| |
| |
| |
16 Verenigd in Groot-Nederlands verband
Het na de emancipatie tot bloei gekomen verenigingsleven zette zich gedurende de eerste eeuwhelft voort. Naar cultuursfeer kunnen we organisaties onderscheiden die zich op de eilanden zelf richtten, en die welke de banden met het moederland of met Zuid-Amerika wilden aanhalen. De groepen die het Nederlands propageerden of van die taal gebruik maakten, domineerden en werden een verdere stimulerende factor voor de holandisashon. Al bleef de kerk voor de prediking en in de pers van het Papiamento gebruik maken, via het door de fraters en soeurs gegeven onderwijs en de kerkelijke organisaties vernederlandste ook zij in de loop van de eeuw. Een in 1937 opgerichte Sociedad Bolivariana ontplooide niet die krachten die nodig waren om de Antillen weer zo'n Spaans karakter te geven als ze aan het einde van de negentiende eeuw kenden.
| |
‘Nederland in Curaçao doen leven’
Het Algemeen Nederlands Verbond werd opgericht ter gelegenheid van de herdenking van de Vlaamse Guldensporenslag. Op 11 juni 1894 verscheen het eerste nummer van het Verbondstijdschrift Neerlandia. Op 3 april 1898 werden in een algemene vergadering in het stadhuis van Antwerpen de statuten besproken en vastgesteld. Ze beoogden ‘versterking van de volkskracht bij de volksgroepen die tot de Nederlandsche stam behooren, en van het bewustzijn van haar verwantschap’. Dit werkterrein sloot de koloniën in, want het was inclusief ‘de volksgroepen van niet-Europeesche afkomst, welke een gebied bewonen, waar het Nederlandsch of een andere Dietsche taal landstaal is of als zoodanig erkend wordt’. Het verbond trachtte zijn doel te bereiken door ‘handhaving en verbreiding van de Nederlandsche taal, alsmede vergemakkelijking van het aanleren en het gebruik’ daarvan. Een Indische afdeling werd in 1899 opgericht, Suriname volgde in 1902.
Op Curaçao werden de voorbereidingen getroffen door de ‘onvermoeibare’ Nederlander J.H.J. Hamelberg, die door het koloniale gouvernement echter in 1903 op missie naar Venezuela gestuurd werd, waarna Luitenant J.A. Snijders het initiatief overnam. Een eerste officiële vergadering vond op dinsdag 29 november 1904 in Sociëteit De
| |
| |
Gezelligheid plaats. Het bestuur van de Groep Nederlandse Antillen zou volgens het bekende sociale recept ‘drie joden, drie protestanten en drie roomschen’ bevatten. In 1908 kregen Aruba op initiatief van onderwijzer J.H.P. Schrils, en Bonaire door het streven van C.J. Krijt eigen afdelingen.
Was het A.N.V.-hoofddoel in het algemeen de ‘Groot-Nederlandse gedachte’ van verbondenheid in taal en cultuur tussen alle Nederlandssprekenden ter wereld te bevorderen, op Curaçao ging het specifiek om ‘in de Kolonie meer en meer een Nederlandsche geest te ontwikkelen en den band met het moederland te versterken’. Dat hield, hoewel onuitgesproken, even duidelijk in: alle pogingen ondernemen om het Papiamento terug te dringen.
Vanaf het begin toonde het A.N.V. een dubbele holandisashon; de eerste werd door het ‘Nederlandse element in de kolonie’ en het koloniale gouvernement opgelegd, de tweede was een nog belangrijker want ‘innerlijke’ verhollandsing die uitging van de wens van de Antillianen zelf.
De geschiedenis van de Groep Nederlandse Antillen valt in drie tijdvakken uiteen: met ups and downs van 1904 tot 1940, een bloeitijd van l940 tot l945, en tenslotte na 1945 een periode van achteruitgang en een geruisloos verdwijnen ergens in de jaren zestig toen het Verbond door de Sticusa verdrongen werd. Sinds 1992 lijkt er een heropleving van het verbond, nadat de Sticusa op haar beurt eind 1988 opgeheven werd.
Op de Curaçaose oprichtingsvergadering in 1904 kon men direct al zesenvijftig leden verwelkomen van het eigen eiland en dertig correspondenten van de andere eilanden. Uit de beschikbare gegevens valt op te maken dat er in de beginjaren steeds twee- tot driehonderd leden zijn geweest, al zou de grootste bloei tijdens de Tweede Wereldoorlog komen toen er op een bepaald moment zelfs 745 leden waren. Steeds was op Curaçao het ‘Nederlandsche element’ verreweg het sterkst, en op de Bovenwinden het zwakst vertegenwoordigd. Maar vanaf het begin was secretaris Snijders optimistisch over de laatste eilandengroep, want ‘ofschoon wij moeten toegeven, dat onze taal op de Bovenwindsche eilanden nog zeer weinig gesproken wordt, hopen wij toch dat langzamerhand door het oprichten van boekerijen en andere middelen, het gebruik onzer taal zal toenemen. In hun hart zijn de ingezetenen Hollanders, waardoor wij vertrouwen in ons pogen te zullen slagen.’
In tegenstelling tot de meeste genootschappen en verenigingen van die dagen waren bij het A.N.V. ook vrouwen nadrukkelijk welkom.
| |
| |
Al in het eerste jaar maakten op Curaçao daar vier damesleden gebruik van. Maar secretaris Snijders zou er graag meer verwelkomen, want ‘gy allen zult beseffen welk een groote steun het voor ons Verbond zal zijn, wanneer wij in ons streven meer en meer de sympathie verwerven van de vrouwen in deze Kolonie. Dat zal ons groote kracht geven. Hebben we de vrouwen op onze hand, dan volgen de mannen vanzelf.’ Per slot was het hoofddoel het verspreiden van de schone Hollandse moedertaal.
In het bondsorgaan werden lijsten opgenomen waarop de nieuwe leden werden vermeld, vergezeld van het door hen opgegeven beroep. Dat stelt ons in staat na te gaan wíe de leden waren en welke sociale positie ze bekleedden. Het A.N.V. mag gerust als een club van de eilandelijke elite of in elk geval het establishment bestempeld worden. Vanaf het begin werd de gouverneur beschermheer. Het gouvernement gaf jaarlijks vijfhonderd gulden subsidie, iets wat tot dan ongehoord was in de kolonie. De overgrote meerderheid van de leden was koopman (dat is trouwens een ruim begrip); velen behoorden tot de hogere militaire rangen, de koloniale bestuurslaag, de hogere geestelijkheid, en de aanzienlijken in de vrije beroepen. De gewone ambtenaar, onderwijzer, klerk, soldaat of geestelijke werd geen lid, wel de hogere in rang. Van meetaf overheersten de Curaçaoenaars zelf, niet de Nederlanders. Op Aruba en Bonaire lagen de zaken niet zo heel anders; ook daar werd het aanzienlijke deel van het eiland lid. Dit gegeven gekoppeld aan het doel, rechtvaardigt de conclusie dat er direct na de eeuwwisseling van het A.N.V. inderdaad een krachtige impuls moet zijn uitgegaan ten bate van de ‘holandisashon’ van de kolonie.
In een terugblik noemde oud-gouverneur Van Slobbe enkele activiteiten: ‘Ik heb waargenomen hoe dit Verbond in Curaçao door het houden van voordrachten, door het vertoonen van films, door het uitloven van prijzen aan scholieren, Nederland in Curaçao deed leven en ik heb dat werk zeer toegejuicht.’
Al voor de officiële oprichting van de Groep Nederlandsche Antillen was het Nederlandse A.N.V. actief geweest op het gebied van de boekverspreiding. Door het Nederlandse hoofdbestuur werd het sturen van ‘goede boeken, geen treinlectuur’ en het oprichten van bibliotheken een van de belangrijkste middelen geacht om de ‘Groot-Nederlandse stamverwantschap’ inhoud te geven. Sint-Eustatius' Gezaghebber G.J. van Grol zag hierin al snel mogelijkheden voor zijn eiland, waar op dat moment vijftien mensen Nederlands kenden, maar van wie er slechts twaalf personen het ‘zonder moeite’ konden lezen. In die tijd woonden er ongeveer dertienhonderd mensen op het
| |
| |
Engelstalige eiland; voor nog geen één procent daarvan werd er een Nederlandse bibliotheek ingericht. ‘Hollandsch leeren, ondanks en met het Engelsch, gaat betrekkelijk vanzelf. Men vatte de dikwijls zoo misbruikte uitdrukking: “die moeielijke Nederlandsche taal” toch niet te letterlijk op.’ Tegenover dit optimisme zijn er ook kritische stemmen die het nut niet zagen van boeken in Nederlandse vertaling, die op de eilanden allang in het originele Engels waren gelezen. Men pleitte daarom voor het opnemen van moderne oorspronkelijke Nederlandse literatuur, geheel in de trant van de koloniale assimilatie-gedachte.
Aruba volgde het Bovenwindse voorbeeld al in 1904, Bonaire kreeg in 1905 een eerste A.N.V.-boekenkistje. Veel werd er echter nog niet gelezen in het begin, en dan ook nog niet volgens de verheven doelstellingen, want ‘meestal lichte romannetjes en novellen, bij hooge uitzondering enkele werken van andere strekking. Gedichten vonden geen aftrek, geschiedenis evenmin. Deze bijzonderheid vindt zijn oorzaak hierin, dat het drukst gebruik van de bibliotheek wordt gemaakt door dames,’ schreef vertegenwoordiger C.J. Krijt, die in zijn verslag over 1906 ook al niet veel te roemen vond, want ‘ter lezing werden slechts 85 boeken afgegeven, meest aan dames. De gekozen werken waren romannetjes en novellen. Drukker gebruik mocht verwacht worden; de boekerij toch was aanmerkelijk vermeerderd.’ Ook Aruba klaagde al spoedig over teruglopende belangstelling, maar hier was het wegens gebrek aan nieuwe boeken. Men besloot tot ruilverkeer met Bonaire. Hier hebben we de eerste ondubbelzinnige aanwijzingen dat de Antilliaanse ‘dames’ lazen, zij het niet wat ze volgens de ‘heeren’ eigenlijk zouden moeten lezen.
Elke activiteit van het A.N.V. was gericht op het verhollandsen van de kolonie, wat blijkt uit soms korte berichtjes als: ‘Het Bestuur der Groep Ned. Antillen heeft aan den Heer Gouverneur beleefdelijk het verzoek gericht het Hollandsch spreken door ambtenaren op de Kantoren van het Gouvernement wel te willen bevorderen. De Gouverneur heeft op dit verzoek goedgunstig beschikt.’ Beroemd waren in die dagen de zogenaamde ‘Hollandse Avondjes’. De jaarvergaderingen waren op zich al een ‘krachtige manifestatie van Nederlandsgezindheid’, als er tenminste voldoende leden acte de présence gaven. Op deze feestelijke bijeenkomsten werden de zakelijke verslagen gevolgd door lezingen en toespraken, waarbij men eigen mensen kon beluisteren of van buiten eigen kring uitgenodigde gelijkgezinden. Of het over letterkunde of een andere kunst ging, Nederland stond centraal bij deze elocuente ora- en auratuur en werd kritiekloos als voorbeeld opgehemeld.
| |
| |
Naast de eigen bijdragen nodigde men ook Nederlandse artiesten uit, na alle Spaanse passanten een nieuw verschijnsel in de kolonie. Zo kwam het ‘Hollands Ensemble’ in 1906, Albert Vogel in 1913, Paul de Groot in 1919 en Charlotte Köhler in 1936. Ook hier ging het vanaf het begin om Nederlands taal en cultuur te verbreiden, want ‘een bezoek van een Hollandsch tooneelgezelschap aan onze Kolonie achtten wij een zaak van zulk een groot belang en daarin zagen wij zulk een krachtig middel tot versterking van den band tusschen moederland en kolonie, dat wij onmiddellijk besloten al onze krachten te zullen inspannen om het ondernemende troepje Hollandse tooneelisten op eene waardige wijze te ontvangen.’
Mondjesmaat was er tegenover al deze Nederlandse culturele beïnvloeding ook sprake van enig contact in omgekeerde richting. Al snel gaf het bondstijdschrift enkele speciale eilandnummers uit. Het Curaçao-nummer van 1905 was een dubbelnummer in een oplage van niet minder dan 7500 exemplaren, met het doel ‘in het moederland meer kennis te verspreiden omtrent onze Kolonie’, waarna een jaar later een speciaal Bonaire- en in 1911 nog een Aruba-nummer volgden.
Het verstrekken van studiebeurzen aan Antilliaanse studenten voor een opleiding in Nederland, werd gezien als ‘een der krachtigste middelen om de band tusschen moederland en kolonie te versterken’. Tot 1919 kreeg het A.N.V. hiervoor een jaarlijkse subsidie van het gouvernement, daarna nam dat zelf deze beurzenverstrekking over. Het A.N.V. richtte zich met haar propaganda-activiteiten sterk op de jeugd. In de jaren dertig werden voor haar Nederlandse films vertoond en waren er voordrachtswedstrijden van Nederlands proza. De bekende Neerlandia-dagen waarop de Neerlandia-prijzen werden uitgereikt aan wie het beste Nederlandse schoolopstel had geschreven vonden voor het eerst in de jaren twintig plaats. Met name deze activiteit om een ‘kweekplaats van Nederlands-Antilliaans talent’ te scheppen werd heel bekend. Auteurs die later op diverse terreinen naam zouden maken, als José Kleinmoedig, O.E. van Kampen, Jules de Palm en Frank Martinus Arion hoorden tot de bekroonden.
| |
De Sint-Thomaskring en de letterkunde
Het katholieke verenigingsleven, dat in de laatste decennia van de negentiende eeuw tot bloei gekomen was, zette zich onvermoeibaar voort, ook al constateerde men achteraf, dat ‘een tijd van weelde een moeilijke tijd voor innig geloofsleven’ was. Met name in de jaren der- | |
| |
tig ontstonden nieuwe verenigingen op velerlei gebied. Voor de wereld van de letteren was de Sint-Thomaskring van groot belang. In 1882 waren in Pietermaai, in 1900 in Otrobanda de Sint Jozefgezellenvereeniging en de Reunion San Hosé opgericht die uitsluitend Papiamento hanteerden, maar toen begin twintigste eeuw de Sint-Thomaskring voor afgestudeerden van het Sint-Thomascollege tot stand kwam, gold voor deze hoger opgeleiden het Nederlands als maatstaf voor alle activiteiten. De start was kennelijk moeizaam, want de eerste poging in 1901 en de tweede in 1908 mislukten. In 1929 volgde een derde poging, ditmaal van pater M. Hulsman, maar met steeds weer hetzelfde doel, het ‘godsdienstig, maatschappelijk leven der Curaçaosche burgerjongelingen’ te bevorderen, ‘een vereeniging van R.K. Jongemannen, die zich ten doel stelt de godsdienstige, cultureele en maatschappelijke verheffing van haar leden’. Daartoe dienden lezing, voordracht en toneelspel, waarbij ontspanning en godsdienst samengingen en waarbij de hoger opgeleide Curaçaose jongeren met de katholieke literatuuropvattingen in aanraking werden gebracht. In deze debatingclub voor volwassenen kreeg de literatuur een godsdienst en zeden dienende rol toebedeeld.
Over het jaarfeest van 1933 oordeelde de Amigoe: ‘Het is een avond geweest van Roomsch apostolaat, van Roomsche schoonheid. We hebben genoten van zang en muziek, vooral genoten van een enthousiaste lezing, gloeiend van apostelvuur, treffend door zijn innigheid, raak om zijn inhoud, schoon in zijn samenstelling en voordracht.’ De Nederlandse leraar Nederlands F.J. Linnartz sprak in ‘Beschouwing in zakformaat’ over historische kerkvervolgingen en ketterijen, het brandend geloof der middeleeuwen, en de nieuwe religie, met onder meer een behandeling van Dostojewski, Tolstoi en Romain Rolland (litteratoren die zich een zedelijk gezag veroverden), het goede en slechte boek, en verschilpunten tussen humanisme en katholicisme, eindigend met een opwekkend woord en een passus over ‘katholiek zijn’. ‘Na de pauze werd in 't bizonder gesproken over Just Havelaar, het vitalisme en de nasleep van het liberalisme der 19e eeuw. Hierbij werden besproken de litteratoren Marsman, Menno ter Braak, Potgieter e.a. Het geheel was gekruid met gedichten van den spreker. De verzen van de spreker, door de lezing verspreid, maakten diepen indruk, waaronder we vooral noemen, Kruisdraging, De Geheven Vuist, Gebeden.’
Het zal duidelijk zijn dat literatuur hier als middel tot missie en katholieke emancipatie gehanteerd werd. Maar naarmate de eeuw vorderde twijfelde men meer aan het succes van de priesters die als pas- | |
| |
santen geen blijvende invloed konden uitoefenen. In hoeverre dat de lekenonderwijzers wel gelukt is? ‘De tragiek van al die mannen is geweest dat zij geen “school” hebben gemaakt en dat daarom bij hun heengaan, er niemand was die de fakkel van hun geestdrift en van hun liefde overnam en zoo is het gekomen dat hun levenswerk meer en meer aan 't verdwijnen is of reeds verdwenen is!?’ Na de oorlog zou de kring een nog slechts kwijnend bestaan leiden.
| |
De Curaçaose Schouwburgkwestie
Teatro Naar bleek al vrij snel na de opening in 1871 de eerste minpunten te vertonen. Men klaagde over het slechte zicht op het toneel, over brandgevaar en over de warmte tijdens de voorstellingen. Feuilletonist-pastoor Jan Paul Delgeur herinnerde zich hoe hij in 1897, toen hij pas op Curaçao was aangekomen, het Teatro Naar in nog redelijke staat aantrof, maar in 1925 was het helemaal in verval en niet meer aangepast aan de moderne eisen die het zich snel tot het industriële tijdperk ontwikkelende Curaçao mocht stellen aan een dergelijke cultuurtempel. Werd de naam gemoderniseerd tot ‘Americano’, toen er ook films vertoond werden, dat betekende nog geen automatische verbetering van het gebouw zelf.
Al in 1915 ontstonden de eerste plannen tot vervanging van Teatro Naar door een modern gebouw, maar pas op 7 november 1931 vond uiteindelijk de opening plaats. Maar toen was het een hele plechtigheid, ‘een avond van groot kunstgenot en gratie, een inwijdingsvoorstelling waardig’. Opgevoerd werd het blijspel Entre Doctores, maar de hoofdmoot bestond die avond uit muziek. De elite was op deze avond waarvan ‘grote beschavende invloed’ uitging, aanwezig, waaronder de gouverneur en zijn familie. Wie binnen geen plaatsje kon vinden kon buiten staande, via luidsprekers de voorstelling volgen, een novum op het eiland. De Amigoe was niet al te scheutig met de berichtgeving, want per slot was de stadsschouwburg de concurrent van het Theater Brion, dat een jaar eerder werd ingewijd.
Tot nu toe was een schouwburg bestemd voor het hele volk en werd er geen kwalitatief onderscheid gemaakt bij de vraag wie hem bespeelde. De recensies tonen aan dat in het verleden in Teatro Naar zowel amateurs met een wel heel licht en op knullige wijze gebracht repertoire, alsook professionals optraden. Er was plaats voor iedereen, ook voor de eenvoudige uitvoeringen van verenigingen en scholen tijdens hun meestal drukbezochte jaarfeesten en prijsuitreikingen. Maar
| |
| |
de geesten scheidden zich rond 1930, en daarmee werd voor het eerst een onderscheid tussen ‘cultureel’ en ‘populair’ toneel aangebracht. Was Theater Brion voor het volk, de stadsschouwburg, al gauw Roxy genoemd, was er vooral voor de elite. Dat bleek alleen al uit de gevraagde entree-prijzen. Betaalde men in Brion een gulden entree, in Roxy was dat in de regel niet minder dan vier. In een overigens heel vriendelijke polemiek met Amigoe's feuilletonist Jan Paul Delgeur bleek dat men van de stadsschouwburg meer verwachtte dan alleen een gebouw waar amateurs hun toneelspel vertoonden. De secretaris R.B(oskaljon) schreef aan Jan Paul, daarbij duidelijk kwaliteitsonderscheid aanbrengend tussen amateurs en beroepsspelers: ‘En dan, hoe is 't mogelijk, dat ge ons theater-bouwerij kunt vergelijken met het doel, wat gij nastreeft? Dat het peil van hetgeen men gewoonlijk in het thans tot Teatro Americano herdoopt Theater Naar presteert, zoo laag staat, is overdreven. Tot voor eenige jaren was dat de eenige gelegenheid, die Curaçao op dit gebied bezat en zijn er verschillende uitvoeringen, vooral op het gebied van tooneelkunst, in gegeven, die er mochten zijn. Daarom doet het zoo vreemd aan als voorbeeld van veredelende en opbouwende kunstprestatie een uitvoering van de St. Jozefsgezellen aan te halen. 't Was toch geen meenens van U, want 't zit 'm immers niet alleen in den inhoud van het stuk? Zonder maar het minst te willen afdingen op de acteurstalenten van de St. Jozefsgezellen, gij wilt het spel van dilettanten toch niet vergelijken met dat van beroepsmensen?’
In Roxy werden al snel ook films vertoond, een op dat moment nog nieuw medium voor het eiland, maar de gouverneur merkte de stadsschouwburg aan als een ‘witte bioscoop’ - zodat er alleen rolprenten van goede, zedelijke strekking mochten worden vertoond - en niet de films die dienden om de lage hartstochten te prikkelen en een verkeerde invloed uit te oefenen op het volk.
In tegenstelling tot de moeizame fondswerving voor de stadsschouwburg, slaagde het Damescomité van de Tooneelclub ‘La Charité’ binnen een paar jaar erin voldoende fondsen te verzamelen om een eigen katholiek theater te bouwen. Op 2 september 1930 kon een nieuw en multifunctioneel gebouw in gebruik genomen worden. Op de feestelijke openingsavond werd een ‘vloeiend Spaans drama’, Fabiola, ‘een echt door en door Roomsch stuk’ en geheel in poëzie, gespeeld. Dat was kennelijk populair want het was al bij diverse eerdere gelegenheden gebracht. De gouverneur was aanwezig, presidente M. Dijkstra sprak in het Nederlands en Spaans. Daarnaast was er zang, voordracht
| |
| |
en een jazzband Concordia, terwijl op andere avonden radiomuziek ten gehore zou worden gebracht. Met name Laura de Maduro trad geregeld op en bracht in haar programma's steeds weer ‘kunst en poëzie, hand aan hand met godsdienst en wetenschap’. Op de feestelijke bijeenkomst ter gelegenheid van het eerste lustrum van La Charité drukte pater Koenen het doel van het toneelgezelschap en het Theater Brion als volgt pregnant uit: ‘het verspreiden en ook vervullen van de christelijke naastenliefde onder ons katholieke volk, Theater Brion te maken tot centrum van vol katholiek leven, niet zoozeer dus een Theater maar een middelpunt van katholieke vernieuwing op alle gebied.’
In de toneelwereld was de segmentering van katholiek contra neutraal voortaan een vaststaand gegeven, waarbij de moraal het opnam tegen de kunst als doel in zichzelf.
| |
Het passantentoneel en zijn invloed op taal en zeden
Het viel op dat zowel bij de opening van Theater Brion als die van Stadsschouwburg Roxy een toneelstuk in het Spaans gebracht werd. Het Curaçaose toneel was en bleef voorlopig drietalig, al zou het Nederlands ook hier een relatief steeds belangrijker plaats gaan innemen.
In 1906 had onder auspiciën van het toen nog maar kort functionerende maar actieve Algemeen Nederlands Verbond het Hollands Ensemble als eerste Nederlandse toneelgroep met succes de Nederlandse Antillen bezocht. Pas in 1932 kwam, na heel wat moeilijkheden wegens de afstand en de daarmee gepaard gaande hoge onkosten overwonnen te hebben, opnieuw een speciaal voor de gelegenheid gevormde groep, De Dietse Spelers. Na alle voorstellingen door Spaanse passanten, die al vanaf de eerste helft van de negentiende eeuw optraden, zagen de Curaçaoënaars nu voor het eerst professioneel toneel uit het moederland. De Dietse Spelers brachten twee bezoeken aan de Antillen, in juni 1932 en zeer langdurig in augustus en september 1933.
Het bleek voor de toneelleiding moeilijk het publiek juist in te schatten op smaak en schouwburgervaring. Men speelde Europees toneel uit de traditie, met de grote namen als Shakespeare, G.B. Shaw en Oscar Wilde, maar ook eenvoudige blijspelen. De Dietse Spelers waren gast van het A.N.V. Steeds gaf de elite acte de présence, de gouverneur ontving het gezelschap in plechtige audiëntie, men noem- | |
| |
de het toneelbezoek een gebeurtenis van nationale betekenis. De Nederlandstalige Amigoe begeleidde de tournees intensief met commentaar uit Surinaamse en Nederlandse kranten en eigen recensies, in 1932 zelfs met pagina-grote advertenties. Was het publiek volgens de recensies in 1932 matig enthousiast over sommige voorstellingen, in 1933 liet het het, evenals in Suriname, afweten: de opkomst was toen niet meer dan de helft van het jaar ervoor.
Op Aruba traden De Dietse Spelers in 1932 drie keer op, het was de eerste keer dat Nederlandse professionele toneelspelers op het eiland waren. Bij gebrek aan een schouwburg moest men improviseren, wat lukte omdat E. de Veer zijn gebouw gratis beschikbaar stelde en J.G. Eman voor de speciale toneelverlichting zorgde. A.N.V.-secretaris H.A. Hesseling schreef een verslag, waarin hij stelde van verschillende kanten de vraag gehoord te hebben: Hollandse toneelspelers, kan dat wel wat zijn? Die vraag maakte hem boos, omdat ze toonde dat men op Aruba vol vooroordelen zat tegen alles wat uit het moederland kwam. Hij maakte dan ook onderscheid tussen het Nederlandse en het Arubaanse publiek! Het eerste optreden had minder succes dan het tweede, wat misschien te wijten was aan de moeilijkheidsgraad van het stuk en het onderwerp, dat niet tot de verbeelding sprak noch actueel was. Op deze recensie volgde een interessante reactie van F.J.U. Oduber, die stelde dat Hesseling niet op de indrukken van een ‘enkeling’ moest afgaan, omdat zoiets de ‘kiem zou kunnen zaaien van haat tusschen zonen van Groot Nederland. Tracht liever in nauwer contact te komen met welbekende Arubanen. Om de banden tusschen Moederland en Kolonie nauwer aan te halen, dient elk vooroordeel opzij te worden gezet.’ Hier leek de houding van een A.N.V. bestuurder dus averechts te werken op het Groot Nederlandse ideaal. Maar de spelers oogstten succes en het A.N.V. kon meer dan honderd nieuwe leden inschrijven. Het is interessant de verslagen van dit soort avonden te lezen omdat ze iets weergeven van de kleine eilandelijke gemeenschap van die dagen. Zo behelsde een verslag niet meer dan enkele regels omtrent het stuk en het spel, maar werden alle organisatoren en commissieleden met naam en toenaam uitgebreid genoemd en geprezen. De ‘sponsor’ was kennelijk het belangrijkst.
In 1933 trad de groep opnieuw met succes op Aruba op. De voorstellingen werden redelijk bezocht hoewel net op het moment van optreden zich een sterfgeval in een der belangrijkste families had voorgedaaan zodat velen niet konden of wilden komen.
Uit de reacties vallen drie benaderingen van dit Nederlandse toneel te
| |
| |
destilleren: de wens om op deze wijze de Nederlandse taal en cultuur in de kolonie te kunnen implementeren, een op het literair-esthetische gerichte benadering en tot slot een moreel-religieuze visie. Omdat goed gespeeld toneel zo'n indringend medium werd geacht, vond men het van groot belang erop te reageren en erover te reflecteren. Men beschouwde het toneel als iets wat door zijn uitbeelding meer tot de verbeelding sprak dan het alleen maar lezen van een tekst. Naar aanleiding van Eduard Verkades Hamlet-voordracht schreef een recensent dan ook: ‘Tooneelkunst is iets levends, het is als 't ware de schoone uitdrukking van het contact van deze speler met de ziel van den schrijver: als men zoo de tekst van Shakespeare leest zou men niet vermoeden dat er zoo veel inzit: maar dit alles heeft de Heer Verkade er uit gehaald door zijn artistiek begrijpen van Shakespeare.’
Zo zag men het op de Antillen, wat was de visie van de Nederlandse tonelisten? Toen Willem van der Veer zelf in een interview de balans opmaakte zei hij, deze aspecten samenvattend: ‘In den grond der zaak komen de Dietse Spelers een brokje cultuur brengen van het Moederland, en die cultuur is een Nederlandsche cultuur. De menschen hier echter spreken veel Spaansch en Engelsch en hebben daarbij ook nog hun eigen Moedertaal. Door zijn ligging is dit eiland aangewezen vooral op de omringende Spaanschsprekende Republieken en ook wel op de Verenigde Staten; vanzelf zal er hier dus betrekkelijk weinig Nederlandsch gesproken en gelezen worden. De Nederlandsche cultuur als zoodanig blijft dan vele menschen vreemd: dat blijkt ook nog wel hieruit dat bij opvoeringen door Spaansche gezelschappen, er veel meer volk tegenwoordig is. Van der Veer meende dan dat het wel de taak was van Nederland om in dit Nederlandsche gebiedsdeel propaganda te maken voor de Nederlandsche taal en cultuur. Dat was ook het doel der Dietse Spelers.’
In 1938 kwam nog één keer een Nederlands gezelschap langs, voordat de oorlogssituatie dit onmogelijk zou maken. Het blijkt dat de Amigoe op dat moment over een vaste toneelrecensent beschikte die zich verborg achter het initiaal ‘M’. (Pater Möhlmann?) Zijn recensies waren tijdens het optreden redelijk positief ‘om het succes zo groot mogelijk te laten zijn’, maar achteraf vatte hij zijn kritiek in drie punten samen. Er werden maar twee Nederlandse stukken gespeeld, voor het overige was er een ‘invasie’ van vertaald werk, voornamelijk uit het Frans en ‘van een Hollands gezelschap, dat de culturele band met het Moederland wil versterken, mag men wat anders verwachten’. De literaire en artistieke kwaliteiten van het gebrachte waren sterk wisselend. Belangrijker dan de literaire bezwaren waren de mo- | |
| |
rele: ‘Het gros van het Curaçaose publiek apprecieert wat anders dan de onbelangrijke en in vele gevallen decadente producten, waarop het gezelschap ons getracteerd heeft.’ Het Hollandse Toneel hield te weinig rekening met de katholieke waarden van zijn publiek. Wel van heel positief gehalte achtte hij de Vondelherdenking, die ‘onder meer onze schooljeugd gebracht heeft tot meer begrip en belangstelling voor deze nationale auteur’.
| |
De ‘eigen’ toneelgroepen en de holandisashon
Ook in de twintigste eeuw waren de opvoeringen door van het eiland afkomstige groepen meest in het Spaans. Speelde de toneelclub van de protestantse ‘Damesvereeniging Eendracht maakt macht’ in Teatro Naar en het Kransgebouw ook in het Engels, de ‘Damesvereeniging Entre Nous’ speelde consequent in het Spaans, evenals enkele clubjes die een incidentele voorstelling gaven. Maar ook het veel later opgerichte La Charité speelde, ondanks haar Franse naam, steeds weer ‘in Cervantes' taal’. Ook de schoolvoorstellingen van Meisjespensionaat Welgelegen werden tijdens de jaarlijkse prijsuitreikingen in het eigen schoolgebouw dat voor dergelijke uitvoeringen goed geoutilleerd was, consequent in het Spaans gebracht.
De door verenigingen als de St. Jozefgezellen en R.S.H. (Reunion San Hose) gerealiseerde opvoeringen waren traditioneel in het Papiamento. Het toneel dat zich aan het einde van de vorige eeuw zo hecht in het maatschappelijke leven verankerd had, bleef dus nog lang op de traditionele voet doorgaan, zowel wat de gehanteerde talen als de aard van de stukken betreft.
Dugo Schenker die zijn ‘farandulas’ met zijn in 1938 opgerichte toneelgroep ‘De Zwaan’ bracht is te beschouwen als een moderne vertegenwoordiger van de oude veladas. Muziek, dans, modeshow, poëzie en folklorische elementen waren de vaste ingrediënten van elke voorstelling.
Tenslotte waren er, vanaf de jaren dertig, opvoeringen in het Nederlands, van enkele groepen die zich specifiek op die taal toelegden. Curaçao bezat begin jaren dertig in beide stadsdelen een goede schouwburg, de olieraffinaderij CPIM had op Negropont haar eigen lokaliteit. Het A.N.V. ontdekte dat juist toneel kon bijdragen aan zijn streven tot ‘holandisashon’. De activiteiten van de ‘olie’ richtten zich ook op de vrijetijdsbesteding van de ‘uitgekomen’ medewerkers, in de vorm van sport en muziek, maar sedert 1935 ook via het toneel.
| |
| |
Jaarlijks zou toneelgroep Emmastad een of twee Nederlandstalige voorstellingen geven in haar eigen goed geoutilleerde clubgebouw. In dezelfde jaren dertig speelde van tijd tot tijd op Curaçao wonende Surinaamse groepen eveneeens Nederlandstalig toneel. Ook de fraters voerden met de St. Thomaskring in die tijd toneel in het Nederlands op. Met de juist in die jaren gegeven voorstellingen van Nederlandse tournees vormden zo van heel verschillende zijden afkomstige Nederlandse toneel een bijdrage tot de vernederlandsing.
De oudste aanwijzingen dat het Arubaanse onderwijs de holandisashon door middel van toneel zocht te bevorderen dateren van het begin van de eeuw toen onderwijzer J.H.P. Schrils op de Julianaschool met zijn leerlingen een schooltoneelclub startte. Zijn opvolger E.A. Goilo zette het initiatief in de toneelvereniging ‘Prinses Juliana’ voort. De altijd goedbezochte uitvoeringen werden in het schoolgebouw zelf gegeven, meestal in de grote vakantie. Pastoor St. van de Pavert organiseerde voor het eerst kerkelijk toneel toen hij met enkele jongelui in een geïmproviseerd openluchttheater te Catiri in 1917 een kerstspel opvoerde. Het zou toch nog ruim tien jaar duren eer dit soort incidentele opvoeringen gewoon werden.
Pas in het begin van de jaren dertig ontwikkelde zich een eigen parochietoneel, toen op initiatief van Zr. Dorothea de Savaneta-groep Las Violetas in december 1932 het door Betsy de Kort geadapteerde E ciego di Betlehem opvoerde. Tot de oorlog ontplooide de groep vele activiteiten onder leiding van Simeon de Cuba en Betsy de Kort. Gedurende zijn tienjarig bestaan speelde de groep religieus-moraliserend, maar ook humoristisch toneel, gebracht in het Papiamento, Nederlands en Spaans. Daarmee ging Het Arubaanse Las Violetas in een tijd dat alles Nederlands was al heel vroeg een eigen veeltalige weg.
Ook op de Bovenwinden diende het toneel de noodzakelijk geachte holandisering. Onderwijzer H.J. Vooren werd voor het karretje van het A.N.V. gespannen toen hem in 1909 gevraagd werd met zijn leerlingen een ‘Nederlandsch komediestukje door de leden der Jongelieden afdeeling’ te doen opvoeren. Onderwijzer H.E. Lampe bracht met gevorderde leerlingen op 30 juli 1909 ‘een paar Hollandsche komediestukjes’ onder de titel Schotlands trouw en Mozart. De onderwijzers werden geacht door middel van hun onderwijs en buitenschoolse activiteiten aan de holandisashon bij te dragen. Maar of het hielp? Naast deze incidentele activiteiten bleek er niets van enige geregelde toneelactiviteit op de Engelstalige eilanden, ook
| |
| |
niet van de toch wel actieve ‘Philipsburg Mutual Improvement Association’ die concerten en voordrachten organiseerde.
Rest nog de vraag of de talrijke activiteiten van al deze toneelverenigingen ook enige eigen toneelliteratuur tot gevolg hadden of dat ze uitsluitend een buitenlands repertoire speelden. Dat laatste was met het Nederlands- en Spaanstalige toneel zeker het geval. Iemand als Rector Zwijsen die eigen stukken voor de schoolvoorstellingen schreef, was een uitzondering. Wonderlijk genoeg werd het in 1911 door D.D. Salas gepubliceerde drama Los Escollos voorzover bekend nooit opgevoerd. Het Papiamentstalige toneel zette de traditie van de vertalende adaptaties voort en produceerde daarnaast incidenteel eigen werk, waarvan in La Union wel eens iets verscheen. Een eigen, oorspronkelijke en enigszins ontwikkelde toneelliteratuur zou nog enkele decennia op zich laten wachten.
| |
Contacten met het land van herkomst
De twintigste eeuwse technische ontwikkelingen hadden hun repercussies op de cultuur van de ‘overzeesche gebiedsdeelen’, omdat het moederland ze gebruikte om de ‘nationale’ banden aan te halen. Het begin van de radio-omroep kende op Curaçao drie fasen. Eerst was er de Nederlandse zender KRO, die uitzendingen met een katholiek karakter voor haar over de wereld verspreide missionarissen verzorgde, maar het programma kreeg wijder perspectief omdat iedereen die Nederlands verstond en zich met het moederland verbonden voelde luisterde. De KRO bracht ‘Nederlandsche cultuur gedragen door het christendom’. Daarnaast verzorgde de Phohi een tijdlang uitzendingen die eveneens veel beluisterd werden.
Een tweede fase begon toen juni 1933 de Curom de radio-ontvangstmogelijkheden vergrootte. Wekelijks was het nu mogelijk enkele uren naar woord en muziek te luisteren, die een krachtige propaganda voor Nederlands taal en cultuur betekenden. Spoedig gingen er stemmen op om ook op Curaçao zelf Nederlandstalige programma's te verzorgen, waarbij mede gedacht werd aan Nederlandse letterkunde: ‘Voor de meer ontwikkelde jeugd zouden we litteraire uurtjes kunnen organiseren, daar we ongetwijfeld op Curaçao mensen hebben die met de literatuur voldoende op de hoogte zijn; ik denk aan een uurtje zang en declamatie uit Guido Gezelle; aan Vondels Reyen; de moderne religieuse poëzie enz. enz.’ schreef de Amigoe.
| |
| |
Vanaf 1 maart 1937 begon de Curom met eigen uitzendingen in het Spaans, Papiamento en Nederlands, met eigen programma's ter versterking van het eigen karakter. Maar cultureel domineerde het Nederlands. Het begin van de radio op Curaçao diende de holandisashon.
Een zevenkoppig bestuur leidde vanaf 1935 De Curaçaosche Kunstkring. Het drievoudige statutaire doel van de nieuwe vereniging was het aanmoedigen en steunen van muziek, toneel en andere kunstuitvoeringen door ingezetenen van Curaçao, het organiseren van het optreden van beroepsartiesten, en het doen houden van lezingen en tentoonstellingen op kunstgebied.
Dat de eilandelijke bevolking van Curaçao en Aruba door de werkmigratie steeds meer gemengd werd, had het oprichten van ‘nationale’ verenigingen uit de herkomstlanden tot gevolg - een proces dat in de jaren dertig begon. Naast alle pogingen om de banden met moeder Nederland aan te halen, probeerden de in 1937 opgerichte afdelingen Curaçao en Aruba van de Sociedad Bolivariana de connecties met Venezuela weer in de oude glorie van een halve eeuw eerder te herstellen. Het officile doel was bevrijder Bolivar te eren, filantropische werken te verrichten, het cultureel leven op de eilanden te bevorderen en de banden met Latijns-Amerika aan te halen. De eerste belangrijke activiteiten op literair-cultureel gebied zouden pas na 1940 plaatsvinden.
|
|