| |
| |
| |
Hoofdstuk 6. Vier debutanten
1. | Desiree Correa
1.1. | Bio- en bibliografie |
1.2. | Over Mosa's eiland |
|
2. | Josette Daal |
3. | Frances Kelly |
4. | Richard Piternella |
‘Ik geloof dat het culturele nationalisme op Aruba uiteindelijk een
sterkere kracht is dan het politieke. De kunstenaars richten zich op de eigen
omgeving en zijn voor hun inspiratie niet meer afhankelijk van gebeurtenissen
buiten het eiland. Bij de politici vraag ik me wel eens af, of er wel ooit een
politiek nationalisme ontstaan zou zijn, als Curacao er niet geweest was.
Terwijl de politici zich laten obsederen door de fouten die Curacao maakt,
richten de kunstenaars hun aandacht op de wantoestanden op Aruba zelf. Ze
lichten hun eigen maatschappij kritisch door. De nieuwe uitgeverij Charuba wil
zelfs voornamelijk werk uitgeven, dat de Arubaanse jeugd kritisch tegen de eigen
maatschappij leert aankijken.’
(Jos de Roo in Trouw
12 juli 1984)
| |
| |
| |
1. Desiree Correa
| |
1.1. Bio- en bibliografie
Desiree Clotilde Correa (Daisy) werd op 20 oktober 1953 geboren op Aruba.
Na haar opleiding aan de Arubaanse Pedagogische Akademie was zij enkele
jaren werkzaam aan het Maria-College, afdeling E.T.A.O., als lerares
Spaans en sinds augustus 1984 werkt ze op Sint-Maarten, ook in het
onderwijs, waar ze op het Milton Peters College, afdeling Mavo, opnieuw
Spaans geeft. Op Aruba heeft ze een groot gedeelte van haar vrije tijd
besteed aan kindertoneel; haar kindertoneelgroep Chi-ku-cha heeft
gedurende vijf jaar heel wat stukken op de planken gebracht.
In 1979 organiseerde het Cultureel Centrum Aruba voor het eerst een
‘Festival di Teatro Juvenil’ (een jeugdtoneelfestival), waaraan naast
tien andere groepen ook het Arubaanse Jongens en Meisjes Gilde
(A.J.M.G.) deelnam met een stuk E kiniki (= de
knikker), dat geschreven werd door de Arubaanse auteur Ernesto
Rosenstand en geregisseerd door Ana Tromp, die het district Noord
vertegenwoordigde, en Desiree Correa voor Oranjestad. Elk van de zes
Arubaanse districten deed mee in dit gezamenlijke stuk van zang, muziek,
dans en toneelspel.
Het stuk werd een succes, zodat men het jaar erop, tijdens het tweede
festival een nieuw toneelstuk presenteerde Hopi scuma,...
poco chocolate (= veel geschreeuw en weinig wol), ditmaal onder
de naam van Grupo Chi-ku-cha. Dit stuk werd na het festival nog veel
gespeeld bij allerlei gelegenheden over het hele eiland, in de diverse
bario's.
De groep Chi-ku-cha was onder regie van Desiree Correa elk jaar tot 1983
vertegenwoordigd op het Festival di Teatro Juvenil.
De opzet was steeds om zo weinig mogelijk decor te gebruiken en te spelen
zonder allerlei speciale belichtingseffecten, die in Cas di Cultura
natuurlijk wel mogelijk zijnmaar op de eenvoudige podia in de bario's
niet. Ernesto Rosenstand leverde steeds een ruwe tekst, waarover
gediscussieerd werd, om zo samen tot een definitieve afspraak voor de
wijze van presentatie te komen.
Desiree schreef zelf ook enkele stukken die tot nu toe niet zijn
opgevoerd of uitgegeven. In twee ervan kreeg ik inzage. Om een indruk te
geven van de onderwerpen waarover Desiree Correa in deze tijd voor
kinderen schreef, geef ik de inhoud kort weer.
In het korte E portret (= Het portret, de foto) vindt
een Indiaanse man, een van onze verre voorouders, een spiegel - iets wat
hij tot nu toe nooit eerder gezien had - en denkt dat zijn vader
teruggekeerd is. Een Indiaanse vrouw die ook in de spiegel kijkt ziet
alleen een erg lelijke vrouw... Ze maken ruzie over wat het portret
voorstelt tot de ‘bruho’ (= medicijnman, waarzegger) komt die in de
spiegel kijkt en daarin de almachtige god Boratio denkt te zien...
Geestig steekt Desiree Correa hier de draak met het verheven
Indianenverleden waar de Arubaan zich op beroemt en op de mens die
zonder zelfkennis is.
Een tweede stuk zonder titel vertelt over verwende Carolina die haar
speelgoedbeesten en poppen slecht behandelt. In haar droom wordt ze door
haar speelgoed meegenomen naar de koning van Popchilandia die haar
ernstig terechtwijst. Als Carolina wakker wordt weet ze dat ze haar
speelgoed voortaan beter zal behandelen. Een traditioneel gegeven.
| |
| |
De kindertoneelstukjes die Desiree Correa schreef en regisseerde zijn
alle in het Papiamento, de taal die ze dagelijks gebruikte tot ze naar
Sint-Maarten ging, waar ze nu Engels spreekt tegen haar twee kinderen.
Maar van huis uit is ze eigenlijk Spaanstalig - dat is de taal van haar
moeder, haar moedertaal.
Toen in Venezuela een workshop werd georganiseerd, waarop het hele proces
hoe een kinderboek tot stand komt, behandeld zou worden, kreeg Desiree
Correa een beurs van Aruba - samen met twee anderen - en kwam zo in de
gelegenheid een maand intenstief in Caracas te werken.
In die volledige cursus om een kinderboek te maken, moesten er natuurlijk
eerst manuscripten komen; dat was de eerste opdracht aan de deelnemers.
Desiree's verhaal Elefina Elefante werd uitgeroepen tot
het beste manuscript van de cursus; een Surinaamse deelnemer maakte de
beste illustraties, en zo kwam tijdens de workshop Desiree Correa's
Spaanse kinderboek Elefina Elefante in 1980 in een
oplage van duizend exemplaren van de pers en werd in Venezolaanse
basisscholen verspreid. Een succes story!
De professor die het project begeleidde vroeg om meer werk van Desiree,
dat ze beloofde te sturen. Ze schreef drie verhalen, die evenwel zijn
weggeraakt op hun weg van het op Aruba gevestigde Centro Bolivar y Bello
naar Caracas. En Desiree had geen fotocopie laten maken of een doorslag!
Eén van die verhalen, herinnert ze zich, ging over een paar ‘alpar-gatas’
(= sandalen) die meedoen aan het Arubaanse carnaval. Ze stoten tegen
allerlei lege flessen en worden moe... Eigenlijk is het verhaal een
protest tegen dronkenschap tijdens het carnavalsfeest.
Het tweede was een heel sentimenteel verhaaltje over een Indiaanse
Arubaan die verliefd raakte op een prinsesje van de Overkant
(Venezuela). En een kleine kano is een riskant vaartuigje om elkaar te
ontmoeten!
Het derde tenslotte heette ‘Ik neem afscheid’ - een kind verlaat de
lagere school en moet van haar eiland af om voortgezet onderwijs te
kunnen volgen. Ik heb hierbij, zegt Desiree, aan Saba gedacht waar
kinderen al zo jong uit huis moeten voor hun studie.
Maar ja, alle drie verhalen zijn definitief weg! Deze Spaanse verhalen
waren eigenlijk wel de aanleiding om in het Nederlands te gaan
schrijven. Toen Miep Diekmann op Aruba was, bracht Philomena Wong, die
gedichten schrijft, Desiree met haar in aanraking. Desiree liep toen al
een tijd rond met het idee voor Mosa's eiland voor de
jeugd, maar ze wist niet hoe ze de compositie van een uitgebreide
jeugdroman moest aanpakken.
Miep Diekmann gaf toen de raad het verhaal aan de bandrecorder te
vertellen. Zo heeft Desiree heel wat cassettes volgesproken - het was
praten, praten, praten ... in het Nederlands, de taal die ze via haar
schoolopleiding en haar lespraktijk natuurlijk ook beheerst. Nadat
Desiree zo haar verhaal verteld had, heeft ze alles uitgetypt en in
compositie gebracht, tot op deze manier Mosa's eiland
ontstond. Ook Sonia Garmers begon op die manier te schrijven, toen ze
Lieve koningin, hierbij stuur ik U mijn dochter op
de recorder insprak; alleen werkte zij nog met de tussenstap Papiamento.
- Nederlands, wat dus nog een stapje ingewikkelder was dan bij Daisy.
Op het door Hedi Verhaar getekende omslag van Mosa's
eiland zit een klein meisje op een grote steen, triest en eenzaam
voor zich uit te staren in een nagenoeg leeg en kaal heuvellandschap,
met in de verte een paar cunucu-huisjes, enkele cactussen en de zee.
Desiree vertelt over haar boek, het eerste Nederlandstalige jeugdboek
dat er op Aruba geschreven werd, in een interview op | |
| |
21
februari 1984.
‘Het verhaal over Mosa bevat eigen, persoonlijke ervaringen,
maar gaat ook over wat ik van mijn leerlingen op de E.T.A.O.-school waar
ik lerares Spaans ben, hoor over hun leef- en denkwereld en hun
situaties. Mosa's eiland gaat eigenlijk over het
Caraïbisch gezinspatroon, over de rol van de centrale, dominerende
moeder in het gezin. Op Aruba is de moeder veel belangrijker dan de
vader. De laatste brengt wel geld in en is in naam wel machtig in huis,
sterk, streng en soms zelfs tiranniek, maar de kinderen hebben meer
contact met de moeder (of de grootmoeder). Haar “nee” is “nee”; zij
bepaalt wat er gebeurt, maar zij is ook de vertrouwensfiguur bij wie
alle problemen terechtkomen. Zij geeft raad en troost; zij is centrum en
spil om wie het gezinsleven draait. Ik heb geprobeerd om direct
herkenbare elementen in mijn verhaal te verwerken, specifiek Arubaanse
uitdrukkingen en iets van onze folklore en tradities, die toch weer
anders zijn dan op Bonaire en Curacao. Ik wilde realistisch blijven; wat
me het meeste bevalt, achteraf, is de eerlijkheid waarmee ik Mosa's eiland geschreven heb.
Mosa's eiland gaat over het eiland Aruba, maar je kunt
de titel ook symbolisch interpreteren: het eiland als beeld van
isolement. Door haar ervaringen komt Mosa terecht op een “eilandje van
eenzaamheid”. “Mosa” betekent “meisje” en draagt zo de idee uit dat niet
alleen de ervaringen van één individu beschreven worden, maar ook van
opgroeiende meisjes in het algemeen. Maar het is niet een typisch
meisjesboek geworden, ondanks de vrouwelijke hoofdfiguur. De
gezinssituatie die ik beschrijf is net zo goed een probleem voor
jongens. Een jongen zou even hard huilen als hij ziet hoe het gezin uit
elkaar spat... Ik wil met mijn boek bereiken dat de lezers ons
leren begrijpen, maar ook dat jongens en meisjes van Aruba zich kunnen
herkennen en identificeren in en met wat ik beschrijf. We hebben zo
weinig eigen schrijvers; er zijn geen Arubaanse jeugdboeken. Curacao
heeft wel eigen schrijvers, maar Aruba is toch weer anders. Er leeft
hier zo veel onder de jeugd. Daar liep ik al zo lang over te denken en
daar wilde ik over schrijven. Samen met een groep anderen had ik al
een methode Spaans gemaakt, die op de basisschool algemeen gebruikt
wordt. Toen ik op de Pedagogische Akademie studeerde, vond ik het al
leuk om opstellen in het Nederlands te schrijven. Maar ik was toch een
beetje bang om in die taal te beginnen, tot Miep Diekmann me een push
gaf en ik eindelijk durfde. Wij durven vaak zo weinig! Ik zal Mosa's eiland zelf in het Papiamento vertalen, waarna
het ook in die taal door Charuba zal worden uitgebracht. Daarnaast heb
ik plannen om door te gaan, onder andere met een verhaal in het Spaans
voor kinderen van de zesde klas en een verhalenbundel in het
Papiamento. Nu is het eerste boek er, maar ik laat het niet dopen
hoor! Ik gooi er geen fles champagne ovrheen, zoals ze dat hier altijd
doen met nieuwe grammofoonplaten en zo!’
Wie de indruk mocht hebben dat het allemaal nogal zwaar en somber toegaat
in Mosa's eiland, zou Desiree Correa zélf moeten leren
kennen: vlot, goedlachs, direct in haar reacties en commentaren, en heel
humoristisch. Ze is fel en overtuigend in haar betoog, ernstig en
vrolijk.
Bijna twee jaar later praat ik | |
| |
opnieuw met de auteur,
namelijk op 30 december 1985, als ze een paar weken van Sint-Maarten op
vakantie naar Aruba gekomen is en met haar twee kinderen bij haar moeder
logeert.
‘Het volgende boek wordt toch weer Nederlandstalig. Het thema
is al aanwezig. Het boek zal gaan over de eigen identiteit, in verband
met de Status Aparte van Aruba per 1 januari 1986: Wie ben ik? Wat ben
ik? Wat wil ik? Ik houd van mijn eiland en wat gaat er nu gebeuren? Veel
ex-leerlingen zeggen tegen me: “Juf, ik weet het niet, wat gaat er met
ons gebeuren?” Dat wil ik behandelen. Ik doe zo een heel zakelijke keuze
om tot een onderwerp te komen, dat volgens mij van maatschappelijk
belang is. Papa is geel (de kleur van een bepaalde politieke
partij) en dus hoor je als jongere ook geel te zijn? De jeugd komt in
opstand tegen de tradities, zoals bijvoorbeeld de laatste tijd zoveel
jongeren die in het buitenland hebben gestudeerd terugkomen met andere
gewoontes en andere waarden. Schrijven is emotioneel en rationeel beide!
Ik wil zo schrijven dat mijn ideeën duidelijk naar voren komen, ik mag
niet te ingewikkeld te werk gaan, maar het moet èn niet saai, leesbaar,
èn niet vaag zijn. Maar dat is de techniek van de compositie. Ik
wil voorlopig in het Nederlands doorgaan. Wat ik in het Spaans
geschreven heb, ik heb enkele stukken en ook wat poëzie, wil Charuba
niet. En mijn werk in eigen beheer uitgeven, dat kan ik niet betalen.
Het gouvernement geeft geen steun. Laten we eerlijk zijn, een
auteur wil gelezen worden, hij zoekt een afzetgebied. De laatste tijd
wordt er op Aruba gelukkig meer gelezen, maar nog steeds geen
Papiamentstalige boeken. Kinderen lezen liever Nederlands dan
Papiamento, als je het ze vraagt. Dat is omdat boeken lezen
verplicht is, en de school heeft de kinderen geïndoctrineerd om in het
Nederlands te lezen. Nu doen ze het ook voor hun romannetjes uit de
Boeketreeks voor hun ontspanning. Het Papiamento kòmt wel, maar het is
nog niet zo ver! Als ik in het Papiamento schrijf, werk ik veel te
slordig - in spelling en in woordkeus. Gemakshalve gooi ik er maar
Spaanse woorden doorheen als me geen Papiamento te binen schiet. Toneel
wordt gespeeld - een gebaar zegt al heel veel soms, maar in een verhaal
moet je alles nauwkeurig beschrijven. Die discipline mis ik in het
Papiamento. Omdat ik van huis uit Spaans spreek, komen de woorden in die
taal het gemakkelijkst. Voor het Nederlands heb ik daarom nog wel eens
een woordenboek Spaans-Nederlands nodig. Emotie geef ik het best in het
Spaans weer; dat is in het Nederlands het moeilijkst. Ik schrijf het
Nederlands zoals we het hier gebruiken, vooral in de dialogen. “I do it
the way they do it!” Ik vind het heerlijk om een blanco blad papier
voor me te hebben en om me helemaal te kunnen uitschrijven. Papier is
geduldig. Ik schrijf altijd, ik houd niet van typen. Als ik typ, heb ik
het idee: dat zijn mijn woorden niet. Aan mijn handschrift kun je zien
of ik op dat moment kwaad ben of triest bijvoorbeeld; mijn letters gaan
mee met mijn gevoelens. Ik schrijf - lees - herschrijf herlees...
Als het naar mijn idee af is en ik heb het netjes geschreven, dan laat
ik het liever door iemand anders uittikken. Anders komt er nooit een
einde aan. Soms ben ik jaloers op iemand die full time auteur kan
zijn; dat zou ik ook willen!’
| |
| |
‘Ik begin altijd met een idee - dat is bijvoorbeeld niet
meer dan een bepaald zinnetje. Dat roept associaties op, die je allemaal
verzamelt en in je hoofd opbergt. Ik zoek kranteknipsels over mijn
onderwerp, ik lees boeken die in relatie staan tot het thema, ik hoor
soms dingen op straat in gesprekken tussen en met mensen. In mijn
lespraktijk zie ik ook veel en hoor ik heel wat van mijn leerlingen: op
Aruba acht jaar lang en nu op Sint-Maarten ook al weer ruim een
jaar. Van al dat materiaal maak ik aantekeningen in schriften. Ik
had op een gegeven moment zo'n drie schriften vol. Dan probeer ik
het verhaal in te delen. Er gebeurt heel wat met het materiaal, omdat ik
nu moet zien hoe ik de gegevens met elkaar kan verbinden. Wat hebben
alle notities met elkaar te maken? Wat moet er beslist in en wat laat ik
achteraf toch maar liever weg? Het verhaal moet voldoende actie hebben,
het mag niet saai worden. Hoe ga ik van het ene hoofdstuk naar het
volgende, zodat er uit al die losse gegevens één verhaal ontstaat? Ik ga
mijn ideeënvoorraad in een schema plaatsen om de grote lijn van het
verhaal te pakken te krijgen. Bij al die ideeën maak ik mijn figuren.
Als ik het idee heb dat iemand op een bepaalde onbeschofte manier moet
handelen, dan geef ik hem een agressief karakter. Ik maak die figuur
zoals ik hem wil hebben, zodat hij in mijn verhaal past. De
volgende stap is een duidelijk ingedeeld schema te maken met een
hoofdstukindeling. Ik weet mijn figuren en kijk wat er gaat gebeuren in
elk hoofdstuk. Ik bekijk de korte inhoud ervan, de overgangen, de
climax, de rustpauzes... Zo heb ik mijn boek in gedachten al nagenoeg
klaar. Maar dan komt het beschrijven van die grote lijn en dan moet je
letten op de kleinigheden en kijken wat er allemaal gebeurt met de
figuren. Iemand komt niet zomaar ergens, hij komt ergens vandaan. Om tot
een bepaalde situatie te geraken zijn er allerlei kleinigheden nodig in
de handeling, die je alle moet beschrijven als ze voor het verhaal nodig
zijn. Met andere woorden: wat beschrijf je en wat laat je weg, wat laat
je over aan de fantasie van de lezer?’
‘Ik merk dat er niet
meer dan oppervlakkige verschillen zijn tussen kinderen van de
Benedenwinden en de Bovenwinden. De laatsten lijken mondiger, de eersten
van Aruba wat geremder, maar ook beschaafder aan de oppervlakte. Toch
zie ik typerende handelingen van Antilliaanse kinderen gezamenlijk en
die beschrijf ik in mijn werk. Kinderen vragen me wel eens of ik er
lang over doe om een boek te schrijven. Je hebt drie jaar een idee,
waarmee je rond blijft lopen, maar dat je dan in één maand
opschrijft. Als je in principe weet wat je wilt gaan doen, dan moet
je realistisch blijven en vooral eerlijk tegenover jezelf.’
| |
| |
| |
1.2. Over Mosa's eiland
| |
Een dochter als ouderdomspensioen; Eerste jeugdboek van Aruba
De ouders van de zesjarige Mosa Fingal en haar vier jaar oudere
zuster Milva hebben vaak ruzie. Dat sleept zich een aantal jaren
voort met ‘gillen’, ‘schreeuwen’, en zelfs handgemeen, tot moeder
Sarita het niet langer neemt dat vader Carlos zo handelt en er een
vriendin op nahoudt, en wegloopt naar familie op het zustereiland
Curacao. Nu worden de kinderen door de autoritaire vader ‘opgevoed’;
dat wil zeggen dat ze het materieel goed hebben, maar er is geen
enkel warm persoonlijk contact. Vader wil Mosa zelfs chanteren om er
achter te komen wat moeder op Curacao doet. Daarom gaat Mosa uit
afweer steeds meer snoepen in het winkeltje van grootmoeder Chana,
en wordt ze ontzettend dik, waarmee ze geplaagd wordt, bijvoorbeeld
als ze in het ziekenhuis ligt voor een operatie aan de amandelen.
Als moeder terugkomt en bij grootmoeder gaat inwonen, lopen Mosa en
Milva weg van hun vader met zijn grote luxe-huis en gaan ze naar het
kleine huisje van oma en hun moeder, die daar niet zo blij mee is
omdat ze bang is voor de reactie van haar man. Die probeert de
kinderen onder morele druk te zetten door de zielige figuur te
spelen. Moeder zoekt werk, ze laat zich scheiden ondanks de
protesten van de familie, en gaat haar eigen gang. Ze hebben het een
tijd goed samen. Mosa wordt groter, slanker, ze menstrueert voor het
eerst als ze dertien is (het eerste hoofdstuk!), ze snoept niet
meer.
Maar dan krijgt moeder een vriend, waardoor ze in Mosa's ogen
helemaal verandert, en beginnen de problemen opnieuw. Na enkele
ruzies met vriend George blijft deze weg en is moeder alleen, wat
haar geen goed doet; ze is er echt verdrietig van. Vader woont samen
en trouwt later met Susana die helemaal niet goed met de meisjes
overweg kan. Maar Mosa kan nu wel wat beter met vader opschieten. Ze
gaat op de mavo over met heel goede cijfers en krijgt daarvoor nogal
wat geld van de familie. Ze spaart vlijtig, maar raakt het grootste
deel kwijt door het aan haar moeder die er de telefoonrekening mee
moet betalen, te geven, te ‘lenen’. Ze heeft immers een ‘Belofte’
gedaan haar moeder altijd te helpen? Daarom gaat Mosa ook proberen
George te vragen om terug te komen, maar die blijkt al weer een
andere vriendin te hebben. Mosa probeert meer geld te krijgen via
een vakantie-job, waarbij ze de handtastelijke baas trotseert. Nadat
ze haar mavo-diploma heeft, gaat ze naar de derde klas havo van het
Colegio. Ze heeft geen geld om haar boeken te kopen, maar vraagt om
een overheidssubsidie, waardoor haar vader weer beledigd is, dat
zijn dochter gaat ‘bedelen’. Maar Mosa leert voor haar eigen zaken
op te komen! Ze wordt zelfstandig.
Vader raakt in financiële problemen door de economische recessie en
wil naar Sint-Maarten verhuizen. Hij wil dat Milva - die nu werk
heeft - de alimentatiezorg op zich neemt, maar deze weigert woedend.
Mosa moet opnieuw voor de financiële problemen van het gezin
opdraaien; ze werkt 's middags, 's avonds en in het week-end. En
daartussen door maakt ze haar huiswerk voor het Colegio!
Maar ze wordt geen ‘hoer’, zoals haar vader haar steeds voorspelde,
terwijl ze via het werk in het hotel toch makkelijk de kans krijgt
om veel geld te verdienen op deze manier; bijvoorbeeld via de
Engelse toerist Charly. | |
| |
Maar Europa, waar Charly haar
mee naar toe wil nemen, is ook niets voor een meisje van Aruba in
verband met de toenemende discriminatie daar.
Zij zit op haar eilandje waar ze niet afkan. Ze zit in de zorgen om
geld, dat steeds voor haar moeder is, die steeds weer en meer
vraagt...(om er een paar maanden later een auto van te kopen...)
Mosa zit muurvast en kan geen kant meer op!
Als het verhaal begint is Mosa dertien jaar en wordt ze voor de
eerste keer ongesteld. De vier hierop volgende hoofdstukken
behandelen in flash back wat vooraf ging, tot in het zesde hoofdstuk
de vertelde tijd enkele maanden na hoofdstuk een is. De overige
hoofdstukken beschrijven de ontwikkelingen daarna in chronologische
volgorde tot Mosa ongeveer zeventien jaar is. De leeftijd is niet
precies op te maken. Door het naar voren halen van Mosa op haar
dertiende jaar wordt de gezinssituatie van de ‘familie’ Fingal
direct duidelijk neergezet: vader weg, moeder en oma met de
volwassen (wordende) dochters, het zich hulpeloos voelende,
onnozele, onwetende meisje dat door niemand geholpen wordt.
De verste flash back gaat terug tot Mosa zes jaar oud was. Ze mocht
‘strooimeisje’ zijn op de bruiloft van haar schooljuffrouw; als ze
blij thuis komt barst de eerste ruzie tussen vader en moeder los
omdat het eten niet op tijd op tafel staat. Een tweede herinnering
aan haar zesde jaar is die van een door haar vader zelf toegediende
injectie, die infectie veroorzaakt. Mosa houdt er een steeds
terugkerende angstdroom aan over (p. 35), die echter in het verhaal
niet wordt uitgewerkt. De verste flash backs zijn dus beide sterk
negatief geladen!
De ruzies blijven aanhouden: flash back van Mosa op haar achtste jaar
toen vader zijn vrouw wilde slaan. Als Mosa tien is, gaat de moeder
weg; daarna leven Mosa en Milva ongeveer een jaar bij hun vader; als
Mosa twaalf is komt moeder terug. Op haar dertiende wordt de
echtscheiding uitgesproken. De flash back laat dus de verwijdering
tussen vader en moeder Fingal zien, die aan het begin van het
verhaal al een feit is. De nog hulpeloze dertienjarige is aan het
eind een zeventienjarige, die dan echter nog net zo in de knoei zit;
nu niet meer door de ruzie, maar door de tirannieke houding van de
moeder. Het verhaal is nogal fragmentarisch, als via een
collagetechniek, een aaneenrijging van losse stukjes opgebouwd.
Tussen deze uitvoering vertelde episoden springt de tijd soms in een
keer maanden of meer vooruit. Dat geeft het verhaal tempo, maar ook
iets brokkeligs. De stukjes worden via herhalingen en een zekere
cyclische bouw toch weer verbonden met elkaar (wat ik nog zal
aantonen).
Soms kwam ik niet helemaal uit de gegeven aanduidingen. Twee
voorbeelden. Mosa is dertien jaar, Milva vier jaar ouder en dus
zeventien. Vader en moeder zijn drie jaar gescheiden, maar op p. 15
staat dan: ‘Milva, luister nou even. Toen papa bij ons weg ging, was
jij bijna net zo oud als ik nu.’ Afgezien van het feit dat niet
‘papa’ wegging, maar ‘mama’ wegliep en later de kinderen, klopt het
niet: Milva moet toen juist een jaar ouder zijn geweest dan Mosa nu
is. Op bladzijde zeventien is het vrijdag over welke dag heel
uitvoerig wordt verteld op p. 18, 19, 20 en 21. Maar daar staat
plotseling dat het ‘vandaag’ zaterdag is. Dat kan niet.
Maar dit soort slordigheidjes zijn uitzondering. Ik heb er alleen nog
een gevonden met een ‘auto’. Mosa's moeder heeft in hoofdstuk één
een auto, maar op p. 152 (enkele jaren later dus) | |
| |
staat: ‘Had ik toen maar geweten dat mama een paar maanden later een
auto zou kopen!’ Duidelijker zou geweest zijn: een nieuwe auto. Ook verder gezien is deze opmerking niet zo
gelukkig, omdat ze suggereert dat als Mosa er achter komt dat moeder
haar geld aan ‘luxe’ besteedt, ze niet meer financieel zal hoeven te
steunen, terwijl het slot van het verhaal dat wel aangeeft: Mosa
wordt uitgebuit en kan (financieel) geen kant op.
Dit ‘vastzitten’, dat in de titel Mosa's eiland
gesuggereerd wordt, komt in het boek drie keer terug. ‘Ik stond daar
alsof er een cirkel om me heen getrokken was waar ik niet uit kon.
Een eigen eilandje, en ik kon er niet af.’ (p. 39) ‘Hier wilde ik
blijven. Een muur om me heen. Een eilandje voormíj alleen. Niemand
zou bij me kunnen komen. En ik zou naar niemand toegaan.’ (p. 64).
Het zelf opgetrokken eilandje van ontoegankelijkheid en het eiland
Aruba beletten samen elke ontsnappingsmogelijkheid uit Mosa's
isolement. ‘Ik herinnerde me mijn cementblok: dat ik eens gewenst
had dat dat mijn eilandje zou zijn.’ (p. 156) En een vlucht van het
eiland naar Engeland wordt belet door de daar heersende
discriminatie!
Vader verlaat zijn eiland en zijn verantwoordelijkheid, maar Mosa met
haar Belofte kan geen kant op. Haar moeder tiranniseert haar en buit
haar uit. Door de karaktertekening van de verschillende figuren zal
ik proberen dit te verduidelijken.
Mosa Fingal is heel anders dan haar vier jaar oudere zus Milva. ‘Ik
zat altijd met mijn neus in een boek, en mooie Milva met haar slanke
figuurtje had een leven vol vriendinnen en vriendjes.’ (p. 31) Zij
lijdt aan de verwijdering tussen vader Carlos en moeder Sarita;
Milva is veel harder en weerbaarder.
Mosa probeert te overleven door te snoepen, waardoor ze dik en lelijk
wordt.
Op de kritieke momenten in haar leventje valt ze steeds weer terug op
haar snoeplust; als het beter gaat in het huiselijk verkeer
verdwijnt de snoepmanie. Ze vlucht in het lezen van dierenverhalen;
ze haalt op de mavo goede cijfers en gaat naar de havo.
Milva slaagt tot slot voor haar secretaresse-opleiding, maar heeft
meer aandacht voor plezier dan voor leren. ‘Bij Milva zit het mooie
aan de buitenkant. Bij Mosa zit het hier,’ zegt moeder over haar
kinderen, en ze wijst daarbij op haar voorhoofd. (p. 82/83)
Doordat het verhaal in de ik-vorm geschreven is, leren we vooral Mosa
goed kennen: op haar valt de volledige aandacht en door haar ogen
zien we de anderen.
De vader wil de man zijn, de autoritaire figuur met gezag, dat hij
echter lang niet waar kan maken. In Mosa's ogen valt hij regelmatig
door de mand, tot ze tenslotte zelfs een beetje medelijden met hem
krijgt.
‘Ineens kreeg ik medelijden met hem. Hij had het altijd goed gehad.
Hij had altijd opgeschept over zijn mooie, grote huis en dure
meubels, die hij uit Venezuela had laten overkomen.
Een dan zijn prachtige wagen... Ik vond het zo zielig voor vader.
Zoals hij daar zat... zo oud... met die vreemde blik in zijn
ogen...dik en bezweet. Hij kon het ook niet helpen dat het zo slecht
met de zaak ging.’ (p. 146-147) En passant merken we op dat het bij
de vader om uiterlijke, materiële zaken gaat, bij Mosa meer om het
innerlijk.
In het begin hangt Mosa sterk aan haar moeder, die ze wil helpen in
haar verdriet dat vader haar aandoet. Maar als moeder later een in
haar ogen ‘domme’ vriend (George) zoekt, daarna steeds stuurser
wordt en haar tenslotte financieel | |
| |
uitbuit en voor
haar laat werken van de ochtend tot de avond en in het weekend,
wordt ze steeds ongunstiger getekend tot het tot een complete
‘clash’ komt aan het einde. Mosa is tenslotte helemaal alleen: ze
heeft geen contact met de harde Milva, vader is weg, moeder is een
tiran, oma Chana komt steeds achteraf met haar wijsheden, op school
is er ook geen begrip. ‘Mosa's eiland’ is aan het einde compleet...
Vijf figuren krijgen de volledige aandacht; de andere fungeren
slechts als figurant. Desiree Correa heeft in haar debuut het zekere
voor het onzekere genomen en weinig figuren goed uitgewerkt.
Het voor de eerste keer ongesteld worden met alle gevoelens van
hulpeloosheid en onzekerheid die daar bij horen als je van toeten
noch blazen weet, geeft vanaf het begin de positie van Mosa aan.
Moeder schuift de voorlichting af op vader; die komt alleen met
waarschuwende praatjes tegen jongens; het oudere zusje heeft geen
tijd om het uit de doeken te doen; de verhalen op school maken je
ook niet veel wijzer... Het is tenslotte de soeur die met behulp van
een boekje Mosa wat wegwijs maakt. Mosa's onnozelheid wordt
weerspiegeld in de onzekerheid van de moeder, die stiekem het boekje
gaat lezen dat ze Mosa afpakt. ‘Misschien had mama nog nooit eerder
zo'n boekje gezien. Misschien wist zij ook niet precies hoe het
allemaal in elkaar zat, en kreeg ze nu pas de kans om zo'n boekje te
bekijken. Misschien waren er vroeger niet van dat soort boekjes. Of
misschien mocht mama toen ze een meisje was, die boekjes niet van
háár ouders lezen.’ (p. 21)
Als het tussen de ouders niet goed gaat, worden de kinderen de dupe.
Ze zitten tussen de strijdende partijen in, wat door de
hoofdstuktitels: ‘Zíjn manier’, ‘Háár manier’ en ‘Hún manier’
nadrukkelijk naar voren komt. Mosa kiest aanvankelijk moeders kant,
maar ze is toch onzeker. Milva verbergt haar ware gedachten door
cynisme. Zo zien we dat kinderen verschillend reageren op
gezinsmoeilijkheden. Door ‘slecht’ over de partner te praten,
probeert men de kinderen aan de eigen zijde te krijgen. Beurtelings
dingen de ouders om de gunst van hun kinderen door zielig of
verdrietig te doen, wat Mosa compleet in verwarring brengt. Vader
argumenteert: ‘Ze heeft haar kinderen in de steek gelaten, dus nu
hebben jullie haar niet meer nodig. Begrepen? Jullie hebben het goed
bij mij. Jullie hebben niemand anders nodig.’ (p. 43) En als de
kinderen weggegaan zijn: ‘Of komen jullie terug?... Of komen jullie
me een nieuwe teleurstelling in mijn leven bezorgen?
Ik heb er al zoveel gehad, ééntje meer of minder komt er niet op
aan.’ (p. 52) En over de moeder: ‘Ik merkte dat mama strak keek. Ze
lachte niet mee. Dat gebeurde nou altijd als vader een grapje
maakte. Wanneer hij langs kwam, was ze wel in de kamer, maar ze deed
nooit mee. Dan durfde ik verder ook geen grapjes meer te maken.’ (p.
91)
Kinderen kijken wel heel kritisch naar een tweede vader en moeder!
George wordt met zijn kinderachtige geruzie om niets, iemand die
koste wat kost zijn prestige wil handhaven. Susana wordt ‘die vrouw’
(p. 93) genoemd, die zich laat verwennen en erg onhartelijk en
ongastvrij is.
De gezinsstructuur is bepaald door het autoriteitsbeginsel. De oma
probeert te bazen over de moeder en is pas tevreden als ze haar
gezag kan laten gelden. (zie bijv. p. 87!). De man denkt de baas te
kunnen spelen. Hij meet zich vrijheden aan door uit te gaan, er
vriendinnen op na te houden, hij ontloopt zijn
verantwoordelijkheden. ‘Altijd was het weer de schuld van de vrouw.
Als of een vrouw alleen de kinderen moest opvoeden. Een man hoefde
alleen maar te bewijzen dat hij een man was.’ (p. 23)
| |
| |
Kinderen moeten gehoorzamen, maar Milva heeft de zaak al gauw door!
‘Alle mannen zijn hetzelfde aan de binnenkant. Allemaal willen ze
hetzelfde van een vrouw. En zij willen een vrouw commanderen. En een
vrouw moet thuis blijven, maar zij mogen altijd de straat op. Er is
geen man die van binnen anders is. Als dan hun buitenkant er leuk
uitziet, kan je daar tenminste plezier aan beleven.’ (p .74)
De moeder ontpopt zich als een uit-buitster van haar kinderen. Haar
Aan verlaat haar voor een vriendin, haar vriend laat haar in de
steek voor een ander. Nu zullen haar kinderen niet aan haar gezag
kunnen ontsnappen. Mosa voelt zich aan haar gebonden door haar
Belofte: ‘Nooit zal ik mijn moeder in de steek laten. Ik zal haar
nooit laten lijden, ze zal alles van me krijgen wat ze nodig
heeft... niet alleen geld en kadootjes, maar ook liefde en alles wat
vader haar nooit gegeven heeft. Nu ga ik haar vertroetelen. Nu wordt
ze mijn kind.’ (p. 42)
Vrouwen hebben geen rechten, maar moeders zijn machtig tegenover hun
kinderen. ‘Een dochter hoort voor haar moeder te zorgen. Wie anders?
Daarom brengen moeders kinderen ter wereld, zodat die later voor hun
moeders gaan zorgen. Jij moet mij alles geven wat ik nodig heb.
Daarom studeer je verder. Daarom moet je later ook in het onderwijs
gaan, om goed geld te verdienen...’ (p. 157)
Grootmoeder Chana en vader Carlos dreigen de dochters voortdurend dat
ze als ‘hoer’ zullen eindigen. Een meisje moet thuis zijn, anders
wordt over haar gekletst; ze moet haar goede naam zorgen te bewaren.
Charly, de Engelse toerist vraagt: ‘...“ik zou zo graag meer van het
eiland weten. Hoe Arubaanse meisjes zijn. Hoe een Arubaanse familie
is. Denk je dat het vrijpostig is wanneer ik bij jou thuis op bezoek
kom? Kan dat?” Ik moest het even werwerken. “Lieve jongen, dan ken
je de moeders, grootmoeders en vaders van Aruba niet. Als ik thuis
aankom met een vreemde, notabene een buitenlander... Het eiland is
te klein, de mensen kletsen te veel. En wanneer jij weggaat blijf ik
met een slechte naam achter.”’ (p. 154)
Maar intussen! De ambtenaren verkopen liever obsceniteiten aan de
jonge Mosa, dan dat ze hun werk naar behoren doen; Shon Fresku maakt
van zijn positie misbruik om de meisjes te dwingen; de
Colegio-leerling Mirto begint al jong met zijn handtastelijkheden
die niet gemeend zijn; de vader en George lopen van de een naar de
ander ... De man met zijn ‘macho-gedrag’ komt er wel heel slecht af
in dit boek, en niet alleen de oudere generatie!
Maar Mosa bezwijkt niet, hoewel ze het geld goed had kunnen
gebruiken, hoewel anderen het wèl doen, hoewel het haar eenzamer
maakt op haar eilandje...
Ze leert zich zelfstandiger op te stellen, maar dat is moeilijker dan
de weg van de minste weerstand die uit toegeven zou bestaan...
Diana Lebacs schreef in haar jeugdroman Suikerriet
Rosy dat een dochter betekent dat er ‘twee handen meer om te
werken’ zijn (p. 28). Dit gegeven werkt Desiree Correa uitvoerig uit
in haar debuut. De oma wil de moeder voor zich hebben, de moeder
eist de dienstbaarheid van de dochter op: ‘... zo zijn alle moeders
op de Antillen... hun dochters zijn hun ouderdomspensioen...’ (p.
87/88)
Mosa merkt dat opgroeien tot volwassenheid betekent dat je steeds
meer wordt binnengetrokken in de problemen en tradities van de
oudere generatie. Er zit een duidelijk cyclisch karakter in het
werk: Moeder geeft geen sexuele voorlichting aan haar dochter omdat
ze die zelf waarschijnlijk ook nooit gekregen heeft; de kinderen
lopen naar hun moeder, zoals die op haar beurt naar haar moeder
gegaan was; de jongens gedragen zich net zo tegen meisjes als de
mannen | |
| |
tegen vrouwen; ‘Mama gaf Chana de schuld... ik
gaf mama zo vaak de schuld... Als ik later kinderen had, zouden die
mij dan ook de schuld geven? Zou het altijd zo doorgaan?’ (p. 88)
Mosa zit in het begin èn in het eind in de knoop. De cirkel van
eenzaamheid, het eiland waarop Mosa zit, suggereren de
onoplosbaarheid van het probleem:
‘Hoe moest het nu verder? Dat waren precies de woorden die Chana een
paar jaar geleden tegen moeder had gezegd. Ik kon geen kant op.’ (p.
157)
Een vrouw heeft van het leven weinig te verwachten. De ‘machoman’
denkt aan zichzelf en bewijst zichzelf ten koste van de vrouw; zowel
de oudere als de jongere. Als moeder kan de vrouw haar macht laten
gelden op de dochter, wat in de boek van generatie op generatie
doorgaat: oma Chana... moeder Sarita... dochter Mosa...
Desiree Correa vertelt haar verhaal in de ik-vorm, een niet zo vaak
gebruikt procédé. Diana Lebacs en Sonia Garmers schrijven in de
derde persoon vanuit een alwetend vertelperspectief.
Haar vertelwijze is afwisselend. Neem bijvoorbeeld het hoofdstuk ‘Hún
manier’, dat uit zes korte ‘afleveringen’ bestaat om de geschiedenis
van de scheiding even weer te geven. Als Mosa tevergeefs naar George
is geweest, volgt een lange innerlijke monoloog die haar stemming
over de mislukte tocht uitstekend suggereert: ‘Rot George, allemaal
zijn schuld... rot straat... weer een gat in de stoep... en
natuurlijk doet de lantaarn het niet... waarom zetten ze hier geen
lampje bij ... rotbuurt... wel mooie huizen, maar de stoepen? ...rot
George...’ Enz. (p. 106) Deze gedachtenstroom komt nog vaker voor op
belangrijke plaatsen in het boek, bijv. aan het einde.
Desiree werkt kwistig met herhalingen en tegenstellingen. Als ze haar
Belofte doet, is er sprake van een ezel: ‘Ia... ia... riep hij. Het
klonk alsof hij ja... ja... riep.’ (p. 42). Deze komt op p. 98
terug: ‘Maar mijn Belofte dan? Die moest ik houden. Er was toen een
ezel geweest, en die had nog wel ja-ja gezegd. Die had het gezien
dat ik daar stond en plechtig beloofde...’ Deze herhaling vinden we
ook op korte termijn. Vader wil een schuurtje bouwen voor zijn
turntoestellen. Even later denkt Mosa: ‘Die heeft geen turntoestel
nodig... Die blijft wel in training. Susana laat hem draven.’ (p.
116)
Dit soort herhalingen heeft een humoristisch effect evenals de
tegenstelling: ‘Ja, zeker, twee vliegen in één klap. Maar ik voelde
me als één vlieg, die twee klappen kreeg.’ (p. 150)
Desiree speelt met woorden en begrippen. Zie bijvoorbeeld in het
begin de verschillende betekenissen van ‘ongesteld’ in ‘de minister
is ongesteld...’ Een een laatste voorbeeld: ‘Hij dacht er niet aan
om haar te slaan. Hij leek eerder zelf verslagen.’ (p. 38)
Soms doet dit wel gewild aan. Als Mosa denkt om op school te vragen
wat ‘ongesteld zijn’ betekent, lezen we: ‘Maar in welke les heb jij
het dan aan de zuster gevraagd? Onder rekenen? Want je zei: “Vier of
vijf dagen, elke maand...”, dat wordt toch een rekensommetje? Of
misschien onder godsdient. Want het is een zonde als je een baby
krijgt, en je bent niet getrouwd.’ (p. 15/16)
Het is de humor die ook Sonia Garmers in Orkaan
toepaste. Die grappigheid zit aan de oppervlakte; ze maakt het
verhaal vlot en prettig leesbaar. Maar tussen de regels door, onder
de oppervlakte, zit heel terloops steeds weer een pedagogische laag,
waar Desiree Correa kritiek uitoefent, zonder dat ze het direct
vermeldt. In de scène naar de ‘drive-in’ is dat bijvoorbeeld heel
mooi uitgewerkt. Dit terloops kritische is een van de sterkste
stijlmiddelen van dit boek!
Desiree Correa gebruikt nogal wat Antilliaans-Nederlandse woorden | |
| |
als porch, gedropt, kedsen, refresquería,
toko, great, enz. Kotex is hier soortnaam voor
maandverband. Ook in haar zinsbouw vaak Antilliaans-Nederlands;
vooral in de directe rede; ik weet niet, gewoon...; ik ga het je
uitleggen...; beter was hij naar mij toegekomen ...; die meisjes
gaan hoeren worden...; enz.
De schrijfwijze suggereert vaak eerder een verteller die direct tot
een luisteraar die aanwezig is praat, dan een schrijver die
communiceert met een abstracte onbekende lezer. De verteller richt
zich rechtstreeks tot de lezer in zinnetjes als: zo was mijn vader
dus!; dik-zijn was altijd een teken van het goed hebben; (maar die
is het haar nooit komen vertellen); en vele andere.
Mosa betekent niets anders an alleen maar ‘meisje’, maar het is een
aardige coïncidentie dat Desiree Correa haar eerste Nederlandstalige
jeugdroman van Aruba de naam geeft van de tot nu toe oudst bekende
Arubaanse Nederlandstalige ‘dichteres’, die al in 1824 een gedicht
publiceerde: Mosa Lampe! Maar dit gedichtje stelt niet veel voor, in
tegenstelling tot Desiree's boek dat om een aantal redenen de moeite
waard is. Dat is allereerst het onderwerp, waar ze indringend de
verhouding kinderen - ouders, of nog scherper dochter - moeder naar
voren komt. Ik ken geen tweede jeugdroman van hier waar dat zo
haarscherp gebeurt. De Curacaose auteur Boeli van Leeuwen, schreef
in De rots der struikeling: ‘Ouders krijgen geen
kinderen, maar kinderen krijgen ouders: kinderen worden geboren in
een bepaalde situatie, waar ze niet aan kunnen ontkomen.’ Desiree
Correa laat zien hoe Mosa (en ook Milva enigszins) kind van de
rekening wordt. De moeder presenteert voortdurend rekeningen die
door de dochter vereffend moeten worden: ‘Het was een lopende band
van rekeningen.’ (p. 152)
Er is wel eens beweerd dat de jeugdliteratuur ver achterloopt in
ontwikkeling op de romans voor volwassenen, die een veel
levensechter beeld zonder nadrukkelijke ‘goede afloop’ zouden
presenteren.
Dan is hier een jeugdboek dat deze achterstand inhaalt want het ‘open
einde’, door de lezer zelf in te vullen, spiegelt geen enkele
vals-optimistische, onrealistische verwachting voor... Desiree
Correa heeft het aangedurfd een brok authentieke levens-ervaring van
mensen op te tekenen, zonder allerlei gewichtige ideeën, maar
rechtstreeks uit een familie-situatie voortvloeiend. Ook dat is
nieuw binnen de Antilliaanse jeugdliteratuur. Ze heeft dat in de
ik-vorm gedaan, in een zeer gevarieerde stijl die veel humor
verraadt.
Ik wees op het fragmentarisch karakter van de compositie, op enkele
onjuistheden. De uitwerking zou in mijn ogen soms wat evenwichtiger
gekund hebben; bijv. de ‘steeds terugkerende droom’ die niet
voldoende aandacht krijgt in de compositie. Het belang van de
openings-scène en de reden waarom deze zo naar voren gehaald is,
buiten de chronologie om, zou via herhaling wat aannemelijker
gemaakt kunnen zijn als zeer kritieke fase in Mosa's leven; nu lijkt
ze slechts een blikvanger voor de aandacht van de lezer. De
discriminatie in Engeland, waardoor Mosa niet van haar eiland af zou
kunnen, is er bijgesleept en vindt geen voorafgaande allusies; dit
had m.i. weggelaten moeten worden.
De tegenstellingen zijn wel eens gewild grappig of al te
nadrukkelijk. Dat het wel ‘werkt’ voor de jeugd heb ik op het
Colegio Arubano kunnen constateren, maar het gevaar dat het tot een
maniertje wordt zit er in.
Maar dit zijn bezwaren van de volwassen lezer, waarmee je bij een
boek voor de jeugd voorzichtig moet zijn; de eerste eist
subtiliteit, waar de laatste duidelijkheid wil.
Een auteur bewijst echt auteur te zijn met een tweede boek.
Maar dat Desiree Correa nu in elk geval een debuut van formaat heeft
gepresenteerd, kan niemand haar meer ontnemen!
| |
| |
| |
2. Josette Daal
Josette Daal (geboren in 1956 op Aruba) volgde aanvankelijk de opleiding tot
kleuterleidster aan de Arubaanse Pedagogische Akademie, maar toen er na de
afronding van die studie geen werk voor haar was - er was een overschot - is
ze doorgegaan met haar studie aan de onderwijzersopleiding, waar ze in 1983
slaagde. Gedurende die laatste opleiding maakte ze grondig kennis met de
kinderliteratuur tijdens de lessen, maar ook via een net in die tijd
ontwikkeld initiatief om kinderboeken vanuit het Nederlands in het
Papiamento te vertalen.
In het cursusjaar 1981/1982 besloten Joyce Pereira en Auke Vogelzang,
respectievelijk docent Papiamento en Nederlands aan de Arubaanse
Pedagogische Akademie, de programma's van hun vakken meer op elkaar af te
stemmen. Zo werd het idee geboren om Nederlandstalige kinderboeken door de
studenten in het Papiamento te laten vertalen, om ze zodoende intensief met
beide talen bezig te laten zijn en het tekort aan Papiamentstalige
kinderliteratuur een beetje te helpen opheffen. De directrice van de
Openbare Bibliotheek, Alice van Romondt, opperde toen het plan deze
vertalingen eventueel te laten drukken, omdat men net in die tijd bezig was
met een compleet nieuw bibliotheekgebouw, waarin ook offset apparatuur zou
komen voor dergelijke niet-commerciële cultureel belangrijke doeleinden.
De eerste groep examinandi die deze opdracht als werkstuk moest inleveren
bestond uit Diana Britten, Josette de Cuba-Daal (inmiddels getrouwd), Silvio
Rasmijn, Mayra Sno, Rina Tromp en Jeanet de Windt. Min of meer toevallig
koos de groep voor het dunne boekje van Miep Diekmann: Nildo en
de maan, om daarmee te beginnen; dat was in voldoende exemplaren
aanwezig op dat moment.
In die zelfde tijd, vanaf 1980, begon Miep Diekmann regelmatig een paar
maanden per jaar naar Aruba te komen om hier te werken. Toen ze in februari
1983 hier weer was, kwam zij met het idee de vertaling inderdaad te
publiceren, maar dan officieel via een uitgeverij. De plannen voor de eigen
uitgeverij Charuba hadden toen langzamerhand vaste vorm aangenomen, zodat al
deze gebeurtenissen (toevallig?) in elkaar grepen. Doordat Miep Diekmann
afzag van vertaalrechten was het initiatief ook financieel haalbaar.
In een interview op 18 februari 1984 vertelde de groep over de ervaringen.
‘In eerste instantie werd Nildo en de maan in zes “stukken” verdeeld, waarvan
iedereen zijn deel vertaalde. Zo was het voldoende voor het examen-werkstuk,
maar nu moesten deze vertalingen natuurlijk op elkaar worden afgestemd qua
woordkeus, zinsbouw, spelling, enz. Met andere woorden: het taalgebruik
moest consistent worden.’
Jeanet de Windt: ‘Al vertalend kwam ik erachter dat je niet zomaar een stukje
kunt nemen uit een boek. Voor een goede vertaling moet het hele werk eerst
grondig gekend worden.’
De groep praatte veel over de ervaringen en wisselde nu voortdurend gegevens
uit; de publicatie dwong tot samenwerken om van de zes werkstukken een
eenheid te maken.
Mayra Sno: ‘Vaak kun je ook niet te letterlijk vertalen; het moet goed en
begrijpelijk Papiamento worden. Dat was wel heel moeilijk soms. Maar als je
dan zo'n vertaald stukje voorleest aan kinderen, merk je hoe leuk ze het
vinden over eigen situaties in de eigen taal te horen.’
De aanvankelijke bedoeling om uit collectief een vaste groep voor meer
vertalingen te vormen is niet gelukt, al was de groep op dat moment wel
enthousiast. Rina Tromp: ‘Eerst “moest” het als opdracht voor ons examen,
maar als je bezig bent wordt het echt leuk. Je raakt thuis in de stijl en
problematiek van een auteur, | |
| |
je doet iets aan je eigen
taalontwikkeling en je maakt goed en aangepast materiaal voor je
leerlingen.’
Maar na het slagen verlieten enkelen het eiland om elders te gan werken,
zodat men het contact verloor. Maar op de A.P.A. ging men wijzer geworden
door de ervaringen van het eerste, experimentele jaar door met een volgende
examengroep. In het cursusjaar 1982/1983 vertaalde een ander collectief Miep
Diekmann Shon Karkó en Padu is gek.
Daarna werkte men met een volgende groep aan Jossy wordt een
Indiaan, dat als tweede uitgave in 1985 werd gepubliceerd.
Docente Joyce Pereira: ‘Door de ervaringen van het begin zijn we nu heel
anders gaan werken. Iedereen vertaalt het hele boek thuis, waarna we tijdens
de les deze verschillende vertalingen bespreken. Eén persoon noteert de
definitieve tekst, maar vóór die er is wordt er vaak heel wat gediscussieerd
over allerlei grammaticale kwesties.’
Shon Karkó vertalen was voor de vijf studenten Charité
Brion, Omayra Geerman, Debrah Gietel, Robert Klein en Myrilla Raven een
moeizaam proces van woorden opzoeken, spellingsvoorschriften nakijken,
zoeken naar de juiste equivalenten en een eenvoudige zinsbouw die voor jonge
kinderen begrijpelijk is. Omdat het Papiamento nu nog in de beginfase van
een officiële standaardisering verkeert, was deze discussie tijdrovend en
intensief.
Tijdens een gesprek op 24 juni 1985 ziet de groep voor het eerst het
resultaat van hun werk in boekvorm. Al bladerend in Jossy ta
bira Indjan komen ze weer de discussiepunten tegen en de voor en
tegens van bepaalde vertalingen, waaruit ik begrijp dat inderdaad zin voor
zin en woord voor woord gewikt en gewogen werden. Hoe blijf je zo dicht
mogelijk bij de tekst en geef je toch de sfeer weer, zodanig dat het ook nog
lekker leest?
Op deze manier maak je wel heel diep kennis met de idiomatische
karakteristieken van twee talen. Als Miep Diekmann ‘bons’ schrijft, wordt
dat in het Papiamento ‘bragadam’, want in het Papiamento vallen de dingen nu
eenmaal anders!
Joyce Pereira heeft inmiddels - medio 1986 - Shon Karkó nu
volledig voor een uitgave in het najaar gereedgemaakt; Miep Diekmann voegde
in de laatste druk een nieuw hoofdstuk toe dat nog vertaald moest worden.
Aan Het geheim van Dakki Parasol werkt men nu ook nog
verder, maar dat is pas zeer gedeeltelijk klaar. Als dat voltooid is, heeft
de A.P.A. alle vier boekjes die Miep Diekmann in het begin van de jaren
zestig in opdracht van de Antilliaanse Regering voor het Antilliaanse
onderwijs schreef - de serie met de Papiamentstalige titel Cu
luz na man, maar in het Nederlands geschreven - in de eigen taal
voltooid: een symbolische weergave van de ontwikkeling naar een eigen
Papiamentstalig onderwijssysteem, door middel van een uniek vertaalproject.
Deze kennismaking met kinderliteratuur en met de auteur Miep Diekmann waren
van doorslaggevende betekenis voor Josette Daal. Ze deed haar besluiten door
te gaan en zelf een kinderboek te schrijven in het Nederlands. Het resultaat
werd het in 1985 verschenen debuut Warwind.
Naar aanleiding van dit eerste boek van Josette de Cuba-Daal sprak ik met
haar op 17 september 1985.
‘Aanvankelijk heb ik de kleuterleidstersopleiding gevolgd, maar
toen er na die studie geen werk voor me was, ben ik doorgegaan op de
onderwijzersopleiding; ik slaagde in 1983. Ik heb nu een paar jaren de
diensturen van drie school- | |
| |
hoofden waargenomen in San Nicolas.
Ik gaf les in een vierde, vijfde en zesde klas. Een aantal ervaringen die ik
daarmee opgedaan heb, zijn ook in dit boek verwerkt. Ik ben zelf nogal
klein van stuk en ik herinner me nog hoe de tweede dag op school een paar
grote jongens aan het vechten waren. Ik kon ze niet uit elkaar krijgen en
werd geholpen door een grote jongen die mijn getrek een poosje had staan
bekijken: ik zal die kleine juf wel even helpen...’ Maar in het boek
kan de juf best met de kinderen overweg, al is het wel vaak erg rumoerig in
de klas. De juffrouw kan zelfs een beetje toveren, waarbij het zo geliefde
kauwgum - bubbeljum - centraal staat. ‘Jufjum’, zoals ze genoemd wordt,
verandert het kauwgum in een pluisje of in een luchtballon als de ‘warwind’
aan ramen en deuren rammelt en er een glazen blik in haar ogen komt...
Het verhaal zelf heeft een erg aardige structuur. Er worden vijf schooldagen
beschreven, waarop vijf keer iets geheimzinnigs gebeurt. Die gebeurtenissen
liggen steeds verder uit elkaar, waardoor de lezersspanning op de proef
gesteld wordt. Maar die wordt beloond door de climax die er in de steeds
uitvoeriger beschreven, steeds fantastischer geheimzinnigheid zit.
Tegenover de jonge, speelse jufjum, die steeds solidair is met de
leerlingen, staan wel heel zwart-wit het strenge hoofd Schaarbaai en
onderwijzer Kruis van de vijfde klas. Josette Daal: ‘Ik herinner me
mijn eigen schooltijd bij de strenge soeurs nog. Als je kauwgum in je mond
had, moest je bladzijden vol strafwerk schrijven. Ik heb in mijn boek de
oude generatie onderwijskrachten die autoritair was, willen plaatsen
tegenover een jongere waarbij de kinderen gelukkig veel meer zichzelf kunnen
en durven zijn. Dat is de serieuze ondertoon van het boek. Ik heb
tussen de regels door veel werkelijkheid gestopt. Je kunt er denk ik, een
heleboel uithalen, als je dat wilt. Maar ik houd er vooral van om te
fantaseren. Dat heb ik gedaan met die geheimzinnige gebeurtenissen, die een
geheim tussen de klas en de juf zijn. Serieus is dan wel weer dat ik
laat zien hoe door een gefantaseerde gebeurtenis al ontzettend snel de
wildste geruchten als waar gebeurd besproken worden, van Oranjestad tot in
San Nicolas toe!’
‘Ik heb de figuren in mijn boek gemaakt uit een
combinatie van kinderen die ik op de verschillende scholen in de klas
had. Als je les geeft, zie je veel leuke dingen die je eigenlijk op
moet schrijven. Ik vind het ontzettend leuk om in San Nicolas te werken. Bij
Sharon heb ik van twee kinderen één gemaakt, maar eigenlijk zijn ze allemaal
een combinatie van de kinderen in de klassen en mijn fantasie. Zo'n Amy
bijvoorbeeld, zo'n bangerdje, die zat echt in mijn klas. Of de kinderen
zichzelf kunnen herkennen? Ik denk van wel. Zo'n Jessica-figuur zit er ook
vaak in een klas: een keurig kind uit een gegoed milieu aan wie je merkt dat
ze zich tussen andere kinderen niet helemaal thuis voelt. Maar aan de andere
kant heb ik ook weer veel gefantaseerd, zoals Ricardo en Khing en de
verhouding tot hun vaders. Jessica en Sharon zijn aanvankelijk elkaars
tegenpolen, maar worden later dikke vriendinnen. Met Khings toekomstplannen
en met de terugkeer van Ricardo's vader heeft het boek een happy ending
gekregen. Toen Miep Diekmann op Aruba was en onze school zou bezoeken
om er over haar werk te vertellen, zat ik tussen de leerlingen. Miep kwam
met het hoofd de klas binnen en toen ze me niet tussen die grote leerlingen
onderscheidde, vroeg ze: waar is Josette? Dat gegeven heb ik gebruikt omdat
ik | |
| |
het zo leuk vond, maar ik heb het naar de inspecteur die op
bezoek komt getransformeerd. Een echte inspecteur is er bij mij nog nooit
geweest.’
Ik liep al een paar jaar met het idee rond. Als je echt
gaat werken met een klas is dat toch weer heel anders dan in het praktikum
van de Pedagogische Akademie. Bij je werk zie je de kinderen pas goed en
vraag je je af: waarom zijn kinderen zo? Maar hoe moet je beginnen, hoe
beschrijf je de figuren die je wilt gebruiken, hoe begin en eindig je een
hoofdstuk? Dit soort vragen heb ik met Miep Diekmann besproken die
voortdurend aandrong door te gaan. Toen heb ik ruim een maand zitten
schrijven. En dan is het doorbijten! Je moet doorgaan. Daarom schreef ik
voor schooltijd, soms van twee tot zes uur in de ochtend. Je denkt
voortdurend na over het verhaal, maar je kunt ook weer niet te veel van te
voren bedenken, want dan loopt het verhaal zelf niet meer lekker. Als je te
veel symboliek zoekt is de echtheid van het verhaal weg; het vertelt
zichzelf ook in de loop van het schrijf-proces. Al schrijvende kom je
vanzelf weer op ideeën, al is het gevaarlijk, want ze moeten passen in het
geheel.’
Ik ben eigenlijk tweetalig. Wij Arubanen leren
gemakkelijk talen. Ik ben een half jaar in Nederland op school geweest
tijdens een lang verlof van mijn ouders. Tegen mijn jongere broer praat ik
Nederlands, tegen mijn oudere Papiament. Ik gebruik beide talen; vaak begin
ik in het Papiament en eindig ik in het Nederlands. Maar ik denk dat ik
nog wacht met in het Papiament te schrijven, ook al wegens de problemen met
de spelling tussen Curacao en Aruba, waardoor onze Papiamentse boeken
nauwelijks verkocht worden op de andere eilanden. Plannen voor een
tweede boek zijn er al wel, maar ze hebben nog geen vaste vorm aangenomen.
Daarin kan nog heel veel veranderen.’ Op de vraag of Josette Daal haar
eerste boek zelf ook heeft gelezen nu het gepubliceerd is, zegt ze: ‘Ja, ik
was erg nieuwsgierig naar mezelf.’
| |
| |
| |
3. Frances Kelly
Frances Dorothy Kelly (Aruba, 1946) haalde aan het Colegio Arubano haar
h.b.s.-A diploma en aan de Arubaanse Pedagogische Akademie haar
onderwijsakte, waarna ze in Nijmegen de volledige bevoegdheid verwierf.
Sinds 1968 werkt ze bij het buitengewoon onderwijs op Aruba. Ze heeft twee
kinderen en getrouwd met de bekende politicus Guillermo Trinidad.
Als eerste uitgave verscheen van haar bij Charuba/Leopold een bundel met tien
verhalen: Wi-ki-ki-ri-ki-ki (1986) in het Nederlands,
terwijl er onder dezelfde titel een bewerking van deze verhalen in het
Papiamento verschijnt.
Het is een dubbel-primeur, omdat dit de eerste bundel met dieren-fabels van
Aruba is en - waar andere auteurs òf voor Nederlands òf voor Papiamento
kozen - hier van beide talen gebruik gemaakt wordt.
‘Ik had die eerste bundel van de verhalenwedstrijd “Storia pa nos muchanan”
gelezen en die vond ik zo slecht dat we op school besloten aan de tweede
ronde mee te doen. Alice van Romondt, de directrice van de bibliotheek, las
mijn verhaal dat ik inzond en vroeg me eens langs te komen en of ik nog meer
verhalen had.
Ik had wel wat in een schrift staan en bovendien heb ik altijd veel verteld
aan mijn kinderen en op school. Maar ik hield ze nooit bij omdat ik dat heel
gewoon vond; iedereen kan wel een verhaaltje verzinnen. Maar toen ik Contami un storia las, was dat voor mij een push om mijn
verhalen te gaan noteren. Ik vond het zo erg wat ik las, dat iemand niet een
verhaal kan schrijven, een echt verhaal. Ik las over een hond; zo van “ik
heb een hond en ik zorg goed voor hem en als jij een hond hebt moet je er
ook goed voor zorgen, enz.” En dan zag ik eronder staan dat het van een
onderwijzeres was. Ik dacht dat iedereen in het onderwijs wel een goed
verhaal kon vertellen. Ik vertelde alleen maar voor de lol, voor thuis en
zo. Ik vertelde verhaaltjes in allerlei pedagogische situaties, ze waren ook
nogal moralistisch. Andere waren weer alleen grappig. Ik vertelde
bijvoorbeeld tegen jaloersheid en noem maar wat, aan de hand van
dierenfabels. Maar ik had nooit het idee een boek uit te geven. Ik moet
zelfs nu nog aan het idee wennen, nu Wi-ki-ki-ri-ki-ki er
is.
Ik merk nu al wel dat het uitgeven van een boek consequenties heeft. Men
vraagt nu “eventjes” een verhaaltje te schrijven voor een leesmethode
bijvoorbeeld.
In Nederland zou je zoiets niet doen zonder er geld voor te vragen, maar hier
liggen die zaken heel anders. Men doet van allerlei kanten een beroep op je
zonder dat men geld heeft om ervoor te betalen.’
‘In deze eerste uitgave zijn een tiental verhalen in het Nederlands bewerkt
en uitgebreid die er al eerder waren in het Papiamento. De kern van die
verhalen is er altijd gebleven en soms is er er ook nauwelijks iets
veranderd, maar alleen wat uitgediept. Naar aanleiding van deze Nederlandse
verhalen zijn de verhalen opnieuw bewerkt in het Papiamento. De Papiamentse
bundel bevat dus niet de oorspronkelijk vertelde verhalen, maar de
herschreven bewerking van de Nederlandstalige, vermeerderd met een aantal
gedichten.
Sonia Garmers heeft deze Papiamento-versie gelezen en vond het taalgebruik
heel goed. Het Papiamento ís ook heel rijk aan allerlei uitdrukkingen; die
heb ik proberen te gebruiken, maar je moet vaak wel heel wat nadenken eer je
de juiste zegswijzen vindt. Die bewerking in het Papiamento was echt een
vreselijke taak, waar ik ontzettend veel tijd in gestopt heb. Het is geen
letterlijke vertaling omdat dat gewoon niet kan, want je krijgt een heel
andere sfeer. Het moeilijkste vond | |
| |
ik dat er bepaalde termen
in het Papiamento niet bestaan. Dan moet je omschrijvingen gaan geven die
vaak multi-interpretabel zijn. Dan schrijf ik iets en dan kan iemand het
heel anders begrijpen. Ik heb wel erg veel steun gehad hierbij van mijn man.
Eerst vertaalde ik gewoon letterlijk, maar op het laatst zijn ze toch heel
anders geworden; niet qua inhoud, maar qua taal en formulering.
In de Nederlandse versie moest ik vaak dingen uitleggen die voor hier niet
nodig zijn. Iedereen weet hier dat een shoco in een hol woont, maar in
Nederland moet je dat er wel bijschrijven.
Aanvankelijk dachten we aan verhalen voor kinderen van acht jaar en ouder,
maar de uitgever heeft er nu vanaf elf jaar van gemaakt. De Papiamentse
versie is voor dezelfde leeftijd, al zijn de gedichtjes wel wat eenvoudiger.
De verhalen zullen geschikt zijn voor de hoogste klassen en de brugklas,
omdat ik nogal wat gezegdes en woorden van vroeger verwerkt heb, wat pittig
is. Toen ik laatst een middag in de bibliotheek vertelde tijdens het
wekelijkse verteluurtje, merkte ik hoe weinig onze kinderen van het
Papiamento weten. Ze kunnen het niet lezen en niet schrijven en ze begrijpen
er ook niet veel van. Ik verzorgde een poëziemiddag. Aan de hand van een
kort gedicht praatte ik over wat een gedicht is, kenmerken ervan zoals rijm
en andere vormverschijnselen. Toen heb ik wat voorgelezen wat de kinderen
wel leuk vonden. Maar toen ze zelf iets moesten proberen te maken lukte het
niet meer.
Eerst wilde ik de bundel Hier en dáár noemen. Maar we
vonden die titel toch te weinig zeggend. Daarom hebben we er Wi-ki-ki-ri-ki-ki van gemaakt. Dat is ook in het Nederlands goed
uit te spreken: Hop-sa-sa, héi-sa-sa / Wí-ki-ki, rí-ki-ki. Maar in het
Papiamento is het natuurlijk Wi-ki-ki-ri-kí-ki; dat zeg je in het Papiamento
vrij gemakkelijk. In beide talen kan de titel gebruikt worden.’
‘Hier en dáár is een verhaaltje dat ik één van de leukste
uit de bundel vind. Ik had het verzonnen voor mijn zoontje die vreselijk lui
was. Het einde was eerst ontzettend moralistisch maar dat heb ik later
veranderd. Luie MIER wordt voor de gek gehouden, maar bedriegt op zijn beurt
de andere mieren weer: het dorp van zoetigheid waar je nooit hoeft te werken
is niet daar, maar hier!
Allemaal hebben we een bepaald stramien waarin we moeten lopen. Als mier heb
je een etiket: je moet ruiken, je moet zuigen, je moet sjouwen, en slepen en
zwoegen, maar “schommelen - nietsdoen” dàt doe je toch niet. Dat zijn dingen
die je bij de mensen ook vindt. Als vrouw heb je een bepaalde bagage, als
man ook.
Van ieder wordt verwacht dat hij in een bepaald stramien loopt. Als je dat
niet doet, wordt je niet geaccepteerd.
In dit verhaal heb ik ook het geroddel van hier, het zich verspreiden van
geruchten die niet gecontroleerd worden, verwerkt: één mier zit daar te
schommelen, een ander zegt: er zitten er tien; weer een ander: jo, er zijn
er honderd en ze zeggen dat ze nooit meer willen werken. Maar ik ben bang,
dat kinderen daarover heen lezen, dat ze dat niet zullen begrijpen.
Eigenlijk hebben alle verhalen een dubbele bodem. In Wi-ki-ri-ki-ki vind je de kracht van iets wat je zelf schept en
wat je op de duur zelf niet meer de baas kan. De grootste
vijand is de mens terwijl de dieren zelf ook onderling vijandig
zijn. Het aardige in dat verhaal is dat een Arubaan nooit een shoco zal
doodschieten, want hij gelooft dat dat “mala suerte” (ongeluk) brengt. De
beschrijving die ik van alle mieren geef, klopt wel met hun uiterlijk
gedrag, maar het karakter dat ik ze meegeef is helemaal gefantaseerd. Er is
geen verband tussen hun uiterlijk | |
| |
en hun karakter. Toen de
karakters in de verhalen vaststonden, heb ik de dieren zich als zodanig
laten gedragen. De karakters hebben dus met de natuur zelf niets te maken.
De illustratrice Giolina Henriquez heeft voor haar tekeningen nog een hele
studie moeten maken van diverse Arubaanse dieren: hoe vliegt een shoco
(uil), hoe zwemt een caret (schildpad)?
Oudere mensen - vissers - hebben me verzekerd dat wat ik vertelde wel klopt
met de natuur. De zand-haai zit bijvoorbeeld inderdaad altijd verborgen en
is nogal een ongevaarlijke sul onder de haaien. Mijn broers die enthousiaste
duikers zijn, spelen gewoon met het beest als ze het tegenkomen.
Ook vind je verschijnselen van de mensen van hier, die via de dieren verteld
worden: meeuwchi en chuchubi zijn de roddelaars, in Spook
zonder hoofd vind je de vriendschap, het buitenbeentje komt voor in
Jan Keke, de mooie miss in Hoe mooier hoe
doojer: Ik ben mooi en jullie tellen allemaal niet mee! Ze heette kip is eigenlijk een verhaal voor feministen.
Eerst had ik een heel ander einde, maar nu doet “kip” zich voor als allebei:
als kip en haan. In dit verhaal heb ik folkloristische elementen als
hanengevechten en San Juan met zijn Dera Gai verwerkt. Sommigen zijn
“anders”: de kip wordt niet als haan (h)erkend, ook niet door zijn eigen
moeder. Dat merk je op school ook vaak, dat mensen in de naaste omgeving
juist niet zien dat een kind iets heeft, terwijl een moeder dan zegt: ik had
het moeten zien!’
‘Sommige verhalen hebben een nogal cru einde, zoals in Het
plan. Dat vinden kinderen vaak niet zo leuk, maar het is in het leven
ook niet allemaal mooi en romantisch. In een eerdere versie was het nog veel
erger, maar dat hebben we weer veranderd. Kinderen houden niet van een
slecht einde, zo'n verhaal willen ze later ook niet meer lezen. Als ze
eenmaal weten hoe slecht het afloopt, hoeft het voor hen niet meer
Achteraf vind ik het eind van De mondi van gezien-en-weg te
lang. Je wilt de karakters toch een beetje uitwerken, maar ik vind het slot
gewoon te lang geworden. Ook illustratrice Giolina Henriquez vond dat het
laatste stuk best weggeschrapt had kunnen worden.’
‘We hebben heel lang gezocht naar een goede volgorde van de verhalen. Ik
wilde niet twee keer deselfde moraal achter elkaar: twee keer “egoïsme
gestraft” kan niet. Ook inhoudelijk heb ik erg op de volgorde gelet; niet
twee keer een verhaal van een shoco bijvoorbeeld, of over vogels. Toen we de
titel eindelijk gekozen hadden, moest ik de verhalen weer anders
rangschikken. De moeilijker verhalen heb ik ook wat naar achteren geschoven,
maar er is geen schuiven om een bevredigende indeling te maken, die
variaties aanbood en de sleur vermeed.’
‘Alice van Romondt, die immers verhaaltjes van mij gelezen had, bracht me in
contact met Miep Diekmann die op Aruba was. Miep heeft mij geleerd hoe je
karakters uitdiept en tegenover elkaar plaatst, hoe je een verhaal in
schetsvorm op papier zet zodat je weet waar je naar toe gaat. Ze heeft me
ook begeleid wat technische dingen betreft en ze gaf advies over wat ik
wilde uitwerken: dat is te ouderwets, dat is te zeikerig, enz. Bovendien
wees zij erop dat wat hier gewoon is toch voor Nederlandse lezers uitgelegd
moet worden. Dat pinda's onder de grond groeien bijvoorbeeld, dat moet je
even vermelden. Ik was ook een beetje bang voor mijn Nederlands omdat ik op
school alleen Papiamento gebruik. Wij lezen al jaren in het Papiamento, met
uitzondering van Nederlandse studieboeken en de Amigoe. Ik wist niet of ik
wel in het Nederlands zou kunnen schrijven, maar het verhaal
Wi-ki-ki-ri-ki-ki is toch | |
| |
direct in die taal ontstaan.
Ik begon aanvankelijk met een verhaal De kapotte klok aan
Miep voor te leggen, maar het ging helemaal niet. Ik was van plan om te
stoppen. Toen heb ik een tijd niets gedaan en ben ik aan Spook
zonder hoofd begonnen. Vanaf dat moment ging het gelukkig beter.
Omdat Miep Diekmann maar vrij kort op Aruba was, moest ik wel haastig
doorgaan. Ik kón het gewoon niet langer laten liggen, het moest af.’
‘Ik heb wel een paar ideetjes over wat ik nu ga doen, maar ik heb er nog een
beetje moeite mee. Wel wil ik wat langere verhalen gaan schrijven, misschien
zelfs een roman.
Het idee is dat je in het Papiamento wilt schrijven, maar om de financiën
moet je het wel in het Nederlands doen. Schrijven in het Papiamento wordt
een groot verlies, maar misschien lukt het opnieuw om tweetalig te werken.
De mensen kopen het Papiamentstalige werk niet en dat is het probleem. Een
wanneer gaat Papiamento naar school?
Ik hoor het al achttien jaar dat het zal gebeuren.
Een paar dingen heb ik al in schema opgeschreven. Ik denk dat het
maatschappijkritische mij wel ligt en dat ik in die richting doorga.’
| |
| |
| |
4. Richard Piternella
Het Curacaose meisje Misha, vijftien jaar oud, in de eindexamenklas van de
mavo, ‘gaat’ met de knappe Erik, die haar zwanger maakt. Misha kan het niet
geloven: ze is daar toch nog veel te jong voor? Haar wat oudere vriendin
Carla, die zelf een goede en open relatie heeft met haar vriend Gachi,
stuurt haar via de school-directrice naar hulpverlener Dick, die haar
doorverwijst naar de dokter. Daar krijgt ze tijdens het consult een spontane
abortus. Door haar gesprekken met Dick weet Misha daarna wat ze wil: Erik
houdt niet van haar - hij gaat immers al weer uit met het makamba-meisje
Martine? Ze maakt een einde aan de relatie, wat macho Erik niet wil en kan
accepteren. Hijneemt lafhartig wraak. Misha weet dat ze een juiste
beslissing genomen heeft.
Dat is in enkele woorden de globale inhoud van een nieuw Arubaans jeugdboek.
Niet huilen bij de zee, dat geschreven werd door
Richard Piternella, die in 1950 op Aruba geboren werd.
‘Op Aruba ging ik naar de mulo, waarna ik naar Nederland ging om mijn
h.b.s.-diploma te halen. Daarna heb ik een poosje psychologie gestudeerd; ik
wilde me vooral op kinder- en jeugdpsychologie specialiseren. Maar ik ben al
snel overgestapt naar de pedagogiek, met het specialisme ‘gezinsleer’. Ik
studeerde aan de Universiteit van Amsterdam.
In 1980 ben ik op Curacao gaan werken bij de overheid, maar ik heb na enkele
jaren ontslag genomen en ben een Pedagogisch Adviesbureau begonnen.
In 1984 ben ik volledig afgestudeerd met een Curacaos onderzoek en een
scriptie over sexuele voorlichting voor tieners. Momenteel ben ik over het
thema ‘sexualiteit en jongeren’ met een promotie-onderzoek bezig, dat ik dit
jaar 1988 nog wil proberen af te ronden Tussen mijn studie door heb ik nog
een poosje Engels MO-A gestudeerd; ik deed wel mondeling examen, maar ik had
het schriftelijk niet afgerond. Toen ik een half jaar stage moest lopen voor
mijn pedagogiek was er op Aruba geen plaats en ging ik naar Curacao bij het
Bureau voor Levens- en Gezinsmoeilijkheden. Daar verdiende ik als stagiaire
heel weinig en omdat ik werkstudent was, moest ik wat bijverdienen en heb ik
Engelse les gegeven. Daarna heb ik op Curacao gewerkt bij hetzelfde bureau.
Ik heb in die tijd ook meegewerkt aan radio-programma 's van Sonia Garmers
en Stan Komdeur.
Mijn moeder overleed in 1985. Toen ik overkwam met de begrafenis, kreeg ik
hier op Aruba een job aangeboden. Ik heb anderhalf jaar gewerkt bij Sociale
Zaken, Sectie jeugdzaken. Nu werk ik als opleidingsfunctionaris bij het
Bureau Organisatie en Efficiency. Voor Cede Aruba verzorg ik nu een radio-
en televisieprogramma over opvoedingsvoorlichting. Dat betreft zeventien
teksten van vijf minuten over telkens een onderwerp ‘Un fundeshi fuerte pa
bo Yiu’.
‘Uit mijn werk op Curacao resulteerde in november 1984 een
voorlichtingsfolder voor scholen, het zestien pagina's tellende “Informashon
Seksual”, uitgegeven door de “Asosashon di Mayor di Berg Carmel College”.
Cede Antiyas organiseerde op Curacao een oudercursus die door de Bernard van
Leer Foundation gesteund werd. Het ging om een project over nul- tot
vier-jarige kinderen uit minderbedeelde milieus. Ik werkte ook nog een jaar
bij Ayudo Sosial Kòrsou, met alleenstaande moeders. Ik heb vrijwilligers
gecoacht die dat werk daarna moesten overnemen. Uit deze projecten is mijn
“Abo i bo maletin pa ku komunikashon” gekristalliseerd. Dat is een
voorlichtingsboekje van 54 pagina's, dat in mei 1986 is ver- | |
| |
schenen.
Mijn moeder schreef altijd al gedichten, al heel lang. Hoewel ze tien
kinderen had en naast het verzorgen van haar gezin ook nog als naaister
moest werken, ontwikkelde ze toch haar eigen creativiteit door middel van
het schrijven van poëzie en trouwens ook proza. Ze heeft drie novellen
geschreven die ik nog nooit gezien of gelezen heb. Maar ze zijn er nog wel.
Toen ik in Nederland studeerde, stuurden we elkaar gedichten, soms over
allerlei onderwerpen, soms als antwoord op elkaar. Toen ze me een keer
opzocht in Nederland, hebben we plannen gemaakt om een aantal ervan uit te
geven. Dat was in het begin van de jaren zeventig. Stanley Cras was toen nog
in Nederland met zijn “Flamboyant”. De Sticusa adviseerde ons om contact op
te nemen met Frank Martinus Arion, maar die konden we niet bereiken. Zo is
het plan blijven liggen, maar we bleven wel schrijven. Toen ik aan het begin
van de jaren tachtig weer terug was, probeerde ik de gedichten hier uit te
geven. Toen ik eindelijk een goede drukker gevonden had - ik kende de juiste
mensen niet - overleed mijn moeder. Toen heb ik daarna eindelijk in
september 1987 een keuze van de Spaanstalige en enkele Papiamentstalige van
mijn moeders gedichten in eigen beheer uitgegeven: Viola S. Piternella: Dulce mentira (zie Amigoe 14-9-1987)
We hebben op ons eiland heel wat talenten, maar er wordt zo weinig mee
gedaan. Omdat ik zelf ook gedichten schreef, zou de tweede stap zijn om een
“gemengde bundel” uit te geven met gedichten van ons beiden die op elkaar
reageren. Maar de mensen hier lezen zo weinig dat het niet stimuleert om te
Publiceren in je eigen taal. Ook et die voorlichtingsboekjes merkte ik
steeds weer het probleem van de ongelijke spelling van het Papiamento op
Curacao en Aruba. Eerst moet ik mijn dissertatie afmaken; daarna zal ik een
keuze uit de gedichten en de drie novellen van mijn moeder alsnog proberen
te publiceren.’
‘Niet huilen bij de zee heb ik in het Nederlands
geschreven, omdat je dan een groter publiek bereikt: de scholen zullen er
gebruik van kunnen maken, het wordt gelezen door Antillianen en Arubanen die
in Nederland opgroeien, en ook Nederlanders zullen de problemen in mijn boek
herkennen. Relatieconflicten zoals die bij de hoofdfiguur Misha optreden
zijn universeel. De opvoedingssfeer waarin een meisje zo weinig mag en een
jongen alles is natuurlijk wel meer specifiek. Dat ik in het Nederlands
schreef komt ook wel door Miep Diekmann. Ik was van plan om me te
concentreren op voorlichtingsboekjes en wetenschappelijk werk, maar zij
drong er bij mij op aan om mijn voorlichtings-ervaringen op te schrijven in
de vorm van een jeugdboek dat bestemd is voor jongeren van twaalf tot
zeventien jaar.’
Ik schrijf altijd 's avonds; dan ga ik er tussen negen en twaalf uur echt
voor zitten.
Daar trek ik dus veel tijd voor uit, en als het meezit ga ik ook wel tot twee
uur 's nachts door. Ik beleef de dingen die ik wil schrijven zelf heel
sterk; ik treed eigenlijk uit mezelf in anderen. Na het schrijven word ik
pas weer heel langzaam mezelf. Zo heb ik me heel sterk met hoofd-persoon
Micha vereenzelvigd, zo dat ik me steeds afvraag ‘Wat zou ik doen in haar
plaats?’
Ik werk heel snel en wat er staat dat staat er - ik verander weinig. Als het
een avond niet lukt, houd ik gewoon op. Ik heb maar een korte inlooptijd
nodig om verder te gaan, maar het begin van het boek duurde lang.
Dat kostte me veel tijd en toen heb ik heel wat papier verscheurd. Je zit met
een introductie, je moet een pakkend begin hebben. | |
| |
Daar heb ik
lang over gedaan. Maar daarna was schrijven voor mij eerder ontspanning dan
inspanning. Toen Miep Diekmann met haar plan kwam een jeugdboek te maken,
hebben we in 1985 de algemene schets ervan besproken. Het schrijven zelf
heeft me zo'n vijf maanden van oktober 1986 tot februari 1987 gekost.’
‘Het onderwerp van mijn verhaal is uit praktijkervaringen voortgevloeid, die
nooit bekend raken maar die je toch vaak tegenkomt als hulpverlener. Een
meisje raakt zwanger, terwijl ze denkt dat ze het niet is. Maar haar
vriendin ziet het. Deze praktijkervaring heeft me sterk aangegrepen. Jongens
en meisjes begrijpen zichzelf vaak niet en kennen hun eigen lichaam niet:
een meisje dat vijftien is en al vanaf haar dertiende menstrueert en toch
denkt dat ze voor haar twintigste niet zwanger zal kunnen worden! Ook het
erkennen voor jezelf dat je met iets zit, dat je een probleem hebt.
Eerst was ik van plan een deel vanuit Misha te schrijven, een volgend deel
vanuit het perspectief van de jongen (Erik) en een laatste deel vanuit die
twee samen. Maar ik heb die opzet veranderd en nu het hele gegeven vanuit
Misha beschreven, ook Erik zien we alleen via Misha.
Daarom heb ik er ook een “ik”-verhaal van gemaakt; ik vind “zij”, over iemand
vertellen, zo afstandelijk. Wanneer ik in de praktijk hulp verleen, moet ik
me inleven en toch afstand nemen. Ik wil de dingen zien zoals mijn cliënt se
ziet. Daarom stel ik altijd ontzettend veel vragen over het “hoe” en
“waarom”. Ik moet eerst een beeld van een persoon hebben, hoe die denkt en
voelt. Daarna komen voor mij pas de feitelijke gegevens. Ik ben het dus
gewend om in andermans huid te kruipen. Dat gevoel was heel sterk toen ik
aan het schrijven was. Ik had niet veel problemen met het leeftijdsverschil
tussen mijzelf en mijn hoofdpersoon, wel met het meisje-zijn.
Want je bent toch zelf ook in een bepaald patroon opgevoed; jongens worden
als rationeler beschouwd en meisjes als emotioneler, ook al wil je geen
onderscheid maken en iedereen als mens benaderen. Maar ik heb veel met
vrouwengroepen gewerkt, die erg spontaan en open waren. Daarom heb ik de
leefwereld en de sekserol van een vrouw in onze samenleving leren invoelen.
Miep Diekman heeft me wat dit betreft ook veel steun gegeven. Op mijn werk
heb ik stukjes voorgelezen aan vrouwelijke collega's en ik heb hun gevraagd
of ze zichzelf hierin herkenden.’
‘Zoals de hulpverlener Dick optreedt, zo doe ik zelf ook. Hoe kom je over
wanneer je helpt? Vaak vraag ik aan de mensen om commentaar op mijn wijze
van optreden. Op mijn werk speel ik daarom een sociale rol die heel anders
is dan op straat - in mijn werk ben ik stil en serieus, op straat niet. Dat
mensen vaak reageren op iemands uiterlijk heb ik ook in het verhaal
ingebracht. Zo'n hulpverlener wordt toch al gauw als een half gare
beschouwd. Dat is zo leuk van schrijven, dat je jezelf anders gaat zien, of
je probeert in te leven hoe anderen jou zien. Normaal sta je daar niet zo
bij stil.
Voor de arts heeft ook iemand die werkelijk bestaat model gestaan, iemand
naar wie ik vaak doorverwees. Zo is het ook met de directrice van de school.
Ze zullen zichzelf wel herkennen. De vriendin Carla kende ik vrij vaag - ik
heb haar karakter afgeleid uit wat “Misha” me vertelde over haar en de rest
heb ik maar gefantaseerd.
Wat de entourage betreft heb ik zaterdags de tieners in Punda vaak
geobserveerd. Ik heb met hen gepraat. Ik wilde zien hoe ze op elkaar
reageerden, ik voerde eens even een gesprekje en liep weer door. Dat staan
op straat heeft voor deze tieners betekenis; daar moet je achter zien te
komen wat dat is. Je moet jongeren serieus nemen in wat ze doen.’ ‘De
snontane abortus?
| |
| |
‘Nee, die is toch niet toevallig! Op Curacao ben ik indertijd een onderzoek
begonnen naar zwangerschap onder tieners, maar dat is nooit helemaal
afgerond. Daar wist ik van een meisje van zeventien dat zwanger was en het
aan niemand durfde te zeggen. Toen ze op een keer op een feestje was op
schoenen met heel hoge naaldhaken, gleed ze uit, viel, en kreeg een spontane
abortus. Omdat abortus illegaal is, wilde ik dat liever niet gebruiken. De
spontane abortus van Misha is dus afkomstig van een praktijkvoorbeeld.’
‘Door het Hollandse meisje Martine laat ik zien dat meisjes ook anders kunnen
zijn dan Misha die niets durft te weigeren. Martine is gelijkwaardig in haar
relatie met Erik. Ik heb ook willen laten zien dat van buitenlandse meisjes
meer wordt geaccepteerd dan van eigen. Misha is jaloers op Martine die
zelfbewust en zelfstandig is en Erik om haar vinger kan winden. Door middel
van de personages Carla en Gachi heb ik getoond dat een verhouding ook
helemaal goed kan zijn: zij tweeën hebben een goede relatie omdat ze veel
met elkaar praten.
Aan hetslot wordt Erik in zijn mannelijke status onderuit gehaald door Misha.
Dat vergeeft een Antilliaan of Arubaan nooit, die wil het laatste woord
hebben en als hij dat verbaal niet kan krijgen wordt hij agressief en wreekt
hij zich non-verbaal. Dat is de achtergrond van het doden van Dicks honden.
Erik is de knappe versierder die niet in de steek gelaten wil worden. Misha
maakt door dat wel te doen Eriks image kapot. Dat zijn culturele
gegevenheden. We praten wel over emancipatie, maar in de praktijk schikt de
vrouw zich. Iedere keer merk ik dat weer als hulpverlener.
Om een relatie op te bouwen moet je met elkaar praten. Erik praat alleen met
zijn lichaam (sex).
De moeder durft pas aan het slot van het verhaal te praten, al voelt ze wel
intuïtief dat er iets niet in orde is met haar dochter; toch doet ze de stap
niet om het bespreekbaar te stellen omdat ze band is haar dochter daardoor
kwijt te raken.’
‘Ik heb plannen voor een tweede boek, dit keer voor jongere kinderen van
zeven tot twaalf jaar. Het zal gaan over een gezin met zeven kinderen waarin
plotseling bepaalde nare dingen gebeuren.
Ik wil daarover schrijven door elk van de kinderen in één hoofdstuk centraal
te stellen. Het zal zich in de carnavalstijd afspelen. Het begin en einde
zijn er, maar het middenstuk moet ik nog helemaal invullen.’
| |
| |
Richard Piternella: Niet huilen bij de zee is het vierde
van Aruba afkomstige Nederlandstalige jeugdboek van de laatste drie jaar.
Frances Kelly beschreef in haar tweetalige uitgave Wi-ki-ki-ri-ki-ki (1986) een aantal Arubaanse dieren op
fabelmanier, met een ironische blik naar menselijke situaties.
Josette Daal: Warwind (1985) hield een pleidooi in voor een
grotere rol van de fantasie in ons huidige schoolsysteem, als reactie op de
strengheid van vroeger.
Eersteling was Desiree Correa: Mosa's eiland (1984) waarmee
Niet huilen bij de zee veel punten van overeenkomst
heeft, die een vergelijking nuttig maken. Beide verhalen gaan immers over de
ontleding van een gezinssituatie; beide zijn ik-vertellingen door
vrouwelijke hoofdpersonen van zo'n vijftien à zestien jaar. In beide komt
pijnlijk duidelijk naar voren hoe het op onze eilanden aan sexuele
voorlichting schort: Mosa weet zich niet te redden als ze voor de eerste
keer menstrueert, Misha denkt dat een meisje van vijftien niet zwanger kan
worden. Er wordt in de gezinnen niet aan voorlichting gedaan.
Jongens en mannen voelen zich in beide verhalen verre superieur. Meisjes zijn
er voor hun plezier, zoals, zover en zolang de mannen dat willen. Mosa
verzet zich daartegen, Misha geeft toe (met de bekende gevolgen, die ze zelf
dan maar moet zien op te lossen). Meisjes mogen niet; jongens zijn volkomen
vrij.
Uit beide verhalen spreekt een enorme contactarmoede tussen de dochter en de
moeder. Het nooit een eerlijk en open gesprek voeren schept barrières die
niet genomen kunnen worden. Pas de hoofdfiguren doorbreken deze vicieuze
cirkel die in beide boeken generaties lang bestaat. Vaders zijn niet meer
aanwezig of wisselende passanten. Door zich niet volledig te conformeren zit
Mosa behoorlijk vast op haar ‘eilandje van eenzaamheid’. Misha raakt door
haar toegeeflijkheid in een crisissituatie. Maar zij heeft in haar vriendin
Carla een betere hulp dan Milva voor haar eigen zusje Mosa is.
Bovendien heeft Misha professionele hulp van Dick en de arts. Zo is het
laatste boek tevens een pleidooi voor professionele hulpverlening.
De school (mavo, Colegio Arubano) helpt Mosa niet; Misha daarentegen vindt
een heel behulpzame en begrijpende directrice als die op de hoogte wordt
gebracht.
In Mosa 's eiland zijn alle mannen slecht, Niet huilen bij de zee laat ook de andere kant zien in Gachi.
Beide boeken spelen in een milieu dat meisjes niet weet op te voeden tot
weerbaarheid. Beide roepen op tot bewustwording dat men zelf een oplossing
moet zoeken Trouwens, in beide boeken zitten mensen in het algemeen muurvast
in relatieproblematieken: ouders en kinderen, jongens net zo goed als
meisjes. Ook Erik is produkt van de eisen die zijn omgeving aan hem stelt.
Een echte oplossing is er pas als je zelf wilt dat je je problemen eerlijk
bespreekbaar maakt.
Achterbaks roddelen, de gemakkelijke ontwijkende stilte, het verbale
onvermogen in onze zwijgcultuur moeten doorbroken worden: dat heeft ik-Mosa
gezien door het opbiechten van haar verhaal, al houdt dit eerlijk durven op
te komen voor jezelf ook sociale vereenzaming in. Dat is de beslissing die
ook Misha na veel drempelvrees neemt.
Beide boeken exploreren zo een Caraïbisch hoofdthema: een pleidooi voor open
relaties, gefundeerd in het woord, tegenover de non-verbale communicatie en
de zwijgende schaamte-cultuur.
| |
| |
Nederlander., vreemde wezens op Caraïbische kusten. Uit: Thea
Doelwijt: Kainema, de Wreker en de
menseneters.
|
|