| |
| |
| |
33 Schrijvers als sprekers en zangers
Na ‘Dertig mei 1969’ trad er op Curaçao, zowel creatief als reflectief, een sterke opleving van de aandacht voor de oude tradities en de eigen geschiedenis op, een heroriëntatie op de eigen culturele erfenis en een zoeken naar Afrikaanse roots. In algemene termen uitgedrukt zou men kunnen zeggen dat de van buitenaf opgelegde ‘holandisashon’ werd opgevolgd door een zich van binnenuit ontwikkelende ‘afrikanisashon’. Als gevolg daarvan kwam de oratuur in het algemeen en wel speciaal de tambú weer sterk in de belangstelling te staan als ‘een van de meest authentieke culturele expressies van Curaçao’. Folkloristische groepen zongen, speelden en bestudeerden de oude slavenliederen. De oude melodieën en thema's werden verwerkt in zang, muziek en dans voor de eigen bevolking èn de toerist toen die zich in een later stadium opnieuw aarzelend op het eiland begon te vertonen. Op Bonaire en Curaçao herleefden de jaarlijkse traditionele seú/simadán-feesten, op Aruba werd op 24 juni het San Juan feest en ‘Dera gai’ weer populair en trokken met de jaarwisseling de dandé-groepen met hun serenades als vanouds door de districten en werd er jaarlijks in Santa Cruz een groot dandé-festival gehouden. Op Curaçao werd de Papiamentstalige tumba als meer eigen ervaren dan de gemporteerde Engelstalige carnavals-calypso, op Aruba bleven beide populair.
Het zwaartepunt van deze orale cultuur lag meer in de kleine dorpen in de buitendistricten dan in de stad. De herlevende aandacht betrof alle eilanden, niet alleen het ‘Curaçao van na de revolutie’. Via workshops en festivals probeerden culturele verenigingen er belangstelling voor te wekken, speciaal bij de jongeren. Na het verbod en de pogingen tot uitbanning door de kerk en de depreciatie door de elite, werd de oratuur in alle lagen van de bevolking populair. Van een folkloristisch randgebeuren rukte de oratuur naar het culturele ‘centrum’ op.
| |
Nieuwe vormen van oratuur en auratuur
Dat de oratuur leefde, bleek niet alleen uit de aandacht voor het oude, maar ten minste even sterk uit steeds weer nieuwe vormen van oratuur, zoals een onderwijsstaking die spontaan protestliederen voortbracht, de milieu-beweging die zich met liederen liet steunen. Yerba Seku: ‘Shushou’ werd heel bekend, evenals ‘Chang'e porko’, maar
| |
| |
ook een lied als ‘Lusnan di Shell’ tegen de vervuiling door de olie-industrie. Wel is het de vraag of dit in alle gevallen zuivere oratuur betrof. Waarschijnlijk ontstonden de liederen door middel van mondelinge try out, maar werden ze al snel opgeschreven. Tijdens de acties werden ze echter door de actievoerenden weer aangepast. Ze bevonden zich waarschijnlijk in het grensgebied van zuivere oratuur en auratuur (schriftelijk ontstaan, maar auraal verspreid onder een gehoor, en vervolgens steeds opnieuw geadapteerd). In alle gevallen was het meest kenmerkende het samengaan van tekst met melodie, ritmische begeleiding en beweging.
De grote aandacht bleek niet alleen uit het op creatieve wijze herscheppen van de verhalen en liederen zelf, maar eveneens uit studies die aantoonden dat de oratuur serieus genomen werd. Deze kwamen vooral sedert de jaren tachtig sterk op. Rosalia beschreef de Afrikaanse invloeden op de Curaçaose tambú, Eric La Croes de tumba, Rose Marie Allen de Engelse calypso als een eigen geworden vorm. Op de Bovenwinden schreven Will Johnson en C.E. Lopes over orale overleveringen op alle drie eilanden. Wycliffe Smith had al een overzicht gegeven van wat er op de Bovenwindse eilanden traditioneel aan oratuur was voortgebracht. Iteke Witteveen schreef uitgebreid over oude en moderne liederen. Ini Statia wijdde een heel boekwerk aan de oratuur van de oorsprong tot nu toe. Via het Archeologisch en Antropologisch Instituut van de Nederlandse Antillen (AAINA) bemoeide de overheid zich met de bestudering van orale tradities. Medewerkster Rose Mary Allen paste de ‘oral history-methode’ toe om gegevens te achterhalen van de meer dan tweeduizend Curaçaose Cuba-gangers, die van 1918-1921 het eiland verlieten, na jaren terugkeerden of zich definitief in hun nieuwe land vestigden. Ze achterhaalde een schat aan verhalen en liederen uit de eerste eeuwhelft. Anil Ramdas' De strijd van de dansers achterhaalde met zijn ‘biografische vertellingen uit Curaçao’ talrijke verhalen uit het dagelijkse volksleven uit de naoorlogse tijd. Julian Crane tekende in 1987 een aantal Sabaanse ‘life stories’ op.
De traditionele folklore werd bron van produktieve receptie en leidde tot vormen van creatieve literaire verwerking. De traditionele Compa Nanzi-verhalen werden in de jaren tachtig aan strenge morele kritiek onderworpen. Men wilde de leugenachtige schurk, dief, bedrieger en aartsschelm heropvoeden en opteerde voor ‘un Nanzi nobo’. Het nieuwe Curaçao had geen sluwe bedrieger maar een opbouwende held
| |
| |
nodig: Kompa Nanzi di: ban drecha Kòrsou (1982). Zoiets is natuurlijk geen levendige herïnterpretatie, maar een regelrechte moordaanslag. Gelukkig heeft de echte Nanzi zich niets van deze pedagoochelaars aangetrokken en ging hij zijn eigen weg, onder meer met de Caraïbische migratiestroom mee naar Europa.
Deze oude folklore werd tot inspiratie en nieuwe interpretatie in Denis Henriquez' filmscript Dera Gai, waar de oude haan die traditioneel gedood moest worden, het symbool werd voor een tirannieke vader wiens hanige machismo de oorzaak van zijn ondergang werd: ‘Aan folklore zonder meer heb ik geen enkele behoefte. Ik geef zo'n oud gebruik een nieuwe betekenis, ik maak van het oude “dera gai” een nieuwe metafoor. Het concrete beeld dient om iets wat universeel is te verduidelijken.’
| |
Carnaval: de schrijver als zanger
Sinds 1971 werd op Curaçao als onderdeel van het jaarlijks uitbundig gevierde carnaval een tumba-festival georganiseerd. Na de contest die als een song-festival plaatsvond op een groot in een stadion ingericht podium, werd de winnende tumba ook gebruikt als roadmarch tijdens de grote jaarlijkse carnavalsparade. Zo verving de Papiamentstalige tumba de oorspronkelijk Engelstalige calypso. De woorden en de muziek van de tumba werden oorspronkelijk geschreven, maar de presentatie was uitsluitend auraal. Vaak was de zanger tevens de componist of de tekstdichter, soms was hij alleen de performer van andermans produkt. Het wedstrijdelement garandeerde enerzijds zo hoog mogelijke kwaliteit, anderzijds dongen zangers met op het effect gemaakt werk om de populariteit bij het publiek. Meer en meer waren de composities onderwerp van analyse en werden de teksten op kwaliteit beoordeeld. Zo promoveerden ze tot auratuur.
Op Aruba behield de calypso zijn functie tijdens het carnaval, waarschijnlijk omdat op Aruba de Engelstalige gemeenschap door de Lago en het toerisme traditioneel sterker was. Maar ook daar werd de tumba heel populair. Het tumba festival is tot een vaste traditie uitgegroeid en een van de hoogtepunten van het jaarlijkse carnavalsgebeuren geworden. Dat de oraliteit van het genre dominant bleef, bleek wel omdat er van de vele tumba's nauwelijks iets in druk is verschenen, zelfs niet de jaarlijkse winnaars. Ze worden vanaf de ‘tumba-contest’ algemeen gezongen en door alle aan de grote parade deelnemende bands via het gehoor ingeoefend om tijdens de carnavalsop- | |
| |
tocht gespeeld te worden, ze worden via de radio verspreid, bewaard op grammofoonplaat, cassette en cd, niet op papier. Met name wat de continuïteit betreft (het bewaren van de winnende tumba's voor komende jaren om ze bij elk volgend carnaval opnieuw te laten horen) speelde de radio wel de grootste rol.
| |
De schrijver als spreker
De Antilliaanse auteur fungeerde nogal eens als ‘spreekbuis’ van de maatschappij waarin hij woont, niet alleen omdat hij dicht op de huid van die samenleving zit en haar specifieke problemen beschrijft, maar ook in letterlijke zin omdat ‘de schrijver als spreker’ wordt geacht op te treden. Voor de schrijver betekent dat over het algemeen een heel wat goedkoper en directer wijze van uiting dan langs de schriftelijke omweg, en zelfs meer waardering van een groter publiek. Veel prestige bezit de Antilliaanse schrijver bepaald niet.
Boeli van Leeuwen karakteriseerde hem ‘als iemand die een hondehok timmert, in de trant van: ruim de rommel op, we gaan eten’. Frank Martinus Arion liet zich weinig anders over de ietwat benarde positie van de schrijvers uit: ‘Op zekere momenten mag je opdraven, bijvoorbeeld bij speeches. Je fungeert dan als een soort van feestfiguur, of liever droefheids-figuur, die er even bijgesleept wordt. Je bent dus wel goed als er woorden nodig zijn. Dan heb je even aanzien. Maar niet omdat je schrijven kan. Nee, je kunt spreken.’ Dat soort uitspraken suggereert dat de schrijver meer als spreker dan om zijn eigenlijke ambacht gewaardeerd wordt.
Als iemand dan al (literatuur) schrijft, houdt dat nog niet automatisch in dat het geschrevene het licht zal zien. De gedrukte publikatie kent, bij gebrek aan infrastructuur, een heel hoge drempel. De ‘portefeuilles waren altijd al dik’ op alle eilanden. Niet iedereen durft het aan of kan zich de noodzakelijke hachelijke investering (of financiële aderlating) permitteren om in eigen beheer te publiceren. Een voor de hand liggend alternatief is daarom het werk aan te bieden op een culturele bijeenkomst. Op Aruba getuigt de in de B.N.A. bewaarde ‘collectie Ito Tromp’ van de talrijke manuscripten die aan de verzamelaar werden aangeboden toen hij bij het Bureau Cultuur en Opvoeding werkte en uit dien hoofde het culturele programma ‘Nos tera’ verzorgde. Ook op Bonaire getuigde Frans Booi herhaaldelijk hetzelfde. Eddie Pieters Heyliger kreeg om dezelfde reden wekelijks materiaal voor zijn radio-programma aangeboden.
| |
| |
| |
Podiumvoordrachten
Een Antilliaanse schrijver moest tevens een goed spreker, voorlezer of zelfs performer zijn, wilde hij succes hebben. Hij moest zich daarvoor ook steeds beschikbaar stellen en tijd ervoor vrijmaken. Cola Debrot en Jules de Palm golden als grote causeurs, in de beperkte kennissenkring maar ook in ruimer verband gedurende speciaal georganiseerde voordrachtsavonden. De uitnodigingen om aan een voordrachtsavond mee te werken en de opkomst van het publiek op zo'n bijeenkomst zijn een graadmeter voor de canonisering. Als Boeli van Leeuwen een voordracht houdt zit de zaal afgeladen vol. Elis Juliana en Nydia Ecury combineerden de auteur met de voordrachtskunstenaar en werden vooral daardoor bekend. Richard Hooi (Yerba Seku) bracht zijn maatschappij-kritische poëzie vergezeld van muzikaal-ritmische begeleiding bij voorkeur tijdens een drukke dag in het hartje van Willemstads winkelcentrum.
In de auratuur speelde het Papiamento een heel centrale rol, omdat ook de Nederlands-Antilliaanse auteurs voor het eigen publiek veelal in het Papiamento spraken.
Van de schrijverskant gezien dienden de voordrachtsavonden om door betere onderlinge contacten een klankbord voor eigen produktie te verwerven - een vorm van anachronistische rederijkerij dus. Het Curaçaose schrijversgenootschap SEK (Sosiedat di Eskritor di Korsou) schreef geregeld bijeenkomsten en studiedagen voor de leden en schrijvers uit, waar inleidingen gehouden werden, waar nieuw werk werd voorgelezen en bediscussieerd, maar waar bovendien met name de jonge leden geholpen zouden worden om tot professionalisering bij het schrijven van verhalen te komen.
De traditionele welsprekendheid vond in de Sociedad Bolivariana een voortzetting, omdat daar de aurale traditie zich handhaafde: redevoeringen begeleidden bijeenkomsten en jubilea. Op Aruba ontstond in de tweede helft van de jaren tachtig nog weer een ouderwetse voordrachtsvereniging. De ‘Grupo Tertulia Literaria Aruba Nueva’ organiseerde onder leiding van Maruja Forero Manrique zelfs speciale voordrachtscursussen, waarvan het resultaat door middel van een openbare ‘uitvoering’ door de cursisten gedemonstreerd werd. Er werden zowel eigen stukken als teksten uit de internationale traditie voorgedragen. De Latijns-Amerikaanse romantische ‘elocuencia’ leefde in deze groep voort.
| |
| |
| |
Festivals
De festival-vorm werd na 1970 een bij uitstek produktief principe om tot gerichte presentaties en uitwisseling te komen op eilandelijk, landelijk of regionaal niveau. De festival-vorm werd toegepast op allerlei gebieden, zoals het spelen van toneel, het vertellen van verhalen, het vertolken van (al of niet zelfgeschreven) liederen, het jaarlijkse calypso- en tumba-festival met carnaval, het festival van het traditionele lied. In alle gevallen werd er proza en poëzie auraal gepresenteerd.
Een Antilliaans festival dat veel invloed op de ontwikkeling gehad heeft was het in juni 1980 georganiseerde ‘Festantil’ onder de titel ‘Balor di literatura pa desaroyo di un pueblo; The role of literature for development’. Een ‘regenboog van schrijvers, een stortvloed van ideeën’ was het resultaat van een weekend waar vertegenwoordigers van alle zes eilanden aanwezig waren. Er was een uitgebreide expositie van Antilliaanse literatuur, er waren workshops over de ‘bewustwording via literatuur’, er werd gesproken over de ontwikkeling en functie van het Papiamento, over literatuur en oratuur, dans, muziek en declamatie. De Sint-Maartenaar Lasana Sekou droeg zijn ‘war poems’ voor; Frans Booi presenteerde niet minder dan vijftien Bonaireaanse auteurs; Luis H. Daal sprak over de functie van het boek in de Antillen; Carel de Haseth pleitte voor een Antilliaanse uitgeverij (Kolibri werd nu eindelijk meer dan een vaag idee); Enrique Muller declameerde poëzie van het Curaçaose landschap die hij met dia's illustreerde; Elis Juliana sprak over volksverhalen en declameerde; de Arubaanse delegatie behandelde de ontwikkeling van de jeugdliteratuur (een aanzet voor Charuba); de literatuurgeschiedenis werd vanuit elk van de afzonderlijke eilanden belicht: Camille Baly over de Bovenwinden, Ramón Todd Dandaré over Aruba, Frans Booi over de auteurs van Bonaire en Eddie Pieters Heyliger over Curaçao.
In 1981 werd een ‘Beleidsplan van de Foundation St. Maarten's Council on the Arts’ gepresenteerd met een veelzijdig ambitieuze planning. In de jaren er na kende het culturele leven inderdaad een sterke opleving. De toeristische ‘boom’ werd door een cultureel ontluiken gevolgd.
In 1982 organiseerden de Bovenwinden het ‘Smafestac’ (St. Maarten Festival of Arts and Culture), waar in de traditie van Carifesta en FestAntil muziek, dans, toneel, handenarbeid, mode en literatuur hand in hand gingen. Het thema was ‘Sint-Maartens verleden, heden en toekomst’, het doel ‘om het lokale talent een kans te geven zich aan het publiek te presenteren en genodigde kunstenaars
| |
| |
van elders te ontmoeten’. Ter gelegenheid van dit festival presenteerde Wycliffe Smith zijn overzicht en bloemlezing van de oratuur en literatuur van de Bovenwinden, waardoor die meer binnen het gezichtsbereik van de overige eilanden kwam. Op ‘Festival of Culture under the sun’, in 1987 georganiseerd door de ‘Sint Maarten International Cultural Foundation’ werden de bekende auteurs Maya Angelou en Derek Walcott uitgenodigd. Dat gaf het dubbele doel en resultaat aan: versterking naar binnen toe en de contacten met buiten verstevigen.
Wycliffe Smith, onderwijsman, musicus, dichter en gezaghebber van Saba, publiceerde tot nu toe een paar bundels poëzie. In A Voice from W'Inward staat de spanning tussen een introverte binnenwereld en een gericht zijn op wat in de maatschappij aan de hand is centraal, omdat ‘een modern dichter zich niet alleen met zijn eigen zaken mag bezighouden, omdat hij ook een functie heeft in het bewustwordingsproces van het volk.’ In Mind adrift beschrijft Smith de schoonheid van de Bovenwindse eilanden en Saba in het bijzonder. Daarnaast uit hij zich over politiek en sociale misstanden, over de geboorte van zijn zoon en persoonlijke gevoelens als dood, angst, droom en andere ideeën die zijn geest bezighouden.
| |
Café literario
Het ‘café literario’ op Curaçao en Aruba is iets van de laatste jaren. Het verschaft de mogelijkheid elkaar informeel te ontmoeten, en ‘work in progress’ ten gehore te brengen en aan een eerste kritische ontvangst te laten onderwerpen.
|
|