| |
| |
| |
7
Sjakie liep de lange trap weer af, met Nora.
‘'k Slaap vannacht bij meneer Castel,’ had hij boven gezegd. En toen niemand iets had geantwoord, had hij wat harder er aan toegevoegd: ‘Meneer Castel heeft Nora nodig om ratten te vangen in de stal. Ik denk dat ik wegblijf tot alle ratten gevangen zijn.’
Toen hij daarna nog geen antwoord kreeg, had hij heel hard geroepen: ‘Meneer Castel zegt, dat ratten in de stal 's nachts door de reten van de plankieren komen kruipen en de vetkussens onder de voeten van de olifanten aanvreten.’
Hij had het zo griezelig en dreigend mogelijk laten klinken, maar het had niet geholpen - niemand had naar hem geluisterd. Dus of hij nu wegging met Nora of bij hen bleef, het kon blijkbaar niemand iets schelen.
Zijn vader zat onder de lamp aan de tafel verdiept in de advertenties van het vakblad voor Variété- en Circusartiesten. Programma heette dat blad en er was niets aan, maar als je werk wilde hebben, moest je daarin studeren. En dan brieven gaan schrijven. Sjakie was bang dat vader de volgende dagen niets anders zou doen dan brieven schrijven.
Sjakie keek naar zijn moeder. Die deed niet anders dan met spelden tussen haar samengeknepen lippen op en neer lopen tussen de spiegel in de achterkamer en de spiegel in de voorkamer. Zij was een jurk aan het vermaken en er was iets met de hals en de schoudernaadjes - ze zou het nooit goed krijgen, zei ze.
Roos deed oefeningen op de gang. Je hoorde haar niet. Zij had sporen van tranen op haar wangen, omdat die mevrouw van beneden haar had gezegd dat circusmensen niet deugden, dat alle artiesten niet deugden en een losbandig leven leidden en dat Roos nog jong genoeg was om een nieuw leven te beginnen. Nu deed zij haar balletoefeningen met een hand aan de trapleuning en op haar kousevoeten. Vijftig diepe plié's wilde ze maken en vijftig développé's en vijftig grands batte- | |
| |
ments. Nou, daar was ze voorlopig wel mee zoet. En dat was dan meteen het antwoord op wat die mevrouw van beneden had gezegd.
Eric en Louis waren naar beneden - de straat op - gestuurd, omdat ze de levende pyramide oefenden met Jannetje. Eric was op een stoel geklommen met Louis op zijn schouders en die was toen gaan staan en had Jannetje op zijn hoofd gezet, nadat hij die eerst uit de gordijnen had geplukt, waar ze haar zo lang hadden gestald. En toen was Jannetje gevallen en had zich aan Louis' oor en neus vastgegrepen met haar fijne scherpe klauwtjes; Louis' oor bloedde en zijn neus had een schram, maar de jongens waren niet gevallen en daar waren ze reuze trots op, want het had niets gescheeld. Jannetje zat nu weer in het gordijn en de jongens maakten toeren op straat. Eric had laatst boven op de lantaarnpaal voor nummer 17 een handstand gemaakt en toen hadden alle jongens uit de buurt hem een cent gegeven. Eric en Louis verzamelden altijd hele troepen kinderen om zich heen en kwamen om de haverklap thuis met snoepjes en centen. Het was maar goed dat Roos ze tegenwoordig overdag mee naar school nam, want anders kwam er niets terecht van hun leren.
‘Nou, dan ga ik maar!’ had Sjakie geroepen.
Zijn vader had geknikt en zijn moeder had gewuifd met alle spelden in haar mond. En nu liep Sjakie de trap af en hij probeerde iets verpletterends te bedenken om straks tegen zijn broertjes op straat te zeggen, maar er wilde hem niets te binnen schieten. Hij kon natuurlijk zeggen: ‘Jullie leiden een losbandig leven,’ maar dan was het alsof hij die mevrouw van beneden gelijk gaf. En hij kon zeggen: ‘Ik kom niet meer terug,’ maar hij was bang dat ze dat niet erg genoeg zouden vinden. En hij kon zeggen: ‘Vader heeft straks geen werk meer en dan moeten jullie langs de straten gaan bedelen,’ maar hij wist dat ze geld van de ondersteuning zouden krijgen, net genoeg om niet dood te gaan, had z'n moeder gezegd, en dan ging je natuurlijk niet bedelen.
Toen hij op straat kwam, waren Eric en Louis bezig een jongen, die minstens twee maal zo oud was als zij, te trainen voor een acrobatisch nummer. De jongen lag op zijn rug op straat, met de benen omhoog, en moest Eric op zijn voetzolen
| |
| |
balanceren. Er verdrong zich zeker een dozijn kinderen omheen, zich vergapend aan deze kunst die nog naar niets leek.
‘Nu op je handen, Eric! Pak z'n voetzolen!’ schreeuwde Louis die om hen heen stond te dansen.
Sjakie had helaas niets verpletterends kunnen bedenken. Maar omdat hij toch niet helemaal niets wilde zeggen en ook omdat hij graag wilde dat ze zijn nieuwe pak zouden opmerken, sprak hij in het voorbijgaan luid:
‘Ik ga met Nora naar de olifanten, want de ratten vreten hun hele voeten weg.’
Het succes was veel groter dan hij had verwacht. Meteen dromden alle kinderen om hem heen. Eric en Louis bleven met hun leerling alleen achter, terwijl Sjakie zonder op- of omkijken doorliep en alle kinderen met zich liet meedraven. Het regende vragen en hij beantwoordde ze zo bloederig mogelijk. Tot aan de hoek van de straat hield hij het vol. Toen schoot hij zijn laatste pijl af: ‘Ik ga er nu een eind aan maken,’ zei hij. ‘De olifanten moeten uit hun lijden worden verlost.’
De zucht van bewondering, die hierop volgde, klonk Sjakie nog duidelijk in de oren, toen hij een kwartier later opgewekt de stallen binnenstapte; het had hem echt goed gedaan. Daarom was het maar gelukkig dat hij niet had kunnen horen wat zijn broertje Eric tegen de terugkerende kinderen had gezegd: ‘Sjakie schept bijna nooit op, maar áls ie het doet, dan liegtie dattie zwart ziet.’
‘Ik was bang dat je het vergeten had, Sjakie,’ zei meneer Castel, blij dat de jongen er was.
Nora begon meteen onrustig te snuffelen zodra ze in de stal kwam en een ogenblik later boorde ze haar snoet in een berg stro, maar zonder resultaat.
‘Zo gauw gaat het niet,’ zei de olifantentemmer.
‘Wat ik u zeggen wou,’ zei Sjakie zo achteloos mogelijk, ‘ik moet hier vannacht natuurlijk slapen, dat begrijpt u wel, want anders blijft Nora niet hier. Kan ik niet op het veldbed van Arr Aganda?’
Arr Aganda sliep wel eens meer bij de olifanten, in elk geval altijd wanneer ze onrustig waren om de ene of andere reden. Maar er was ook een slaapgelegenheid voor de kleine
| |
| |
bruine Oosterling in meneer Castels wagen.
De olifantentemmer dacht na. Hij was iemand die nooit gauw nee of ja zei. Hij boog zijn hoofd en duwde de punt van zijn stallaars in een gat tussen de stenen van de vloer. ‘Het zou me niet verbazen als dat een rattegat was,’ zei hij. ‘Goed, jij kunt hier vannacht slapen. Katinka zal het goed vinden. Ik zal Arr Aganda vragen het veldbed neer te zetten.’
Sjakie had niet gedacht dat het zo gemakkelijk zou gaan. Grote mensen hadden zo dikwijls bezwaren waarmee ze allerlei in de war stuurden. Dan zeiden ze dat het tochtte of dat je te laat in je bed zou komen en de volgende dag je werk niet goed zou kunnen doen.
‘Maar of je nou zo erg lekker zal slapen, betwijfel ik,’ zei meneer Castel, terwijl hij liefkozend zijn hand op Katinka's slurf legde. ‘Je weet dat de nachtrust van olifanten niet bepaald geruisloos is. Ze laten winden als ontploffingen - 't is maar dat je het weet.’
‘Mijn familie slaapt ook niet zo stil,’ antwoordde Sjakie. ‘Vader snurkt en moeder snuift door haar neus en Eric en Louis zeggen allerlei dingen en Roos gilde laatst. En zelf zal ik ook wel wat doen,’ voegde hij er met een scheef lachje aan toe, ‘ze zeggen dat ik niet stil kan liggen.’
‘En je weet dat pappa Schultze stalwacht heeft,’ vervolgde meneer Castel. ‘Als er iets is, kun je dus altijd naar hem toe. Of als je niet slapen kunt, ga je maar eens een praatje met hem maken. De stakkerd doet toch geen oog toe.’
Sjakie floot Nora. Niet omdat hij de terriër nodig had, maar om aan meneer Castel te laten zien hoe gehoorzaam de hond was. Nora kwam ergens uit het stro vliegen en ging vol verwachting met een kwispelende staart pal voor Sjakie op de grond zitten. De strohalmen staken nog in zijn vacht.
Sjakie haalde een kaakje uit zijn zak; de nieuwe broek was meteen ingewijd, hij had al klontjes, kaakjes en stukken wortel in zijn zakken gestoken. ‘Je moet een overall aantrekken,’ zei de olifantentemmer. ‘Bij de poney's hangt er een van Isolde.’
Sjakie voelde niet veel voor de overall van Isolde, maar dat het verstandig was, begreep hij wel. Met een martelaarsgezicht liep hij naar de hoek waar de poneys stonden en nam Isoldes
| |
| |
vaak gewassen blauwe overall van de haak. Leo keek hem aan met gele ogen en schudde z'n manen. Sjakie gaf hem een klontje. ‘Omdat ik vannacht in de stal kom slapen en geen herrie met je wil hebben,’ zei hij.
Leo schudde het hoofd; de ketting, die aan z'n halster bevestigd was, rammelde. Hij stampte met z'n kleine hoeven op de grond.
‘Ik geloof dat jij meer herrie maakt dan die twee grote olifanten bij elkaar,’ zei Sjakie.
Dat had hij mis, maar dat zou hij in de nacht pas merken.
Het bleek dat meneer Castel en Arr Aganda ieder hun eigen potje kookten. Sjakie werd in de wagen genood om te komen eten, maar hij wist niet bij wie hij moest eten. Arr Aganda zat op de grond met een blad op zijn knieën, waar hij kleine schaaltjes op had staan, met garnalen en groenten en rijst en stukjes zuur. Meneer Castel zat aan tafel en at iets wat hij ‘filosoof’ noemde en dat waren uien met aardappelen en stukjes vlees. Sjakie had zin in alles wat hij zag en omdat zowel Arr Aganda als meneer Castel dat goed vonden, zat hij weldra met een volgeladen bord op z'n knieën op de divan.
Arr Aganda's groenten smaakten vreemd en vurig, en meneer Castels filosoof zat zo vol uien, dat Sjakie al gauw alleen maar uien proefde.
‘Nou kan ik niet meer,’ zei hij, toen hij zijn bord leeg had, en dat was zo verschrikkelijk waar, dat hij bijna uit de wagen wilde lopen om buiten te gaan spugen. Maar stel je voor dat ze hem dan naar huis zouden sturen, omdat ze dachten dat hij ziek was. Stel je voor dat ze zouden zeggen dat die ratten nog wel een paar dagen konden wachten.
Met man en macht hield hij zich groot. En het ging goed. Het ging werkelijk goed, totdat meneer Castel met een kop koffie kwam.
Sjakie vloog op, stoof naar buiten en keerde zijn hele maag om. Omdat hij zich zo verschrikkelijk schaamde, haalde hij een emmer met bluszand uit de stal en gooide er een paar scheppen op. Voordat hij de emmer kon terugzeulen, opende meneer Castel de deur; het licht uit de wagen scheen gezellig naar buiten en Sjakie voelde hoe hij naar de warmte verlangde. Het was koud en donker onder de paar booglampen hoog
| |
| |
boven het grote terrein, alle wagens waren gesloten en overal zag je de gekleurde gordijntjes waarachter lichten brandden, hier en daar bewoog een schim en er blaften een paar honden. Bij de Gariboldi's hoorde hij een kind jengelen en in de wagen van kapitein Gabriël klonken de nieuwsberichten.
‘Waar blijf je, jongen?’ riep de olifantentemmer.
‘Ik kom,’ zei Sjakie huiverend. Nou ja, hij kon zo dadelijk wel die emmer terugbrengen.
In Isoldes overall hielp hij de olifanten hun avondvoer geven. Ze kregen een vers strobed, een dikke laag waarvoor een paar balen stro met de vork uit elkaar werden geplukt.
‘Dat is morgenochtend allemaal opgepeuzeld,’ zei hun temmer.
Ze kregen hooi en ieder een brood. Een stapeltje voederbieten werd voor hen op de grond gelegd. De broden waren verdwenen voordat de voederbieten er lagen.
Katinka's en Aïda's nummer kwam pas tegen het eind van de voorstelling. Pas om negen uur hoefde Arr Aganda de dieren op te tuigen. Maar voordien werden ze grondig geborsteld. Hun sproei- en wasbeurt hadden ze in de ochtend al gehad. Sjakie hielp borstelen, met een zachte borstel moest je tot diep in de huidplooien komen. Sommige delen van de huid, die teer waren, werden met vet ingesmeerd. Arr Aganda had er een grote pot vol van.
De dieren stonden schoon en opgepoetst voordat het publiek tijdens de pauze in de stallen kwam. Sjakie was trots als een pauw dat hij nu tot het stalvolk behoorde en al had hij dan geen uniform aan, hij deed toch voor vol mee.
Hij demonstreerde de kleine kunsten van Katinka en Aïda alsof ze van hem waren en trachtte te antwoorden op elke vraag.
‘Waarom staan die dikhuiden op hun platform altijd zo te wiegen?’ vroeg een heer met een baard.
‘Omdat ze in het oerwoud altijd moeten oppassen voor slangen,’ antwoordde Sjakie vlot. En hij vond het niets erg dat die meneer hem toen een dubbeltje gaf.
Toen de bezoeker weg was, zei de temmer streng: ‘Vertel geen leugens, niemand weet waarom olifanten altijd staan te wiegen.’
| |
| |
‘Toen ik die baard zag, dacht ik aan een oerwoud,’ prevelde Sjakie, die vond dat hij het niet helpen kon. Dan moesten de mensen maar niet zoveel vragen.
Twee vriendelijke dames vroegen Sjakie hoe oud hij was en tot hoe laat hij wel in de stal werkte. ‘Ik slaap bij de olifanten,’ verklaarde hij trots.
De dames schudden het hoofd en wierpen elkaar een blik van verstandhouding toe. Dat betekende dat ze dachten: wat laten die circusmensen hun kinderen toch werken, 't is een schande! En tegen Sjakie zei de oudste van de twee dames: ‘Zeg aan je moeder dat het niet gezond kan zijn hier in deze stal te slapen.’
‘Ik heb geen moeder,’ antwoordde Sjakie zonder blikken en blozen. En even omkijkend of meneer Castel hem zou kunnen horen, voegde hij er aan toe: ‘Ik ben een wees. Een oorlogswees.’ Want dat laatste klonk nog erger.
Een van de dames gaf Sjakie toen twee kwartjes en van de ander kreeg hij een banaan en een zuurtje. Zijn geweten kwam niet in opstand, want hij had best een wees kúnnen zijn, als zijn vader en moeder maar waren doodgegaan en dat was in een circus helemaal niet onmogelijk. 's Nachts in bed had hij zelfs wel eens gedacht dat hij waarschijnlijk wel een wees wàs, omdat hij helemaal niet op de anderen leek, en dat ze hem alleen maar hadden aangenomen, uit medelijden.
Het zuurtje at hij zelf op en de banaan verdeelde hij tussen Katinka en Aïda, hopend dat Aïda niet zou zien dat ze de kleinste helft kreeg, want daar moest je voor oppassen bij olifanten.
Toen meneer Castel en Arr Aganda met de dieren weg waren voor hun nummer, kreeg Sjakie eindelijk een rustig ogenblik. Hij ging op de rand van het veldbed zitten en haalde het dicht beschreven bloknootvelletje te voorschijn dat hij samen met wat suikerklontjes en een halve geschilde sinaasappel in Isoldes zak had gevonden. Het was het begin van een brief die ze aan Roos had willen schrijven, want die twee zagen elkaar nu niet meer iedere dag en dat vonden ze allebei erg. Roos schreef aan Isolde en Isolde schreef aan Roos, en Roos las thuis nooit voor wat Isolde schreef, dat was natuurlijk idioot en daarom had hij nu alle recht om dit vodje in te kijken.
| |
| |
Sjakie zoog heel hard op z'n zuurtje terwijl hij het briefje las, want het is niet gemakkelijk te vergeten wat je vader je altijd heeft gezegd: je leest geen brieven die aan anderen zijn gericht.
‘Dit is geen echte brief,’ prevelde Sjakie, smakkend.
En: ‘Ik moet toch ook es weten wat die gekke kinderen aan elkaar schrijven.’ In zijn hart hoopte hij vurig dat Isolde iets aan haar vriendin zou schrijven over de rijkunst van Sjakie, over alles wat hij vanochtend in de piste op de rug van Frieda had gedaan.
Maar hij werd teleurgesteld. Er stond niets anders dan het volgende: ‘Lieve Roosje (Roosje, nota bene, het kind woog al minstens vijftig kilo) ben je nog steeds blij dat je naar school bent gegaan? De dictees van tante Willemientje worden anders moeilijk genoeg. Programmawijziging heb ik gisteren met een korte ei geschreven. Als je me schrijft, geef de brieven dan vooral niet aan Sjakie mee, want ik vertrouw die jongen niet. (Zie je wel, dat het goed was dat hij zoiets eens las! Wat een mispunt was die Isolde!) Je vader kan ze beter meenemen. Maar mijn vader zegt dat jouw vader misschien niet meer lang bij ons zal werken (daar had je het weer. Sjakie beet op zijn lippen.) Ik hoop van niet. Misschien dat dat het derde ongeluk is, want mijn moeder zegt dat in een circus altijd drie ongelukken achter elkaar komen. Het eerste was de brand in jullie wagen. Het tweede was dat een vreemde kat de kaketoe van tante Willemientje is aangevallen en nu hebben ze het beest moeten afmaken. En het derde - o ja, dat weet je al, maar ik hoop van niet. Ik vind het trouwens een erg ouderwets idee van die drie ongelukken achter elkaar. Schrijf me wat je ervan denkt. Nu moet ik Leo gaan poetsen, vanavond in bed zal ik verder schrijven.’
Nou dat had ze niet gedaan.
Drie ongelukken achter elkaar - ja, was het nu een ouderwets idee om daarin te geloven of niet? Tante Willemientje geloofde er vast in, en madame Thierrez ook, en Tinus en Karel en de oude Schultze - maar de Marinella's niet, dat wist hij, want Miss Mistrela had hij eens horen zeggen: ‘Och, al dat ouwe bijgeloof van jullie! Daardoor krijgen wij circusmensen een rare naam.’
| |
| |
Dat was toen de Marinella's weer eens ruzie met hun ouders hadden. Dat was toen om die Franse dokter die met Mistrela wilde trouwen - en Mistrela wilde ook, maar dan ging hun hele nummer kapot en Frau Schultze had dagenlang huilbuien gehad en pappa Schultze had getierd en gevloekt en gevraagd waarvan ze dan in het vervolg moesten leven en of Mistrela dan alleen maar aan zichzelf dacht. En iedereen had in die dagen alles kunnen horen, zo hard schreeuwden ze in hun wagen. Maar tijdens de voorstellingen was het alsof er geen vuiltje aan de lucht was, geen mens kon denken dat die twee lachende meisjes aan hun vliegende trapeze wel eens ongelukkig konden zijn en Mistrela had in die dagen nog een bouquet witte seringen gekregen, maar dat had ze in de stal meteen voor de olifanten gegooid en Katinka had het opgegeten.
‘Ah l'amour! L'amour est une chose terrible!’ Dat zei z'n moeder altijd en vader vond het nooit zo leuk als ze dat zei en hij vertaalde het met ‘geen roos zonder doornen’, maar Sjakie snapte al lang zoveel Frans dat hij begreep dat het iets met de liefde te maken had en dat je met liefde altijd moeilijkheden kreeg. Nou, en dat had hij al wat dikwijls gezien ook. Daar had je Mistrela met haar Franse dokter die het had uitgemaakt, en daar was Hans van de spreekstalmeester die verliefd was op Astrid, maar omdat hij pas zestien was mocht het niet, en dan had je de kleine madame Gabriël die altijd driftbuien van haar man moest verduren als hij uit de kooi kwam en - en - nou ja, vader en moeder hadden het ook niet altijd even gemakkelijk. En dat zou nu nog wel erger worden, want vader zou nu nog minder geld aan moeder kunnen geven. Maar vader en moeder werden tenminste weer altijd goed op elkaar, en dan huilde moeder en dan klopte vader haar op 'r rug, en dan begon moeder te lachen en dan streek vader haar over d'r haar, en dan lachte en huilde ze tegelijk, en dan gaf vader haar een zoen - nou ja, en dan was het ook niet meer zo erg dat ze het niet eens waren geweest.
Sjakie veegde met de rug van zijn hand langs zijn neus die nat was. Verdraaid, hij zat toch niet te snotteren? En Isolde had natuurlijk geen zakdoek bij zich. Had ie ook niet nodig, een bosje hooi was ook goed.
| |
| |
Eigenlijk was het een gek gevoel hier zo alleen te zitten. Vanhier kon hij de paarden en poneys niet eens zien, alleen horen. Hij zou blij zijn als de olifanten terugkwamen. Als je alleen was, ging je te veel denken. En als hij begon te denken, dan draaiden al zijn gedachten al gauw om vader en hoe het nu moest als hij geen werk meer zou hebben en wat hij, Sjakie, daar nu aan zou kunnen verhelpen...
Toen meneer Castel en Arr Aganda ieder op de nek van een der mooi opgetuigde olifanten in de stal terug kwamen, zat Sjakie nog steeds met zijn hoofd tussen zijn handen op de rand van het veldbed. Katinka hief haar voorbeen en meneer Castel daalde af.
‘Heeft Nora al wat gevangen, jongen?’
Nora, Nora? Sjakie was de hele Nora vergeten. Hij had niets meer van de terriër ontdekt. Verward schudde hij zijn hoofd. Nora zou toch niet naar huis zijn gegaan? Sjakie voelde zich warm worden tot onder zijn haarwortels. Eerlijk gezegd was Nora op hem niks meer gesteld dan op de anderen. Wat een figuur zou hij slaan als Nora naar huis was gewandeld.
‘Ik eh - ik zou het niet kunnen zeggen, meneer Castel.
Waarom keek de temmer hem zo merkwaardig aan?
‘Dan zal ik je zeggen, jongen, dat je hondje kalm achter het gordijn naar de voorstelling heeft zitten kijken en dat je vader hem mee naar boven heeft genomen tot na de finale. Dat leek hem verstandiger.’
Arr Aganda deed de olifanten hun tuig af en liet hen achteruit het plankier betreden. De voetkettingen rammelden, kalmpjes lieten de kolossen zich vastleggen. Meneer Castel gaf ieder een voederbiet, die ze onmiddellijk tussen hun zware kiezen kraakten.
Nu nog het nachtvoer - het was niet te geloven dat die beesten dat allemaal opaten.
In de finale moesten de olifantentemmer en de mahout nog optreden. De muziek schetterde tot in de verste hoeken van de stal. Sjakie neuriede mee, want hij wilde zichzelf in een vrolijker stemming brengen. Per slot ging hij een reuze fijne nacht tegemoet. Als Nora tenminste maar ratten wilde vangen! Alsjeblieft, alsjeblieft!
Zijn vader kwam hem nog even goedenacht zeggen en bracht
| |
| |
Nora meteen mee. Sjakie keek hem onderzoekend aan. Maar niets kon je aan vader zien, hij deed net als anders. Zorgvuldig afgeschminkt en opgeknapt ging hij naar huis. ‘Moeder is al vooruit gegaan, zij wenst je wel te rusten,’ zei hij met een lachje dat Sjakie niet goed begreep.
‘Wel te rusten,’ zei ook meneer Castel met een lachje.
Wat zou er toch zijn? Zouden olifanten zulke vreemde slaapmakkers zijn? Dan des te beter. Leuker dan Louis en Eric waren ze in elk geval.
Sjakie kroop in zijn slaapzak. De lichten waren op enkele nachtlampen na gedoofd. Door de paardenstal hoorde hij de oude Schultze sloffen; zijn laarzen maakten een schrapend geluid. En natuurlijk hoorde je ook kettingen rammelen. Ook in de paardestal bleef maar een zwak licht branden. Nu maakte Schultze het zich gemakkelijk.
Gek dat er zo veel kettingen zo erg rammelden. Het was heel anders dan overdag, of zou dat alleen maar zo lijken? Hoeven schraapten over de vloer, stro kraakte. Het stro kraakte en ritselde veel luider dan Sjakie ooit overdag had gehoord. Er klonk geknarsebijt en je hoorde staarten zwiepen.
Vreemde schaduwen zag je overal. De schaduwen van Katinka en Aïda waren nog veel geweldiger dan ze zelf al waren. De kolossen stonden stil te wiegen. Alleen een zacht snuiven was van hen hoorbaar. En het plankier piepte.
Rtscht - dat was een rat. Katinka bewoog haar oren.
Sjakie floot de terriër. Ze kwam gehoorzaam ‘Jagen, Nora! Jagen!’ fluisterde de jongen haar toe. ‘Daarvoor zijn we hier!’
Er ritselde iets in het stro vlakbij. Alsof hij het bevel had begrepen, zo stoof de terriër er op af. Ze woelde het stro om - de olifanten wiegden en klapperden zachtjes met de oren. Helemaal gerust waren ze niet op dat rumoer om hen heen.
Sjakie ging rechtop in bed zitten. Het viel niet mee hier te slapen. Door het raam hoog in de muur viel een streep maanlicht naar binnen en tekende een grillige figuur op de oneffen stalvloer. Daar - daar schoot een rat dwars over de streep licht. Nora rommelde nog steeds in het stro.
Het werd weer stil. Behalve dan het rammelen en schrapen en piepen en snuiven en kraken en zwiepen en knarsebijten.
| |
| |
Sjakie begon zich een beetje onrustig te voelen, hij was klaar wakker.
Bijna onhoorbaar liet Aïda zich nu op haar zij zakken, met opgerolde slurf ging ze liggen. Een ogenblik later lag ze vreemde gorgelende geluiden te maken die uit haar slurf kwamen, dat was zeker haar manier van snurken. Katinka stond nog van haar strobed te peuzelen; ook verschoof ze telkens het stro met slurf en voeten.
In de paardestal brieste een paard, Sjakie hoorde de oude Schultze mopperen. Hij slofte over de stenen vloer en even klonk er een luider gerammel van kettingen. Toen werd alles weer betrekkelijk rustig. Katinka stond met haar slurf op de liggende Aïda gesteund te soezen.
Sjakie ging weer liggen, hij trok de slaapzak tot over z'n oren. Het was vast al lang na middernacht.
Opeens klonk er een doffe klap, en nog een, en nog een - zeven of acht klappen achter elkaar. Sjakie, die eerst was opgeschrokken, begon in zichzelf te grinniken, toen er een luid geklater op volgde. Het was Aïda, die onhoorbaar was opgestaan en nu een grote en kleine boodschap had gedaan. Een minuut later lag zij weer op haar zij.
Nora kwam met haar koude natte neus even langs Sjakies afhangende hand snuffelen. ‘Braaf, braaf,’ mompelde de jongen, half in slaap, maar even later schrok hij opnieuw wakker. Een van de twee olifanten - hij wist niet wie - liet een stel winden als zware gas-explosies. Daar had meneer Castel hem voor gewaarschuwd. Hij stopte zijn neus onder dek en bedacht dat hij nu langzamerhand wel wist waarom zijn vader en meneer Castel allebei zo merkwaardig hadden geglimlacht om Sjakies verlangen in de olifantenstal te slapen.
‘Maar ik wen er wel aan,’ prevelde Sjakie.
Dat was grootspraak, maar toch hielp het. Hij hield het zichzelf telkens weer voor, wanneer de enorme geluiden van de olifanten hem deden opschrikken. ‘Ik wen er al aan, ik wen er gemakkelijk aan.’
Maar aan zo iets wen je niet in één nacht. Sjakie sliep zo nu en dan een paar minuten. Maar in die enkele minuten had hij lange, onrustige dromen, waarin zijn vader in clownscostuum door de piste holde of waarin Nora een berg ratten ving nog
| |
| |
groter dan de hoop voederbieten in de hoek van de stal.
Toen hij weer eens door een serie knallen wakker schrok, zag hij dat Aïda en Katinka van rol hadden verwisseld. Nu was het Katinka die languit op de vloer lag en Aïda die met haar slurf op Katinka's logge lijf gesteund stond te suffen met half dichte oogjes die glinsterden in het maanlicht.
Opeens gaf Aïda de luidruchtig slapende Katinka een duw. Oren en slurf bewogen onrustig. Katinka stond snel en onhoorbaar op, haar ketting in de bodemring schuurde en rammelde, ze gaf een geluid door de slurf dat op het begin van trompetteren leek.
Tegelijk hoorde Sjakie stampen in de paardestal en briesen. En hij rook een lucht - een heel andere lucht dan waarmee de olifanten hem hadden verwend deze nacht. Een brandlucht - alsof er stro smeulde. Sjakie wrong zijn neus in allerlei bochten, terwijl hij zich met koortsachtige haast uit z'n slaapzak wurmde.
Op kousevoeten rende hij door de schemerige stal. Hij zag niets bijzonders bij de paarden. Alleen Rose Marie stond aan haar ketting te rukken, maar dat gebeurde wel meer. Waar was Schultze? Bij dat licht daar?
Er hing duidelijk een schroeilucht nu. Van Schultze was niets te zien. Daar, achter dat schot, brandde een blauwe nachtlamp. Sjakie hoorde nu achter zich Katinka trompetteren, Aïda viel onmiddellijk in. Nerveus begon een heel stel paarden te briesen.
Daar - waarachtig daar lag de ouwe Schultze als een zak meel in elkaar geploft. Naast hem lag de platte fles, die Sjakie wel meer had gezien. Het dikke verband om zijn gezicht was afgezakt en zijn wang was opgezet, waardoor zijn gezicht scheef was en alle rimpels en groeven uit de ene helft waren weggetrokken. Het was net een griezelige droom, die oude man daar zo te zien liggen, met een arm nog op de haverkist.
Sjakie trok hem aan zijn mouw, rukte aan zijn schouder. Maar het hielp niet. Er was geen leven in Schultze te krijgen.
Waar kwam die lucht toch vandaan? Er waren nergens vlammen te zien. Ook geen rook. Maar dat er iets brandde, was duidelijk, de lucht werd steeds dikker van de stank.
Sjakie rende naar de verschillende lichtknoppen en weldra
| |
| |
baadde de stal in een zee van licht. De dieren werden steeds rustelozer, er sliep geen enkel paard meer en in de hoek van de poneys maakte Leo de grootste drukte.
Wacht eens - was daar geen blauwe walm te zien? Niet zo ver van Schultze af en vlakbij de achterbenen van Rose Marie?
Er lag daar een hoop stro en een stel oude lappen die gebruikt werden voor het schoonmaken. Sjakie schopte er in met zijn voet. Hij trapte een smeulende vuile lap te voorschijn, maar tegelijk trapte hij vuur in het droge stro. Opeens vlamde het op. Sjakie had het gevoel dat zijn hart stil stond.
Iets doen! Nu moest hij meteen iets doen. Er waren schuimblussers, en er moest een emmer met zand staan - o, waarom had hij die emmer met zand niet op z'n plaats gezet? En er waren twee waterkranen en bij de grote staldeuren stond de brandslang opgerold op een wagen. Maar die kon hij onmogelijk hanteren. Er moest hulp komen. Maar als hij hulp ging halen, zou het vuur zich te snel uitbreiden.
Hij rende naar een van de schuimblussers aan de muur. Gelukkig dat hij in ogenblikken, waarin hij zich verveelde, zo dikwijls die gebruiksaanwijzing had gelezen. Maar toch - hoe was het ook weer? Hij aarzelde. Hij trachtte te lezen, maar de letters dansten voor zijn ogen.
Daar zag hij het opvlammen. Zonder verder nadenken sloeg hij de dop in, rende naar de berg stro die brandde en begon te slaan. Dik wit schuim golfde er uit en doofde meteen de vlammen die het dichtstbij waren.
Rose Marie gilde. Sjakie sloeg met de blusser achter haar achterbenen. Een verschrikkelijke schroeilucht van eelt en haar prikte in zijn neus. Hij gooide het apparaat neer en maakte Rose Marie los met bewegingen die zo snel waren dat het hem zelf verbaasde. Rose Marie steigerde, hij sloeg haar op de schoft en zij sprong weg. Haar hoeven kletterden op de stenen vloer.
Waar moest zij heen? Sjakie trok de grendel weg en gooide de staldeuren wijd open. Maar het volgende ogenblik wenste hij dat hij het niet had gedaan, want de tocht die meteen door de stallen loeide, wakkerde het vuur aan.
Sjakie, die zich gedurende de eerste minuten een held had
| |
| |
gevoeld, werd nu doodsbang. Wat moest hij beginnen? Hij ging buiten de staldeur staan en zette het op een gillen. ‘Brand, brand!’ Maar de olifanten overstemden hem.
Toen meneer Castel in pyama met een haastig aangeschoten badjas, hem te hulp kwam, was de jongen bezig met zijn tweede schuimblusser. Ook de waterkraan had hij open gezet en de vloer van de stal liep onder, stro dreef op het water.
Meneer Castel, die de ogen van een valk had, bukte zich en raapte een drijvende sigarettenpeuk op. Hij sprak een woord, dat Sjakie maar beter niet gehoord kon hebben, aan het adres van de stalwacht. De oude Schultze had gerookt, dat begreep Sjakie nu. En dat hij gedronken had, was wel duidelijk als je naar hem keek.
‘Laveloos,’ gromde de olifantentemmer, terwijl hij hem tegen een van de slappe benen schopte.
De grote Gabriël kwam de stal in gestoven, half aangekleed. Direct na hem kwamen anderen, de directeur, meneer Toeverlaat, monsieur Mazarin en de jongens van het Arabische springnummer. Er was in een ogenblik zo veel hulp dat Sjakie zich helemaal onder de voet gelopen voelde. Wat bleef er over van de heldendaden die hij alleen had willen verrichten?
De paarden werden losgemaakt en twee aan twee weggeleid. Meneer Castel en Arr Aganda stonden bij de olifanten en brachten hen met zachte stemmen tot bedaren. Wilden ze de stal uit? Goed, dan mocht dat, braaf, braaf. Stil, Katinka, stil. Maar nodig was het niet, want het vuur was al bijna bedwongen. Het was gelukkig op tijd ontdekt. Wie z'n werk was dat? Het werk van die jongen. Wat een geluk dat die hier had geslapen. Stil maar, Katinka, stil maar. Aïda, braaf, kalm maar oudje, kalm maar.
Sjakie, die op zijn benen stond te trillen, hielp met het afrollen van de brandslang. ‘Wat doe jij hier?’ hoorde hij de directeur bars naast zich vragen.
De jongen keek op. Zijn ogen traanden van de rook en zijn stem klonk schor van spanning, schrik en emotie. ‘Niks, meneer Dettmayer.’
‘Maak dan gauw dat je wegkomt. We kunnen hier geen kleine jongens hebben, die ons voor de voeten lopen!’
| |
| |
Sjakie verbleekte. Hij voelde een enorme verontwaardiging in zich opkomen. Een kort ogenblik wenste hij, dat hij het vuur had laten doorsmeulen, dat de hele stal zou zijn uitgebrand, dat de directeur straatarm over de grenzen had moeten vluchten, omdat - omdat... Maar dat verlangen was meteen voorbij. De dieren! Goddank was er niets met de dieren gebeurd.
Een grote rust daalde in Sjakie neer en hij voelde zich opeens geweldig moe. Zijn kletsnatte voeten had hij in veel te grote klompen gestoken die hij ergens had zien staan en zijn benen waren nu loodzwaar. Hij liet de brandslang los. Karel en Tinus en Hans konden dat best alleen af en veel zin had het toch niet meer.
De directeur riep bevelen. De oude Schultze werd weggedragen. Sjakie leunde tegen een muur. Hij zou wel in elkaar willen zakken.
Als je héél moe en oud was, was het misschien niet zo vreemd dat je in elkaar zakte zoals die vader van de Marinella's nu had gedaan. Sjakie had in het laatste half uur de bewusteloze Schultze op alle manieren horen uitschelden, maar nu voelde hij een geweldig medelijden met de oude man in zich opkomen. En hij nam zich voor dat zijn vader nooit, nooit, nooit stalknecht zou worden.
Met vliegende haren kwam Isolde naar binnen gestormd.
‘Hoe is het met Leo?’ gilde zij.
Leo was al lang naar buiten gebracht. Waar wond het kind zich over op?
Toen zag ze Sjakie, in haar eigen overall, en in plaats van woedend op hem te worden, viel zij hem zowat om de hals.
‘Ik heb van madame Gabriël gehoord dat jij gewaarschuwd hebt!’ snikte ze.
Sjakie was beduusd. Het maakte hem verlegen dat Isolde zo boven haar theewater was. Mooi haar had ze eigenlijk - helemaal goudachtig. Zo'n pruik had hij nou willen hebben, als oom Hagedoorn hem niet had gezegd dat het tegenwoordig niet meer ging met kleine jongens die als meisjes optraden. 't Was misschien maar goed ook. Dan had hij nu misschien net zo staan janken als Isolde en in elk geval was hij nu meer man.
| |
| |
‘Ja, ik sliep bij de olifanten,’ zei hij onverschillig, ‘en daarom had ik dat vuur meteen in de gaten. Waarschuwen is een koud kunstje.’ Het speet hem nu toch wel dat hij die brief had gelezen.
‘Ik zal aan vader zeggen dat hij je iets moet geven,’ zei Isolde.
Sjakie haalde zijn schouders op. ‘Mij een zorg.’
De rest van de nacht bracht Sjakie in meneer Castels wagen door. Hij sliep een gat in de dag en toen hij wakker werd, stond de olifantentemmer pap voor hem te koken. ‘Je moet bij de directeur komen,’ zei hij over z'n schouder.
Sjakie had zich nog nooit zo gauw aangekleed. Toen hij op de deur van de kantoorwagen aanklopte, werd er ‘ja’ geroepen met een barse stem en even schrompelde Sjakies hoop, dat hij een prijsje zou krijgen, ineen.
Maar toen hij binnen was, stak de directeur hem beide handen toe en nadat hij eerst een heleboel andere dingen had gezegd, zei hij tenslotte:
‘Zeg aan je vader dat ik jou een heleboel verschuldigd ben. Het spijt me oprecht dat hij weldra niet meer bij ons zal werken, maar ik geef jou hierbij tweehonderd gulden. Voor het eerste wiel aan jullie nieuwe wagen, moet je maar denken.’
Tweehonderd gulden! Een kwartier later en nadat hij toch een stevig bord pap van meneer Castel achter zijn knopen had, voelde Sjakie zich nog helemaal duizelig van dit bedrag. Maar het eerste wiel! Het eerste wiel van een nieuwe wagen - daar viel voorlopig nog niet aan te denken.
‘Zou dit nou het derde ongeluk zijn geweest?’ mompelde hij op weg naar huis. Maar dan kon er nu ook geen ongeluk meer komen - en dan zou het met vader misschien tóch nog allemaal goed aflopen?
Sjakie begon te huppelen alsof hij nog maar een kind van tien was. Maar toen bedacht hij, dat hij vannacht een brand had geblust, of tenminste bijna, en hij begon te lopen als een man van dertig. Maar toen in hun eigen straat Nora hem tegemoet kwam rennen en tegen hem op sprong en blafte als een bezetene, werd Sjakie gewoonweg weer Sjakie van twaalf jaar, die als een dolleman met Nora solde en blij was dat hij weer thuis kwam, ook al was het dan niet in de wagen.
|
|