| |
| |
| |
3
Roos liep de stallen door. Pascha, de witte hengst van mademoiselle Burka, de hogeschoolrijdster, werd op dit ogenblik naar voren geleid om klaar te staan voor het volgende nummer en de vier met struisveren bepluimde Arabische volbloeds, die juist in de piste pirouettes gedraaid en gewalsd hadden, werden door de staljongens in hun boxen terug gezet. Gek dat hier niets was veranderd, alles ging nog net als gewoonlijk, het rook nog hetzelfde, de geluiden waren dezelfde, Rose Marie hinnikte even naar haar toen ze langs kwam en om de hoek, in de olifantenstal stonden Katinka en Aïda op hun plankier te wiegen.
Kijk, vader had Jannetje net als anders op Katinka's hoofd gezet - daar zat het aapje rustig op de geweldige kop en Katinka vond het gezellig. Vader was binnen, Roos wist het niet alleen aan de volgorde van de nummers, maar zij hoorde het ook aan de muziek. Als die wals werd gespeeld, echt zo'n beetje overdreven zoet, dan was vader bezig met zijn bezem de piste aan te vegen - hij probeerde steeds maar de kring van licht weg te vegen die de schijnwerper vlak voor zijn voeten wierp, maar hoe hij ook veegde, het hielp niet. Tenslotte werd hij er zo bedroefd om, dat hij er maar bij ging zitten, op de rand van de piste, met de bezem tussen de benen. En hij keek zó zielig, dat alle mensen in de lach schoten. En nu - hoor! nu ging die vlugge polka en nu kwamen drie stalknechts de piste invliegen, óók met bezems en in minder dan geen tijd was alles keurig aangeveegd en de lichtcirkel verdwenen. Nou moest vader gaan huilen en dan spoot er water uit zijn ogen, twee flinke stralen - dat kwam doordat hij op het waterzakje onder zijn arm drukte - en nu lachten vooral de kinderen. Je kon het duidelijk horen, het was een heel ander gelach dan daarnet.
Dat vader nou al die gekheid maken moest, terwijl hij natuurlijk best écht wilde huilen. Roos klemde haar lippen op elkaar en duwde het gordijn tussen de ruitergang en de corri- | |
| |
dor opzij. Zij liep tussen de pratende en wachtende artiesten door, madame Thierrez hield haar aan en vroeg of ze erg geschrokken was en signor Gariboldi bood haar pepermunt aan. Ze liep zo vlug door, dat ze tegen monsieur Thierrez aanstootte die meteen drie van de ballen verloor waarmee hij aan het oefenen was.
Roos duwde de volgende deur open en vloog de trap op. Daar boven op de gang had vader zijn kleedkamer. De jongens van het springnummer waren op de gang aan het stoeien, alleen Henri was aan het oefenen, hij maakte flickflacks boven een kleine zakdoek en kwam er steeds weer netjes op terecht. De anderen klapten in hun handen, maar ze waren zelf te lui om het te doen.
Hans zat verderop op een kist tegen zijn kuiten te slaan en er in te knijpen. ‘Hallo,’ groette hij, toen hij Roos zag. Verder zei hij niets. Gelukkig maar.
Zij klopte aan de deur van vaders kleedkamer, misschien was een van de anderen er nog in, maar zij kreeg geen antwoord. ‘Ga maar naar binnen!’ riep Theo van het springnummer.
Zij kwam in de lege kleedkamer. Voor vaders spiegel stonden zijn potten schmink, watten, een rol toiletpapier, de grote pot met glycerine en zinkoxyde, een paar pruiken, een stel oranje wenkbrauwen en die gekke steek die hij in de finale moest ophebben. Zijn koffertje lag open op de grond, naast zijn stoel, en zijn gewone schoenen stonden er naast. Die moesten hoognodig gepoetst worden, zag Roos, en zij bukte zich naar een pluk watten die op de grond lag en haalde die over de neuzen van vaders schoenen. Zo, dat knapte op, dat was tenminste iets wat ze had kunnen doen - o, haar handen brandden, kón ze maar wat doen - iets echts, wat helpen zou. Als ze de wagen hadden gehad, zou zij nu de vuile boel zijn gaan redderen die van het middageten zou zijn blijven staan, en daarna zou ze zijn gaan lezen tot het tijd was om thee te zetten voor als vader en moeder na de finale en na het afschminken in de wagen zouden komen.
Vader was altijd erg moe nadat hij had gewerkt. Moeder ook, maar dat was een heel ander soort moeheid, moeder wilde meestal nog een kaartje leggen voordat ze naar bed ging,
| |
| |
en wat roken en praten. Soms praatte zij de kinderen uit de slaap. Moeder had ook geen inspannend werk, zij hoefde alleen maar als pierrette in de piste te komen om instrumenten aan te geven en wat rond te lopen, maar dat deed ze goed. Soms liet ze de mensen lachen, omdat ze zo grappig en hulpeloos kon kijken, en als zij op de xylofoon moest spelen, was het net echt, ook al deed de pianist in de orkestbak het eigenlijke werk. Wanneer moeder daar zo stond in dat mooie paarsige licht, dat langzaam goud werd en eindelijk zo geheimzinnig rood, en als alle pailletten op haar pakje dan schitterden als sterren, en als dan het hele orkest langzaam maar zeker begon mee te spelen totdat het circus tot de nok toe gevuld was met muziek, van die heel machtige en draderige muziek, dan was het publiek muisstil, ze vonden haar alleen maar heel mooi en dat was ze ook, zo klein als ze was, en als vader dan opeens binnenkwam, met die grote valse waldhoorn, die hij nauwelijks kon tillen en waar een geluid uit kwam alsof het ding jaren op zolder had liggen roesten, dan moesten de mensen weer lachen. Daar heb je die gekke clown weer, hoorde je dan zeggen, en dat vader écht mooi op de hoorn kon blazen en moeder alleen maar handig een spelletje speelde, daar had het publiek geen idee van. Vader kreeg in dit nummer niet eens de kans echt te blazen. Dat zou anders wat mooi zijn, want hij deed het zo goed, dat je er soms tranen van in je ogen kon krijgen.
Zie je wel, nou dacht ze weer aan tranen. En ze kwamen ook meteen. Vervelend was dat; en geweldig dom van haar die toch altijd zo graag verstandig wilde zijn.
Tranen helpen niet, zei ze altijd zelf tegen moeder, wanneer die weer een van haar huilbuien had. Tranen helpen niet, niet in Frankrijk, niet in België en niet in Nederland, en in een circus helemáál niet.
In een circus helemáál niet - nou, en of dat waar was! Alles moest altijd gewoon doorgaan, wat er ook gebeurde. Toen laatst Nicky met z'n gemene gele poney-tanden de duim van de spreekstalmeester had doorgebeten, moest de duim met een stukje hout tegen de wijsvinger worden gebonden en de spreekstalmeester moest meteen weer de piste in. Pas na de voorstelling kon hij gaan zitten en een dokter laten komen.
| |
| |
| |
| |
En toen moeder laatst griep had met 39 graden koorts en niet wilde optreden omdat ze zich zo akelig voelde, toen had de directeur gedreigd haar gage in te houden en vader had hem gelijk gegeven en gezegd: ‘Gertrude, je zult wel nooit echt leren wat het circusleven van een artiest vraagt. Sta op en ga je verkleden.’
En toen -. Hoor, het applaus! Vaders nummer is afgelopen! Ze klappen goed vanmiddag, zij heeft wel eens veel minder horen klappen. Hoor toch eens, ze beginnen nog harder te klappen, ze roepen iets, en ze lachen weer. Zou vader weer een van zijn grapjes uithalen? Nu sterft het lachen weg, nu wordt het stil, de muziek speelt een laatste roffel en dan begint meteen de galop van het volgende nummer.
Roos staat met open mond te luisteren naar de luidspreker die in de hoek van de kleedkamer is gemonteerd. Alles kan ze daardoor horen. Maar nu hoort ze ook luide stemmen op de gang. Iemand roept bravo. Zou dat voor vader zijn? Hij moet er nu wel zowat aankomen.
De deur gaat open en vader Nicolaas komt binnen. Roos vliegt in zijn armen, het kan haar niks schelen dat ze vet en vies wordt van de schmink op zijn gezicht. Zij boort haar hoofd tegen zijn schouder en hij drukt haar tegen zich aan en hij zegt net zo als vanmorgen tegen zijn kleine aapje:
‘Stil maar, jonkie, stil maar. Het komt allemaal wel weer goed.’
Roos knikt hevig met haar hoofd, maar zeggen kan ze niets.
Hij streelt over haar rug. ‘Je zult zien, meisje, dat we een fijne woning krijgen. De directeur doet zijn best een paar kamers voor ons te zoeken. Echte kamers. Is dat niet net iets voor jou? Je hebt toch altijd zo graag in een echt huis willen wonen en naar een echte school willen gaan?’
Roos schudt heftig van nee. Zij verlangt nu helemaal niet naar een echt huis, zij verlangt naar de wagen, hun eigen wagen, met alle dingen waarop ze zo dikwijls heeft gescholden, en met alles ook waar ze zo erg veel van hield, maar dat heeft ze nooit geweten voor nu.
‘Ben je al naar Hugo'tje wezen kijken?’ vraagt haar vader, terwijl hij zijn pruik afzet en even met de andere hand zijn haren glad strijkt.
| |
| |
‘Nee,’ antwoordt Roos. ‘'k Wou eerst naar jou.’
Hij klopte haar even op de schouder, een onhandig klopje, hij weet niet goed wat hij met haar moet beginnen, zij is zijn gewone Roos niet, zij lijkt opeens een beetje op haar moeder. Bovendien moet hij zich gaan verkleden voor de finale, hij heeft maar weinig tijd.
‘Ga naar Hugo'tje kijken,’ dringt hij aan.
‘Goed,’ zegt Roos. Zij werpt een blik in de spiegel, of iemand kan zien dat zij heeft gehuild. Vlug gaat zij even naar de wastafel, kletst wat koud water over haar ogen en wangen, droogt zich af met een handdoek, waar rode en zwarte vegen op zitten, en loopt dan gauw naar de deur.
‘Hoofd omhoog! Rug recht!’ roept vader Nicolaas. ‘Soepele gang!’
Zo had hij - zo lang Roos zich kon herinneren - zijn kinderen geleerd hoe ze moesten lopen. Zelfs bij Sjakie was het gelukt, eigenlijk liep Sjakie van hen allemaal nog het sierlijkst en zijn hoofd kon hij bewegen als een prins.
Roos liep op de gang tegen Hans aan. ‘O pardon,’ zei Hans als een heer tegen een dame.
Roos kleurde. ‘Doe maar gewoon,’ zei ze.
En daarna rende ze weg, maar voordat ze de hoek naar de requisietenzolder omsloeg, keek ze nog even om. Hans staarde haar verbaasd na. Zij stak vluchtig haar hand op, in een poging het weer goed te maken, en verdween om de hoek. Hans trok zijn schouders en zijn wenkbrauwen op, bukte zich, maakte eerst een enkele en daarna een dubbele salto en ging toen weer op zijn kuiten zitten roffelen.
Sjakie was ondertussen naar het kantoortje van meneer Toeverlaat geslenterd. Hij ging er op een stoel in de hoek zitten en klemde zijn lippen stijf op elkaar. Roos moest het zelf maar vertellen, hoor, dat ze naar een gewone school ging. Het was me trouwens een idee! Maar ze had het al lang in haar hoofd. Dat wist meneer Toeverlaat ook wel. Misschien zou het niet eens zo'n nieuwtje voor hem zijn. Misschien - ja, misschien was hij óók in het complot.
Sjakie gluurde naar meneer Toeverlaat. Al die stapels papieren op zijn bureau - dat kwam er nou van als je admini- | |
| |
strateur was! Nooit en nooit zou Sjakie administrateur willen worden. Moest je die vellen met cijfertjes zien. Allemaal kolommen naast elkaar en ingewikkelde tekens er voor en er boven. Het leken wel van die Egyptische beeldtekens - hiëroglyphen, daar had meneer Toeverlaat hem zelf van verteld, en van die Franse officier van Napoleon, die ze had gevonden op een steen in de woestijn, voor het eerst samen met Griekse letters, en van de professor die er daarna mee aan het puzzelen was gegaan - nou dat was nog veel moeilijker geweest dan die krantenpuzzles van tegenwoordig, dat was gewoon kinderwerk daarbij vergeleken. ‘Kinderwerk,’ mompelde Sjakie.
‘Wat zeg je?’ vroeg meneer Toeverlaat.
‘Ik? Ik zeg niks, ik zit hier doodstil,’ zei Sjakie. ‘Ik heb helemaal niks te zeggen.’
‘Is Roos al terug?’ vroeg meneer Toeverlaat zonder zich om te draaien. ‘Roos?’ vroeg Sjakie.
‘Ja, Roos. Dat zusje van jou. Die jongedame die zo goed weet wat ze wil!’
‘O, ja, ik heb haar wel even gezien.’
Sjakie keek omhoog naar de hoek tegenover hem, waar vlak tegen de zoldering de luidspreker was aangebracht waardoor ze de circusmuziek konden horen. Nu schetterde de fanfare die de finale moest inleiden. Nu stonden alle artiesten en alle paarden die deze middag waren opgetreden in de ruitergang klaar om in de piste afscheid te gaan nemen van het klappend publiek. Daarna zou je het gebonk en geloop langs alle trappen krijgen, het gedrang door de gangen van de mensen die hun jassen wilden halen, kinderen die opeens hun vader of moeder kwijtraakten - er werd er altijd wel eentje op het bureau gebracht - en dan zo langzamerhand begon het stil te worden in het Gebouw en als je dan nog even door de gordijnen naar de piste keek, zag het er zo donker en verlaten uit, alleen helemaal bovenin brandde nog een stel lampen en een paar stalknechts harkten geluidloos dat fijne bruine mengsel van zand en zaagsel aan en Tinus veegde altijd de pisterand schoon en de grond voor de onderste rij klapstoelen. Het was meestal een machtig fijn ogenblik om even stil te staan kijken en de lucht op te snuiven en dan te denken: ziezo, deze voorstelling zit er weer op.
| |
| |
Maar nou was alles heel anders. Hun hele leven was omgegooid. Ze moesten allemaal ergens anders naar toe. Hij zou niet vanavond in zijn bed lekker liggen luisteren naar vader en moeder die thuiskwamen in de wagen en nog even bij een kop thee alle dingen van de dag bepraatten. Hoe de oude leeuwin naar dat kleinste jong van haar had gebeten en hoe de mooie Henri van het draadnummer bijna was gevallen, maar zich nog net had gegrepen. En dat pappa Schultze zijn dochters weer eens de huid vol gescholden had, omdat ze trouwplannen hadden of een engagement in Spanje of Afrika konden krijgen. Of dat - nou ja, te veel om op te noemen. Vanavond zouden ze het vermoedelijk hebben gehad over Roos, want Roos moest het nu toch wel vertellen van die school. Met zo iets kon je niet blijven rondlopen, ook niet als er zo iets verschrikkelijks was gebeurd als met hun wagen.
‘Kunt U me uitleggen wat een verzekering is?’ vroeg Sjakie opeens aan de administrateur. ‘Als vader van tevoren elk jaar een som gelds had betaald omdat hij wel dacht dat zijn wagen eens zou kunnen verbranden, zouden we dan nu geld krijgen voor een nieuwe?’
Meneer Toeverlaat draaide zich naar hem en keek hem ernstig aan. ‘Je hebt het wel goed begrepen,’ zei hij. ‘Het is jammer dat je vader de laatste jaren geen premie meer heeft betaald. Nee, jongen, daar is nu niets meer aan te doen. Hard werken, dat is het enige, en de schade weer in verdienen. Over een jaar of wat zie ik jullie wel weer in een eigen wagen.’ Hij lachte Sjakie toe alsof hij had gezegd, over een paar dagen.
Sjakie keek ernstig. ‘Eén jaar komt al nooit om,’ zei hij somber.
‘Kom, kom,’ zei de administrateur. Hij keek even naar de luidspreker. ‘De voorstelling is afgelopen,’ zei hij. De laatste tonen van de muziek waren verklonken en er was nu een luid geroezemoes van stemmen en een geklap van stoelen te horen. ‘Je vader zal geen makkelijke middag hebben gehad,’ zei hij nu ook ernstig.
Sjakie zat, met het puntje van zijn tong naar buiten, op het uiterste randje van de stoel. Zijn voeten schoven onrustig heen en weer. Hij wilde zo graag iets vragen, maar hij durfde het niet. Het ging niet over Roos, want Roos was wel belangrijk,
| |
| |
maar niet zó belangrijk. Dit was het allerbelangrijkste van alles: het ging om vader, om vaders werk, om zijn grote nummer dat minder succes had dan vroeger.
‘Wat heb je nog meer op je hart?’ moedigde meneer Toeverlaat hem aan. Hij zag dat Sjakie boordevol vragen zat. Moest je dat gespannen smalle snuit zien. Zou die jongen wel genoeg eten?
‘Weet U...,’ begon Sjakie aarzelend, ‘weet U, toen de directeur dat vanochtend zei - dat van - van - nou ja, dat vaders nummer een beetje gekker moest zijn, want dat hij dan meer succes zou hebben - denkt U, dat hij gelijk had, de directeur bedoel ik? Denkt U dat vader eigenlijk niet zo'n erg goeie clown is of liever gezegd denkt U dat hij nog beter zou moeten zijn om lang publiek te trekken? Zou het met vader zo kunnen gaan als met de vader van de Marinella's? Die nou alleen maar stalknecht is en die altijd moppert?’ Sjakies ogen keken meneer Toeverlaat groot en donker aan. Zijn lippen trilden een beetje, maar hij trok ze zo strak mogelijk.
De administrateur begon te lachen. Het was net alsof hij Sjakies vraag niet helemaal ernstig wilde nemen. Maar dat lachen hield opeens op.
‘Nee, jongen,’ zei hij, ‘dat is niet eerlijk van me, ik moet jou niet met een kluitje in het riet sturen. Ik kan met jou praten als met een groot mens.’
Hij wachtte even, verschoof iets aan de papieren op zijn bureau en ging toen verder:
‘Ik vind jouw vader een fijne kerel. Ik heb heel veel respect voor hem en ik geloof, dat hij een bijzonder goede clown zou kunnen zijn, nog beter dan hij nu is. Zijn werk is voldoende en ik geloof niet dat je bang hoeft zijn - als je vanmiddag hebt geluisterd, weet je dat het ook vandaag goed is gegaan, beter zelfs dan de vorige dagen. Omdat het heilige moeten er achter zat, hij werkte onder druk en dat kan voor een artiest heel best zijn. Maar...’
Hij hield weer op en schoof wat naar voren op zijn stoel. Het leek wel alsof hij aarzelde. Maar toen ging hij toch door:
‘Weet je, jullie moesten je vader wat meer rust geven. Dat slaat niet op jou en Roos. Maar het is voor jouw vader moeilijk zich te concentreren, met die belhamels om zich heen en
| |
| |
die schreeuwende baby - en ik mag je moeder graag lijden, maar zij behoort niet tot de gemakkelijkste - een man, die werken moet zoals jouw vader, moet eens kunnen nadenken, hij moet nieuwe tricks en grappen kunnen verzinnen en hij moet die kunnen uitwerken. Dat is moeilijk met een eh - levendig persoontje als jouw moeder, die bovendien nog wel eens zegt: “Bertrand, haal eens even een kilo Brusselse kooltjes”, en met jongens die de ene dag een ruit ingooien, de andere dag in het water vallen en de derde dag iedereen buikpijn bezorgen van het lachen.’
Sjakie keek hem al lang niet meer aan, hij zat met neergeslagen ogen naar de neuzen van zijn sandalen te kijken. Hij bewoog zich ongemakkelijk op de gladde zitting van de stoel.
‘Jongen, ik zou misschien tegen je moeten zeggen: maak je niet ongerust, alles komt dik voor elkaar. Maar aan de andere kant: je bent al twaalf. Roos zal binnenkort zowat de hele dag naar school zijn. Ja, kijk me nou maar niet zo aan, jij wist niet dat ik ervan wist, hè? Maar goed, ik geloof dus dat ik er wel goed aan doe over het werk van je vader eerlijk en open met je te spreken, nu ik zie dat je er zelf toch ook al over nadenkt. Misschien kun jij je vader helpen, jongen. Je zou niet de eerste zoon zijn die zijn vader helpt. En ik geloof dat jij daarvoor in de wieg bent gelegd.’
Sjakie bloosde bij die woorden, hij keek meneer Toeverlaat weer aan en begon verlegen te lachen. ‘'k Zou niet weten hoe,’ zei hij onbehouwen.
‘Let maar eens op, dat is al wat ik je kan zeggen,’ antwoordde de administrateur, ‘en nu moet ik gauw weer aan mijn werk, want de directeur wil vanavond nog deze statistieken hebben.’
Sjakie keek nieuwsgierig naar de papieren vol cijfertjes. ‘Wat zijn statistieken?’ vroeg hij, want hij had geen zin hier weg te gaan. Hij wilde liefst pas bij tante Willemientje aankomen als de pannekoeken gaar waren.
‘Volgende keer,’ lachte de administrateur.
‘Morgen op de les?’ vroeg Sjakie.
‘Desnoods morgen op de les,’ antwoordde meneer Toeverlaat nu enigszins kortaf. - ‘Ik weet niet zeker of ik morgen mijn werk wel zal afhebben,’ zeurde Sjakie verder.
| |
| |
‘Als je nou maar wil verdwijnen,’ zei de administrateur nu werkelijk ongeduldig en hij wuifde hem weg met zijn hoornen bril waarvan hij roekeloos één been vasthield.
‘Zo gaat die bril van U vast gauw kapot,’ zei Sjakie vlug, terwijl hij nu als een aal naar de deur glipte. Als hij toch weg moest, dan liefst als overwinnaar.
Meneer Toeverlaat gunde hem het laatste woord en boog zich over zijn statistieken.
Buiten op de gang voelde Sjakie zich verloren. Alles was leeg en koud en donker. Aarzelend schoof hij tussen de gordijnen in de entree voor het publiek. Daar lag de piste, geheimzinnig en verlaten, er brandde nog maar een zwakke lamp in de nok van het circus. Rondom stonden de rijen en rijen lege stoelen. Boven in stommelde iemand, Sjakie schrok even. Zeker iemand die verloren voorwerpen zocht.
Hij stapte over de rand van de piste. Nu was opeens de grond onder zijn voeten mul en heel zacht. Niemand kon hem horen lopen. Opeens piepte er een klapstoel. Daar zat Roos, in haar dooie eentje!
Zij wenkte hem en hij liep er heen. Hij ging naast haar zitten.
‘Ik heb het je nog niet eens allemaal verteld,’ zei ze zacht. ‘Maar de volgende week ga ik dus naar school. Ik heb echt examen moeten doen en ik kom in de zevende klas. Ik was helemaal niet achter en van sommige dingen wist ik veel meer dan hoefde.’
‘Heb je het al aan vader en moeder verteld?’ fluisterde hij.
Zij schudde haar hoofd. ‘Aan vader niet,’ zei ze zacht. ‘Daar moet ik een rustig ogenblik voor afwachten. - Aan moeder wel,’ voegde zij er na zekere aarzeling aan toe.
‘En?’ vroeg Sjakie gretig.
‘Ze zei dat het goed was. Maar ze zei het zo anders als anders. Zo zonder muziek in haar stem, zal ik maar zeggen. Je weet hoe moeder is, het is net alsof ze de hele dag belletjes moet blazen, maar nu helemaal niet. Zij leek een beetje op die vissige juffrouw van de garderobe.’
‘Het is misschien wel goed als moeder eens wat minder belletjes blaast,’ zei Sjakie wijsgerig en hij dacht aan de woor- | |
| |
den van meneer Toeverlaat. ‘Vader moet eens een beetje meer rust hebben.’
‘Hoor hém!’ hoonde Roos opeens. ‘Je lijkt wel tachtig, jongen! Je bent niet goed snik.’
Sjakie zweeg beledigd. Oók goed - dan zei hij maar niks.
‘Ga mee,’ zei Roos en ze pakte zijn hand. ‘Ik breng je naar tante Willemientje.’
Sjakie rukte zich los. ‘Ga jij maar,’ zei hij nors. ‘Ik blijf hier zitten totdat iemand me komt vertellen dat het naar pannekoeken ruikt. Ik ga nou niet opzitten en pootjes geven.’
‘Zoals je wilt,’ zei Roos koel. Maar zachter voegde zij er aan toe: ‘Ik ga nou toch maar even kijken of ik vader kan vinden. Om het hem te vertellen.’
Sjakie bleef nukkig zitten, terwijl Roos opstond en - omdat zij hem niet voorbij wilde dringen - de hele rij lege stoelen langs schoof en bij het trapje naar beneden de twee treedjes afsprong. Zij liep langs de pisterand en voor ze achter het rode gordijn verdween, riep ze achterom:
‘Dat 's waar ook, kapitein Gabriël heeft naar je gevraagd. Of jij hem soms wilt helpen bij het voederen van de jonge leeuwtjes - Sultana weigert haar kinderen te verzorgen.’
De jongen gromde iets onverstaanbaars. Hij probeerde onverschillig te doen, maar zijn hart was met een bonk tegen zijn ribben gesprongen. Kapitein Gabriël helpen met de leeuwewelpen! Hij wist niets wat hij liever deed!
Roos was ondertussen naar achteren gelopen om haar vader te zoeken. Ik moet hem vertellen van die school, dacht ze, en dat ik op allerlei vragen moest antwoorden en hoe goed het ging - misschien is hij dan toch weer een beetje blij. Maar toen zij even later vader Nicolaas met het koffertje in de hand over het terrein zag lopen, naar een van de lege pakwagens toe, had zij niet het hart hem achterna te hollen. Aan zijn rug was te zien hoe moe hij was. En hij liep bijna net zo als in de piste, wanneer hij zijn te grote clownsschoenen aanhad - dat had zij nog nooit eerder zo gezien.
|
|