijken, na het protest
door de ‘limonade moeders’ onder leiding van Vince en zijn team.
Het wordt nu echt spannend. Vince brengt Mickey terug naar de
plantage, die ze met de boot van Leon van de zeekant ongemerkt kunnen naderen.
Negen Vingers doet een ‘aanval’ en doodt het hondje van dochter Suzy! Dat is de
hele revolutionaire heldendaad!
Mickey gaat na een week terug naar Nederland en komt op de
universiteit, waar ze zich via praatgroepen en dergelijke inzet voor de Derde
Wereld.
In het interview met Fred de Swert zegt
Miep Diekmann: ‘Ik heb dit boek op nijd
geschreven... op grond van de enorme discriminatie die boven | |
| |
kwam
bij de toevloed van Surinamers naar Nederland. Toen pas kon je pas goed merken
wat er van waar is dat ons volk zegt: “Wij discrimineren niet.” Dit boek werd
in 3 weken tijd geschreven. Op nijd.’ Die drie weken waren in november 1974;
het boek kwam uit in mei 1975.
Het verhaal speelt in deze zelfde tijd, getuige de krantekoppen die
Dory leest: ‘Nederland wil rijksgenoten kwijt; Discriminatie rijksgenoten neemt
toe; Suriname bang voor onafhankelijkheid?; Wil de laatste Surinamer, die het
vliegveld Zanderij verlaat, het licht uitdoen?; Beloofde land, Nederland...’
(p. 130) Wie de moeite neemt in het archief te duiken zal de data er zelfs bij
kunnen zoeken.
Mickey is uitgeloot voor de universiteit, maar dat is al een tijdje
geleden. Het levert namelijk de nodige spanningen op in het gezin Ensing. Dan
komen de geestelijke Lass (Vincent) en zuster Edmee geld inzamelen; diezelfde
avond valt het besluit dat Mickey naar zus Dory zal gaan. In welke tijd van het
jaar dat is, wordt niet genoemd. Daarna maken we een sprong in de tijd want
Mickey is al op weg. Er moet heel wat tijd tussen zitten door de
voorbereidingen voor de door Alexander betaalde reis, waarvan ik denk dat ze in
de zomer plaatsvindt, getuige de vakantiegangers op het vliegveld van Luxemburg
en de hitte. De reis en aankomst worden uitvoerig beschreven, daarna springen
we een maand verder. Daar vinden we in flash back de zeer uitgebreid vertelde
feestavond. Een volgende sprong in de tijd volgt daarna. Het is nog geen
orkaantijd, al regent het wel (juni/juli), wanneer de politieke gebeurtenissen
tot een climax komen. Dat is een kwestie van een dag en een nacht, een zeer
kort tijdsverloop. Daarna wordt Mickey een week later op het vliegtuig gezet en
zit ze in het laatste hoofdstuk wél op de universiteit.
Van het gebeuren worden de hoogtepunten: de collecte in Nederland en
de reisplannen van Mickey; de reis zelf en de aankomst; het feest; de politieke
verwikkelingen heel uitvoerig verteld. De tussenliggende perioden worden in een
enorme tijdversnelling (nagenoeg) overgeslagen. Door deze tijdsbehandeling valt
de nadruk geheel op de hoofdzaken en wordt de lezer met een enorme vaart van de
ene naar de andere gebeurtenis voortgestuwd.
De ruimte is in het begin Nederland, later Sint Musa en tenslotte weer
even Nederland. Deze tweedeling is functioneel; vergelijk bijvoorbeeld de
voorstellingen die de Caraïbische mensen zich maken van Europa en de
voorstelling die de Nederlander heeft over een tropisch Caraïbisch | |
| |
eiland: ‘Als je zwarte mensen eeuwenlang hebt geleerd dat alleen
blanken de beste manier van leven hebben, het beste land, het beste geloof, de
beste taal, de beste manieren... wat gaat die zwarte mens dan doen? Hij
probeert dat ook te bereiken, want pas dan zal de blanke tevreden over hem
zijn, zo is hem geleerd. En wanneer hij die blanke manieren kent - denkt hij -,
en de taal, en hij heeft op zijn Westindische school meer geleerd over dat
blanke land dan over zijn eigen land, dan wil hij het met eigen ogen zien. Om
later thuis te vertellen dat dat paradijs echt bestaat. Dat het allemaal waar
is wat de blanken hem en zijn ouders en grootouders voorgehouden hebben. Hij is
dáárom in de eerste plaats naar Nederland gekomen.’ (p. 15) En van de andere
kant: ‘... al die verhalen van wilde feestjes en zeiltochten en alles een hemel
op aarde...’ (p. 26)
Daar staat de werkelijkheid tegenover, die heel wat minder rooskleurig
is. ‘Maar wat hij hier vindt is geen paradijs, ja, twintig jaar geleden
misschien nog wel. Maar nu? En schrijft hij naar huis hoe alleen hij zich hier
voelt, hoe koud van buiten en van binnen? Dat hij geen kamer kan vinden en blij
is als hij in het overvolle huis van zijn zwarte broeders wordt opgenomen? Nee,
dat kán hij niet schrijven...’ (p. 15) Hij vertelt niets van alle moeilijkheden
met wonen, werken, het klimaat, de mensen... En de romantische voorstelling van
Mickey valt ook aan diggelen, nu ze aan den lijve leert ervaren wat de
Caraïbische mens in Europa ervaart: een kwetsbare minderheidsgroep te zijn.
Alleen wie er niet geweest is, de moeder bijvoorbeeld, houdt haar oude
romantische fantasie. Ze weet bij wijze van spreken precies hoe ze op Sint Musa
zou moeten rijden; ze kent er de kaart, maar van de werkelijke situatie weet ze
niets, ook niet na de verhalen(?) van Mickey, getuige het slot.
Er wordt weinig verteld over de ruimte. We vinden geen uitvoerige
beschrijvingen van de hoofdstad, de wegen, de plantage, de baaien. De verteller
heeft dit vermeden; alle aandacht is op het gebeuren geconcentreerd in het
dreigende/bedreigde paradijs, dat we via Mickey leren kennen. Sint Musa is
letterlijk en figuurlijk een vulkaan...
Mickey Ensing, negentien jaar oud, met een middelbare-schooldiploma op
zak, is uitgeloot voor de universiteit. Volgens haar verbitterde, gehandicapte
vader omdat ze uit een arbeidersgezin komt. Op school en thuis lijkt ze een
hele piet, maar buiten haar eigen vertrouwde omgeving ‘is ze | |
| |
nergens meer’. Ze verzet zich wel tegen de bekrompenheid van de moeder, maar
weet haar eigen beperkingen in deze nog niet. Die leert ze in een ‘spoedcursus’
als ze met vakantie naar haar zus gaat. Ze wordt daar ‘vrouw’ doordat ze voor
het eerst met een man (Vince) naar bed gaat. Ze moet in korte tijd ervaren dat
politieke theorie en praktijk nog wel eens kunnen verschillen. In tegenstelling
tot wat in andere boeken gebeurt, maakt Mickey niet zo duidelijk een
geestelijke ontwikkeling door: ze valt aan het eind terug in het Nederlandse
patroon van leven, waar de acties voor de Derde Wereld in passen. In de vorige
boeken was de hoofdfiguur vaak de held, hier is ze het slachtoffer.
Haar zus Dory is het ouderlijk milieu ontvlucht. Ze ging in een hotel
werken, volgde 's avonds een cursus, kreeg een baan als secretaresse en trouwde
met Alexander Prescott, een rijke Engelse plantage-eigenaar in het Caraïbisch
gebied. Ze leidt nu niet het makkelijke leventje dat mogelijk zou zijn voor
haar, maar is sociaal zeer actief; ze zet zich in als propagandiste voor de
family-planning.
De figuren staan over het algemeen voor bepaalde categorieën van
mensen: de racistische buurman; de idealist Hans Wiegers; de goedige Scotty; de
mistige V.N.-beambte Donald Patkinson; Desi-go-crazy de eenvoudige dorpsgek die
misschien toch zo gek nog niet is; de joviale minister Uncle als voorbeeld van
een handige Caraïbische politicus...
Vincent is de intellectueel die gebruik maakt van de zwakheden van
zijn tegenstanders en probeert politiek bewustzijn te kweken. Hij propageert de
zelfbewustwording van de zwarte; de mixing van de rassen (biologisch òf
mentaal) vindt hij dé oplossing voor de raciaal-economische problemen.
Linzee de schilder, Leon de armzalige zielige miljonair zijn de
geslagenen in het leven die uiteindelijk een soort haven hebben waar ze echter
toch niet thuishoren. Ze zijn nergens en overal thuis in de wereld.
Roy is het revolutionaire warhoofd die slechts geleerde theorie omzet
in een miserabele praktijk, waar hij slechts bij kleine kinderen succes mee
heeft. De bende van Negen Vingers tenslotte is enkel uit op kapitalistische
winst door middel van drughandel, en terroriseert daarbij ieder die zich op hun
weg bevindt met zogenaamd politieke leuzen.
De figuren, scherp neergezet, zijn slachtoffers van de felle pen van
de verteller, die weinig medelijden met hen heeft. Dat maakt dit tot een hard
boek, wat ook in de visie op het gebeuren via de motieven blijkt.
| |
| |
De politieke revolutie is een operette met helaas ernstige gevolgen.
Een klein kind gooit een oude man met een steen, wat het eiland op zijn
grondvesten doet schudden: ‘“Wij eisen een verklaring en de namen van alle
blanke varkens, die in een laatste stuiptrekking hier de revolutie begonnen
zijn met het afslachten van Scotty.”’ (p. 128) De bende van Negen Vingers doodt
het kleine hondje van Suzy, als revolutionaire daad: ‘“Ze sturen hun honden op
ons af, zoals ze in de slaventijd hun honden op ons afstuurden.”’ (p. 158)
Maar kinderen, warhoofden en gangsters kunnen de politieke situatie
zeer labiel maken. De mensen die wél voor hun eiland willen werken en vechten
brengen ze in moeilijkheden, anderen verkopen hun gronden, de toeristen blijven
weg of vluchten, de werkloosheid stijgt. De blanke Engelsman Prescott en de
zwarte minister Uncle van Sint Musa moeten allebei hun bezittingen zelf in
brand steken om erger voor zichzelf te voorkomen. Kinderen maken de revolutie,
die op haar beurt haar eigen kinderen verslindt.
Het hoofdmotief is discriminatie, die we in Nederland tegenkomen én op
Sint Musa. De verteller laat zien dat discriminatie niet typisch een blanke
eigenschap is. De woede waarmee het boek geschreven is werkt naar twee kanten.
De eerste twee hoofdstukken gaan over de Nederlandse discriminatie ten opzichte
van de gekleurde Surinamer, Nederlands-Antilliaan, buitenlandse werknemer en
alles wat maar niet-Nederlands is. Als op de eerste bladzijde Vincent en Edmee
op de straat alleen maar gezíen worden door twee vrouwen oordelen deze over de
‘priester’ en de ‘verpleegster’: ‘... daar heb je er weer twee, twee van die
zwarten... aanranders, moordenaars, messetrekkers, pooiers... de enige weg die
ze hier in Holland kennen is naar de Bijstand...’ (p. 7)
In dit ene zinnetje is de hele rij van Nederlandse vooroordelen in één
keer opgesomd. Ook buurman denkt meteen aan wapens en messen, maar het hele
vooroordelen-patroon wordt direct daarna door Vincent tegen hemzelf gebruikt om
hem op te lichten: ‘“Wat denkt u, als we allemaal hier weg zijn? Dan betaalt u
bijna geen belasting meer. Al die luie, zwarte aanranders uit de w.w., geen AOW
meer voor die lui, geen kinderbijslag, geen huizen, geen clubs, en in de
gevangenissen komt dan veel meer ruimte voor Nederlandse aanranders en
moordenaars. Wat u dát een geld spaart.!“’ (p. 18)
Maar er zijn ook meer verborgen vormen: de flat van de Ensings is
gelukkig ‘nog keurig netjes’; Mickey is op het vliegveld van Barbados
| |
| |
echt bang voor al die donkere mensen en de eerste blanke die ze
ziet spreekt ze aan. Op de zo uitvoerig vertelde reis maakt Mickey ook weer
kennis met discriminatie: de overvracht van de familie uit Marie Galante is nog
folkloristisch van aard, het doorverkopen van gestolen goederen aan een zwarte
jongen is al minder onschuldig. De superioriteitsgevoelens van blanke reizigers
is kwetsend: ‘Hier en daar één enkele zeer bekakte Engelse stem - alsof die
extra moeite deed een duidelijke afstand te scheppen “tot al dat bruine volk
dat maar vloog vandaag de dag alsof het niks kostte”. Mickey kromp in elkaar
toen ze die opmerking hoorde. Het was me de beschaving wel!’ (p. 43)
Mickey registreert dit soort opmerkingen, ergert zich eraan, wil wel
anders, maar is zelf toch ook een produkt van omgeving en opvoeding.
Linzee scheldt op alles wat zwart is, maar dat is niet gemeend. Hij
vertegenwoordigt zo een wat oudere generatie blanken die het beste met de
bevolking voorheeft en niet beseft dat ze eigenlijk grof is. Men geeft Linzee
van hetzelfde laken een pak en ontziet hem omdat hij de Tweede Wereldoorlog,
Korea en Vietnam heeft meegemaakt en tenonder gaat aan menselijke ellende.
Vincent vindt dat ‘als Hollanders niet discimineren, barsten ze wel
van de schuldcomplexen’; hij wil daarom met zijn zwart-op-wit-programma een
einde maken aan de rasverschillen of althans de blanke vrouw, die een lekkere
kick wil krijgen van een zwarte man, aan den lijve laten ervaren wat het is om
niet blank te zijn (in casu via het bruine kind waarover gezegd wordt dat het
nergens zal kunnen leven in vrede). Tegelijkertijd bedoelt hij zijn programma
eigenlijk figuurlijk als hij woedend uitroept: ‘“Die stomme idioten. Ze denken
dat ik het letterlijk meen. Niemand die het snapt. Ze kunnen doodvallen.”’ (p.
82)
Zoals Hollandse mannen de gekleurde vrouwen naroepen met
discriminerende opmerkingen, zo wordt Mickey nageroepen door de mannen van Sint
Musa. Zij ondervindt wat de gekleurde vrouw ondervindt in Nederland.
De oude Westindische aristocratie is bijzonder grof maar wordt even
grof terugbetaald.
Rijke buitenlanders komen op Sint Musa met prachtige ideologieën: ‘Bij
elkaar liep hier voor miljoenen rond, rijke stinkerds met de schurft aan
belasting-betalen in hun eigen land. Ze hadden dure bungalows laten bouwen op
het eiland en heel kien een bedrijfje voor een handjevol lokale arbeiders
opgezet, zodat ze tien jaar belastingvakantie kregen. “Ik | |
| |
geef
mijn geld liever uit aan de ontwikkeling van de eilandbevolking,” beweerden ze.
Maar hun dienstmeisjes betaalden ze niet meer dan zo'n vijftig, zestig gulden
per maand. “Ik moet Marian stiekem haar extraatjes geven,” had Dory eens
verteld, “wanneer ze daar achter komen ben ik een “sociale-onrustzaaier”!”’ (p.
72)
Veel eilandbewoners hebben hun stukje grond verkocht aan de
buitenlanders en zitten nu zonder middelen van bestaan; ze worden door hun
onwetendheid uitgebuit.
Alexander en Dory doen aan deze praktijken niet mee, maar ze zijn een
uitzondering. Ze lijden wel onder dit gedrag van het merendeel der blanken.
Op Sint Musa terroriseert de zwarte meerderheid nu de blanke
minderheid door bezittingen te vernielen, eigendommen af te nemen, de mensen
van het eiland af te zetten of onschuldig als een douaneambtenaar ‘alleen maar
zijn plicht te doen’. Blanken laten zich vernederen en zijn bang: ‘Heel de
blanke kliek durft alleen nog maar te dénken: ‘Ja meneer, nee meneer, zo had ik
het niet bedoeld. Nee meneer, het kan me helemaal niets schelen dat iemand
ineens mijn glas leegdrinkt en me dan zo zit te sarren dat mijn handen jeuken.
Drinkt u gerust nog een glas van me. Wat zal het zijn? Nee, meneer, mij stoort
het niet dat een zwarte jongen mijn glas leegdrinkt in de hoop dat ik hem op
zijn bek zal slaan. Dan heeft hij een pracht motief om me met een barkruk af te
tuigen. Drinkt u toch iets van me! Per slot zijn wij maar gasten op uw eiland
en hebben we ons dus maar te onderwerpen aan uw grillen. Gasten die hier al
twintig, dertig jaar wonen. Maar ja, ik had het kunnen weten. Waarom zetten ze
anders de laatste jaren in de toeristenfolders dat ene zinnetje erbij: dit
eiland is alom bekend door de vriendelijkheid van haar bevolking.’ (p. 97)
Dory vecht tegen deze mentaliteit: ‘... maar ik ben niet van plan om
me te laten terroriseren, niet door een blanke, en niet door een zwarte...’ (p.
97) Zoals ook de zwarte dienstbode Marian zich niet laat voorschrijven door
haar zoon Roy, voor wie ze wél of níet zal werken.
De andere kant van de medaille vinden we in Nederland: ‘Daarom zit
hij... zonder baas, omdat hij op zijn werk de opdrachten niet begreep. Omdat
hij niet om uitleg vragen durft - negers zijn immers altijd stom? Misschien
laten ze hem nog een maand de vloeren vegen. Maar de opleiding die hem beloofd
is, komt nooit.’ (p. 16) De niet-blanke wordt altijd uitgebuit, of hij nu in
Europa zit of in het Caraïbisch gebied.
Vincent drukt aan het einde de wederzijdse discriminatie van de
min- | |
| |
derheid door de meerderheid duidelijk en uitvoerig uit: ‘“Wat
er met jou hier gebeurt, wat er met Dory en Alex gebeurt, dat gebeurt met onze
mensen in jullie land. Niemand ziet je goede moed, je verlangen naar een beter
bestaan. Je bent niet welkom en dan trek je vanzelf op elkaar. Dat heet dan
“gevaarlijke samenscholing”. Een jongetje hoeft maar per ongeluk een steen te
gooien, en iedereen roept: zie je wel, zo zijn ze allemaal. Zelf hebben ze niet
in de gaten waarom ze er altijd maar op hameren dat wij alleen goed zijn voor
de seks, als pooiers, als luie verrekkelingen die liever dansen en de pias
uithangen dan serieus aan een toekomst te bouwen. Natuurlijk hebben ze dat niet
in de gaten. Want pooiers, flierefluiters, de kantjes-eraf-lopers,
armoedzaaiers, en driftige messetrekkers zijn nog altijd niet zo'n bedreiging
als een goed georganiseerde groep met revolutionaire ideeën en hersens. Daarom,
Mickey, daarom houden ze dat fabeltje in stand, dat we zo zielig zijn, dat we
het onderling niet kunnen vinden, dat we niks presteren... alleen maar om ons
vleugellam te maken.”’ (p. 156)
Dit lange citaat geeft de hoofdgedachte van het boek aan. De mensen
móeten dit leren, wat Vince zegt, anders zijn ze nergens meer... Mickey weet
het nu, maar de gemiddelde Nederlander weet het niet, omdat de kennis
ontbreekt: ‘De West staat altijd achter in de schoolboeken, liefst in kleine
lettertjes. Die mogen de kinderen overslaan. Vooral tegen het eind van het
schooljaar, dan hebben de meesters het toch te druk met vergaderen en cijfers
geven. Laat maar zitten, die hele West!’ (p. 13)
Bepaalde Nederlandse groeperingen zouden volgens de verteller best
iets kunnen leren van het Caraïbisch gebied. De evangelist Wiegers bladert in
Vrij Nederland: ‘“Daar aan de overkant verandert ook weinig. Nog steeds Dolle
Mina. Laten ze hier eens komen kijken. Iedere vrouw geëmancipeerd, iedere vrouw
moet wel werken, willen haar werkloze kinderen niet creperen. Iedere vrouw is
seksueel geëmancipeerd en heeft kinderen van verschillende mannen zonder
getrouwd te zijn. En zie eens hoe heerlijk bevrijd ze zijn! Ook van hun bh,
want daar hebben ze geen geld voor.’ (p. 108)
Zo zit dit boek vol opmerkingen als een politiek pamflet, maar omdat
al deze zaken beschreven worden vanuit Mickey is het niet storend voor de gang
van het verhaal. Daar zit integendeel een overrompelende vaart in. Het procédé
daartoe heb ik hierboven al uitgelegd.
Dit boek zit vol verwijzingen naar buiten toe, zo vol innerlijke
samenhang dat het alleen aan het enorme technisch kunnen te danken is dat het
| |
| |
niet uit elkaar spat in een aantal losse flodders, maar
integendeel alle onderdelen hecht verweven zijn.
De verteller werkt met een vergrootglas door de verschillende motieven
zo dik aan te zetten dat zelfs een bijna blinde de discriminatie van een ander
er in zal ontdekken. En die van hemzelf?
De verbindingen van de motieven als politiek en ras (de limonade van
Uncle) en ras en revolutie (‘Laat de blanken voorop lopen in een betoging, dan
durft de politie niet zo gauw te schieten’ is een steek in twee richtingen!)
maakt van de gebeurtenissen een hechte eenheid.
Dory en Alexander houden met moeite stand; Marian moet haar positie
verdedigen tegen haar eigen zoon die op haar werk schijt; Suzy's hondje (haar
liefste bezit) wordt gedood; Mickey's vakantie wordt min of meer bedorven;
Linzee is een menselijk wrak door oorlogen; Leon is ongelukkig door de
politieke ideeën van zijn eigen kinderen; Hans Wiegers' idealen worden door de
politiek tegengewerkt. In al deze voorbeelden zien we de strijd van individuen
tegen een systeem, waarbij het laatste wint.
Uiteindelijk laat dit boek in zijn veelheid van feiten en
gebeurtenissen zien hoe het individu, wil hij zijn individualiteit bewaren,
voortdurend dreigt opgeofferd te worden aan het systeem. De integere valt dat
bijzonder moeilijk of hij verliest; de jonge intellectueel (Vincent) redt het
min of meer omdat hij geen ruimte geeft aan individuele gevoelens (zowel Edmee
als Mickey laat hij zonder meer vallen); de gehaaide politicus redt het ook
niet meer (Uncle moet zijn eigen zaak in brand steken).
‘Zalig zijn de eenvoudigen van geest’, die via werkgroepen,
actiegroepen, bladen en blaadjes en hoognodige voordrachten (p. 159) zich
inzetten voor de Derde Wereld, of slechts verzuchten: ‘We leven toch in een
geweldige tijd, dat dat allemaal maar kan.’ (de slotzin, gedachte van de
kortzichtige, onbegrijpende moeder). Deze algemene abstracte leer is veilig,
want ze heeft geen consequenties voor je persoonlijke leven. Een wrange
conclusie!
In interviews heeft
Miep Diekmann uitvoerig gepraat over
Dan ben je nergens meer. Fred de Swert
wijdde er in Refleks zelfs acht pagina's aan! ‘Als je mijn
boeken op een rijtje legt, zie je dat ik iedere keer weer een stukje verder ga
met mijn informatie. Ik heb in Dan ben je nergens meer de
verschillende soorten binnen de zwarte gemeenschap laten zien: Vince
| |
| |
en de studenten van het Racing Team Holland; Uncle, die
ontstellende oplichter; dan Negen Vingers, de man van Black Power die gewoon
ook een doordraaier is. En dan de jongen die ik de mooiste figuur vind: Roy.
Hij roept: “Ik ben de leider van de revolutie”, maar in feite staat hij met
zijn rug tegen de muur. Dat komt in geen van mijn andere boeken voor, die
opsplitsing. Daar wordt blanke Mickey mee geconfronteerd, terwijl ze het
vroeger allemaal maar op één hoop gooide.
Toen dat boek uitkwam in 1975 zou de schrijver-criticus Fred de Swert
het voor de VARA-radio bespreken, waarna het uitgedeeld zou worden aan
luisteraars in een bepaalde plaats, in dit geval had men Spijkenisse gekozen.
Daar was net in de gemeenteraad besloten dat er geen Surinamers binnen mochten.
De dominee had de zondag ervoor gesproken over Zeeland dat bezocht was door
diverse rampen: de inundatie in de Tweede Wereldoorlog, de watersnood van 1953,
en nu de komst van de Surinamers... Toen hebben ze dat boek daar maar niet
uitgedeeld...
Het op woede schrijven is niet dat ik het te vlug geschreven heb, want
ik had het materiaal al sinds ik in 1972 op Sint Vincent was. Ik heb dat eiland
Sint Musa genoemd, omdat ik vond dat die politieke toestanden niet alleen maar
op Sint Vincent zo zijn. Ik zou de mensen daar onrecht aandoen. We hebben geen
Surinaams probleem, we hebben geen Antilliaans probleem, het is een Caraïbisch
probleem. De problematieken zijn gelijk: arm en rijk, corruptie in de
regering...’
Het discriminatieprobleem wordt inderdaad veralgemeend door het naar
Nederland, de Antillen en Suriname toe te trekken en het tegelijkertijd op de
veilige objectieve afstand van een Engels eilandje te laten plaatsvinden.
Discriminatie is een algemeen probleem waarvan Nederland niet uitgezonderd is.
Dat wordt fel weergegeven in het begin van het boek.
Sint Musa heeft banden met Nederland, de Nederlandse Antillen en
Suriname, al was het maar door de Nederlandse Dory die Vrij
Nederland leest en pinda's eet uit een Amstel-bierflesje.
Vince met zijn vader van Sint Musa en zijn Surinaamse grootvader is om
de een of andere niet genoemde reden in Nederland economie gaan studeren. Het
Racing Team Holland helpt Vince met zijn ideologische bestrijding van Uncle. Zo
wordt het Britse probleem binnen Nederlands perspectief gebracht.
Hans Wiegers is een Nederlandse evangelist wiens broer in Suriname
gewerkt heeft: ‘Weet je dat ze zijn broer jaren geleden Suriname uitgezet
| |
| |
hebben? De aanklacht was dat hij een gevaar was voor de
volksgezondheid met zijn handoplegging. Dat bracht bacteriën over!’ (p. 108)
Hans zelf zegt: ‘“We hebben op de Antillen gezeten, daarvoor in Frans Guyana,
Trinidad en Suriname. Wij worden ook overgeplaatst. Het maakt praktisch geen
verschil: overal in dit gebied blijft de mensen weinig anders in hun misère
over dan het gebed.”’ (p. 107/108)
De moeilijkheden die Wiegers in het Caraïbisch gebied ontmoet hebben
hun tegenhanger in Europa. Als aan het eind de plantage van de Prescotts
belegerd wordt door de bende van Negen Vingers lezen Dory en Alexander hun
Nederlandse en Engelse krant. Beiden lezen over discriminatie in
respectievelijk Nederland en Engeland. ‘Nederland wil rijksgenoten kwijt.
Discriminatie rijksgenoten neemt toe... De partij in Engeland, die de
Westindiërs en de Aziaten het land uit wil hebben, heeft met de verkiezingen
weer meer zetels gewonnen... Zaten ze niet in hetzelfde schuitje: de
rijksgenoten in Nederland, zìj hier?’ (p. 130)
Evenals in vorig werk wordt hier de te kritiseren toestand niet
eenzijdig benaderd maar van twee kanten bekeken. Miep Diekmann: ‘Ik vind niet
iemand lief en best en aardig omdat hij toevallig zwart is. Ik heb het over
ménsen en daar zijn aardigen en daar zijn rotzakken onder. Nou, mag ik daar
alsjeblieft over schrijven? Dat vind ik de enige vorm van niet
discrimineren.’
Deze eerlijkheid betrekt
Miep Diekmann ook op zichzelf in de analyse
van de echte gevoelens van haar hoofdpersonen. ‘Wanneer ik schrijf: als de
zwarten een demonstratie houden, zetten ze de blanken wel voorin, want dan
schiet de politie niet zo gauw, - dan is dat natuurlijk een keihard statement.
Maar het ís zo, en daarmee stel ik me ook heel kwetsbaar op naar de zwarte
groepering toe. Maar het is toch een eerlijkheid die je moet hebben naar je
lezers toe. Dat zit ook in De dagen van Olim bij die
aanrandingsscène, de verkrachting door Frank Lang. Toen het gebeurde dacht ik:
dat hij het Aura, ons dienstmeisje, flikt is tot daar aan toe. Maar dat hij het
mij lapt... Toen ik het later beschreef dacht ik: moet dit erin? Ik heb een uur
om die scène heen lopen draaien, maar ik heb hem erin gezet. En dat hoefde
niet, want niemand controleert mijn gedachten! Als ik het eruit laat, merkt
niemand het. Maar ik wil niet tegenover een zwarte groepering gaan
slijmen.’
Vincent zegt: ‘“Het is nog altijd zo dat het woord van een blanke meer
telt dan dat van ons. Op een eiland, godverdomme, waar amper één procent
blanken woont.”’ (p. 139) | |
| |
Eerlijkheid en werkelijkheid. In hoeverre gaat dit boek over de
realiteit, zoals het andere werk? Op bladzijde 142 staat: ‘Verbijsterd keek
Mickey om zich heen. Dit kón niet echt zijn. Als ze dat in Holland vertelde
zouden ze haar voor gek verslijten.’
Miep Diekmann heeft de ervaringen van haar
reis in 1972 naar Sint Vincent verwerkt: ‘Je mag niet vergeten, deze figuren
bestaan. Ik heb ze gekend. Zoals bijv. die Desi-go-crazy. We zaten 's avonds op
een bruggetje. We gaven hem “a dollar for a drink”. Dan ramde hij het hele
eiland wakker. De politie stond erbij in d'r hoge schoenen. Alexander heb ik
ontmoet, Suzy eveneens. Zelfs het hondje is echt - de kinderen waren er dol op.
Ook Roy. Ook het kamermeisje in het hotel, waar ik logeerde, die me verzorgde
toen ik ziek was. Terwijl ze van het hotelpersoneel op d'r flikker kreeg, want
“je hoorde niet voor een blanke te zorgen”. Die Nederlandse zendeling, Hans,
zit op 't ogenblik op Curaçao. Het zijn allemaal bestaande mensen en dialogen.’
(Refleks, p. 30)
Miep Diekmann vertelt dat op een lezing een student tegen haar zei:
‘“Jij zegt altijd over de werkelijkheid te schrijven, maar dit boek is toch
zeker fantasie?” Toen stond een Surinaamse student op, wees naar zijn voorhoofd
en zei: “Het is honderdmaal erger en ze zullen het nooit begrijpen...” Dat is
de machteloosheid bij het overbrengen; als ik het nog sterker maak wordt het
een belediging voor de groep die ik beschrijf...
Die scène met Roy die letterlijk schijt heeft aan het werk van zijn
moeder voor de blanken in haar dienstbetrekking... Dat wist ik van Surinamers,
dat dit gebeurde. Dat wist bijna niemand, maar ze doen het...’
En de bedelactie aan het begin? Fred Budike schrijft in Surinamers naar Nederland, de migratie van 1687 - 1982: ‘Een
andere organisatie zette Hindostaanse jongeren aan tot bedelacties. Armoedig
gekleed werden zij in dorpjes afgezet, waarna zij huis aan huis geld moesten
vragen onder het mom dat zij uit Bangla Desh kwamen en geld voor hun arme
familie aldaar wilden opsturen.’ (p. 85)
Mickey die aanvankelijk alles op één hoop gooide, krijgt een
spoedcursus in het onderscheiden van verschillende groepen niet-blanken,
waarbij ze doordat ze het élan van de jeugd heeft toch systeem-doorbrekend
werkt.
Het gaat hier om een dubbel-effect, n.l. ook naar de Antilliaanse
lezers toe. Een niet-blanke realiseert zich vaak niet dat een blanke echt een
primitieve angst voor hem kan hebben, en dat juist die angst de drijfveer voor
zijn discriminerende daden kan zijn. | |
| |
Mickey's aanvankelijke angst voor alles wat niet-blank is op het
vliegveld van Barbados, is aan het eind weg. Als ze met het Racing Team Holland
in de donkere avond wegrijdt, vraagt ze waar ze naar toe gaan: ‘“Vragen is er
niet bij. Wíj hebben ook nooit mogen vragen, alleen antwoord gegeven wanneer je
iets gevraagd wordt.”’ (p. 146) En even later: ‘“Ja, Vince, vertel het nu maar.
Anders blijft ze denken dat ze door vijf zwarte kerels ontvoerd en straks
verkracht gaat worden.” De chauffeur lachte honend. “Wat moet ze anders denken
dan wat ze dagelijks in de Hollandse kranten lezen kan? Val je nog niet flauw
van onze stank, zus?” Allemaal lachten ze, weer een bocht... een tegenligger
rakelings... ffwoett... maar die paar seconden waren genoeg voor Mickey geweest
om van bang pisnijdig te worden. Zo, dachten ze dat ze bang was? “Ik ben je zus
niet,” riep ze boven het lawaai van de automotor uit. “Zeg dan eens tegen die
scheldende Hollandse kerels dat onze Westindische meisjes hun kaneelstok niet
zijn, wil je?” riep er eentje van de voorbank terug. “Waar hebben jullie het
over?” vroeg Roy verongelijkt en beledigd omdat ze Nederlands spraken. In een
impuls begon Mickey het te vertalen in haar beste Engels, alleen op het woord
kaneelstok kon ze niet komen. “Hey,” ze porde iemand op de voorbank aan, “wat
is kaneelstok in het Engels?” Het antwoord was een bulderend gelach. “Jij bent
me er ook eentje, zeg.”’ (p. 147)
In het tussengedeelte van
De dagen van Olim is een aantekening
opgenomen waarin staat: ‘Een blanke vrouw? Naai ze, maar trouw ze niet!’ (p.
175) Vince wil dit principe met zijn zwart-op-wit-programma in de praktijk
brengen, waardoor iedereen op het feestje bang wordt als hij met Mickey naar
het strand gaat. Daar leert hij haar echter dat je dit idee ook figuurlijk kunt
opvatten door iemand met ideeën te bezwangeren. Later gaat hij evenwel toch met
haar naar bed, omdat hij een verloren uurtje heeft (?). Mickey laat met zich
doen, zij beheerst de situatie niet. Ze wordt geleefd en handelt niet uit
zichzelf maar op de manier waarop zij denkt dat de omgeving wil dat ze
reageert. Mickey heeft weliswaar haar jeugdige vitaliteit, maar in genen dele
het inzicht van Matthijs, Padu, Elio, etc. De hoofdfiguur is eerder slachtoffer
dan held.
‘Als je een politiek geëngageerde meid zou nemen als hoofdfiguur voor
dit boek, dan zit je fout. Te extreem. Mickey is het gemiddelde meisje, met een
behoorlijke opvoeding. Ze heeft een en ander gehoord, ze wil wat. En 't is
helemaal geen hazehart. Maar ze ontdekt iets. Terwijl er geen mens haar
daarover heeft verteld. Wij denken wel dat we tolerant | |
| |
zijn,
zolang we in de meerderheid zijn. Mickey is nu in de minderheid...’ (Refleks, p. 31)
Vincent (let op de naam!) is de drager van het idee, de boodschap,
zoals Crispin in
De dagen van Olim en Dodo in
Driemaal is scheepsrecht.
Miep Diekmann: ‘Ik heb zo lang in
communistische landen gezeten, ik heb zo veel van politieke systemen gehoord;
vroeger ook door het vak van mijn vader. Het is altijd een lulligheidje waarop
de zaak losbarst, maar er is dan ondergronds al zoveel aan de gang... Dat is
merkbaar bij Vince die met de bevolking gaat praten: wat willen jullie?’
Vince wil Mickey en de bevolking bewust maken, maar kan niet tegen de
super-geslepenheid van Uncle op. Toch redt hij zich wel in het leven; hij komt
later zelfs regelmatig in de krant, in het nieuws.
Het hele boek is sterk aangezet, fel gekleurd en zo onder het
vergrootglas gelegd dat iedereen het duidelijk moet zien. Het leven is in het
Caraïbisch gebied nu eenmaal kleurrijk, fel en emotioneel, omdat ook de
problemen scherp en meedogenloos zijn. De humor heeft plaatsgemaakt voor
satire; het medeleven met de figuren is tot spot geworden. De moeder en Mickey
worden aan het eind in hun geestelijke hemd gezet.
Opnieuw Miep Diekmann: ‘Het is een tragi-comedie; ik heb zelfs met de
revolutie de spot gedreven. Want er zit niet een grote principiële gedachte
achter die levens. Vandaar dat ik ook die black power-leider, die Negen
Vingers, zo gepakt heb. Surinamers hebben mij opgebeld en gezegd: “Dat boek heb
je al geschreven in 1974, maar het is bijna voorspellend op sommige punten.
Zoals jij een Caraïbische situatie analyseert!” Maar Nederlandse critici
snappen het niet en vinden dat er teveel in staat, wat zogenaamd niet is
uitgewerkt... Dan zeg ik: jullie hebben er nooit tussen gezeten. En wanneer er
teveel in staat voor jullie komt dat omdat jullie er te weinig van weten.’
De taal speelt opnieuw een grote rol. Tussen de spot door laat Miep
Diekmann enkele zeer wezenlijke dingen zien uit het Caraïbisch gebied. Op grond
van een kleinigheidje (een kind dat een steen gooit) breken er de wildste
geruchten los.
‘O, eh... ik dacht... d'r is daar een neger door blanken afgetuigd. De
hersens lagen uit zijn hoofd. En met zijn eigen bloed hadden ze over zijn
kleren geschreven: “Leve de revolutie.”’ (p. 125)
‘Op de plantage zijn de blanken een opstand begonnen tegen de zwarten
en ze hebben 'n arme zwarte jongen zo toegetakeld dat zijn hersens in het stof
lagen...’ (p. 136) | |
| |
Even later is er sprake van een opstand van blanken, net als op de
plantage van Prescott..., Uncle zou door blanken vermoord zijn... Aan deze
geruchtenstroom doet iedereen mee: de V.N.-vertegenwoordiger, de grote
onbekende ‘men’, de dokter die in zijn meest bekakte Engels zegt: ‘“Via de
familie van Scotty heb ik bericht gekregen dat Negen Vingers en zijn bende
jullie plantage omsingeld houden. Alles door dat stomme ongelukje van Ian
vanochtend. Er wordt nu al in de stad rondverteld dat de blanken een
tegenrevolutie begonnen zijn.”’ (p. 144)
Iedereen kletst en probeert de zaak in eigen voordeel om te buigen. Op
kleine eilanden is de ‘boca bisa boca’ - de mond tot mond nieuwsvoorziening -
vaak veel belangrijker dan de officiële persdienst. Dit ‘talige’ aspect is door
Miep Diekmann hier sterk benadrukt: ‘De invloed van verhalen, dat vind ik heel
sterk in het Caraïbisch gebied. Zonder dat ik het over roddel heb. Maar het
gerucht als persoon, dat ongrijpbaar is en bijna een abstractie. Totdat je de
realiteit ziet. Je wordt allemaal beïnvloed door het gerucht. En daar gaat het
mij om: geloof niet alles wat je hoort, want de werkelijkheid kan wel eens heel
anders zijn...’
De figuren spreken een eigen groepstaal. Zo is er de arbeiderachtige
uitdrukkingswijze van Mickey's vader: ‘te groos om toe te geven dat je maar een
arbeiderskind bent...’ Er is de tienertaal van Mickey: ben je crazy, verdomme,
zijn zulthoofd, love, smile en okay.
Het Engels speelt een grote rol bij het vliegen waar deze taal
natuurlijk veel gebruikt wordt, en op het Engelstalige eiland; campagne runnen,
droppen, de Continent, mistah Alexander, locale people, sweet potatoe, etc.
Dan is er het Surinaams - Antilliaans gekleurd Nederlands van de
priester en de zuster: man, no, sister, fixen, enz.
Via de taal van de verteller worden de figuren meedogenloos scherp
gekarakteriseerd: ‘zelfs de kaaimannen zouden die ouwe taarten niet lusten.’
(roddelende vrouwen). De buurman: ‘Met dichte ogen, opgeheven hoofd en de armen
wijd uitgestrekt probeerde haar ziel aansluiting te vinden bij de ziel van de
portemonnee: buurman.’ (p. 19) Mevrouw Ensing: ‘Een wonder? Hoezo? Waar? Hier?
Bij háár in de kamer? Ze keek rond. Gelukkig dat alles die morgen net een goede
beurt had gehad. Een wonder, stel je voor!’ (p. 20) Vincent: ‘Het geluid dat
uit zijn keel kwam was geen schreeuw, geen grom, maar een wit stripwolkje
waarvoor het woord nog niet gevonden was.’ (p. 22) Linzee en de chauffeur: ‘Hij
stak zijn hand uit de wagen en schudde de toegestoken vingers van Linzee zo
| |
| |
uitbundig, dat die na afloop nadrukkelijk al zijn vingers stond
na te tellen. “Niks gejat,” meldde hij.’ (p. 122) Over Uncle: ‘Die staat nog
niet dát - een knip met zijn vingers - van zijn macht af. Nog niet de breddte
van een zucht van een creperende vent.’ (p. 124)
Er is geen ander boek van
Miep Diekmann waarin zo sterk op de
taalverschillen tussen de verschillende personen en groepen gewezen wordt. Hier
dient de taal om de personen te karakteriseren.
Marilyn geeft als Unesco-deskundige les op Sint Musa; op tienertaalse
wijze reageert ze met: ‘Een goed nutteloze zaak als je het mij vraagt... Die
kinderen verstaan me niet eens in de klas, ze spreken hier een patois Engels.
Dus blijven ze al die jaren dat ik voor hun klas sta, hun mond dichthouden.’
(p. 114/115)
Taal brengt hier vooral scheiding aan tussen de verschillende groepen.
Duidelijke voorbeelden zijn de Engelsen die met hun Oxford-accent afstand
willen nemen van het gewone vliegvolk, en de oude Engelse ‘Lady’ en de ober in
de Cobblestone Inn die elkaar beledigen met ‘luie uitvreter’ en ‘ouwe zwarte
teef’.
Vincent en Mickey verliezen elkaar ook doordat Mickey alleen dénkt en
niet zégt; doordat ze beiden wíllen vragen maar niet echt praten. De taal als
mogelijkheid tot contact wordt hier niet benut.
De krantenberichten over Vince, de universitaire voordrachten, alle
brieven van Dory, woorden van Mickey's moeder die er niets van begrijpt. Het
boek eindigt met de taal als het medium dat de realiteit abstraheert, verhult,
er een farce van maakt...
|
|