Het verloren koffertje
(1967)–An Rutgers van der Loeff–
[pagina 16]
| |
2De middagvoorstelling was begonnen. Hier buiten bij de wagens kon je zacht de muziek horen. Daaraan wist je ook precies welk nummer nu binnen was. De vrijheidsdressuur van de paarden was geweest en nu waren de Marinella's bezig. Sjakie voelde zelfs hierbuiten een rilling langs zijn rug gaan van spanning. Daar heel in de hoogte werkten ze nu - het publiek zat altijd doodstil, met open monden. En als het héél spannend werd zweeg zelfs de muziek. Dan trilde er alleen een zachte roffel... Nu - nu - daar ging de roffel. Sjakie, die voorover gebogen op een krukje zat, met de ellebogen op de knieën, schoot overeind. Hij zat altijd in angst. De Marinella's waren mooi - in hun zilveren tricots leken ze wel op meeuwen, vliegende en duikende meeuwen. Jammer dat de nok van het circus niet blauw was geschilderd, maar toen hij dat laatst tegen meneer Toeverlaat had gezegd, was die gaan lachen, wel vriendelijk, hoor, maar toch gaan lachen. En als iemand ging lachen om je ideeën, och, dan hield je verder je mond. Maar dat van die meeuwen was waar. Alleen voor meeuwen was het vliegen niet zo gevaarlijk. En de Marinella's hadden wel een vangnet onder zich, maar dan nog kon je gemeen terechtkomen. Sjakie had het een keer meegemaakt - dat was toen die kleine Vera van het trio Wamacker was gevallen - zij had iets in haar rug bezeerd, een wervel of zo, en zij had een heel jaar niet kunnen werken. Doodsbleek was zij naar buiten gedragen, zij leek wel Sneeuwwitje. Sjakie had zijn hart voelen bonzen toen hij dat zag. Hij stond met zijn vader in de ruitergang achter het gordijn, samen wachtten ze op zijn vaders nummer. Hij, Sjakie, mocht telkens de muziekinstrumenten aangeven die zijn vader om beurten bespeelde. Eerst de cello die uit elkaar barstte en dan dat piepkleine viooltje en ten slotte die gekke harmonika waar allemaal rook uitkwam. Maar die keer dat de kleine Vera Wamacker was gevallen was alles een beetje anders gelopen. De directeur had zijn vader | |
[pagina 17]
| |
meteen de piste ingestuurd om gekheid te gaan maken en zijn vader, die met tranen in de ogen naar het wegdragen van dat kleine doodsbleke meisje had staan kijken, maakte zulke malle buitelingen en grollen dat het publiek loeide van het lachen. Ze waren meteen vergeten dat die kleine Vera gevallen was. Maar dat was ook precies de bedoeling. Het publiek moest lachen en je moest alles van jezelf vergeten als je in de piste was. Sjakie zuchtte. Hij schuifelde zijn voeten over elkaar en fronste zijn wenkbrauwen. Het zou voor vader vandaag niet gemakkelijk zijn. ‘Rot,’ mompelde hij zachtjes voor zichzelf, ‘echt rot voor vader.’ Hoever waren ze nou? Hij spitste zijn oren. Hoor, daar klonk de langzame galop van het voltige-nummer. Dat was het nummer van Hans van de spreekstalmeester. Hij was pas zestien jaar, maar hij sprong en buitelde op de deinende paarderug als de beste. Hij raapte zakdoekjes alsof het strooigoed was en hij stond op zijn schouder op de nek van het paard alsof hij nooit iets anders had gedaan. Hans was een binnenvetter, hij oefende, oefende en oefende, en opeens had hij weer een nieuwe trick. Hans zou het ver brengen in de circuswereld, reken maar! Verder dan hij, Sjakie. Moest je Hans' spierballen eens zien! En dan die stokjes van hem er naast. Sjakie betastte zijn eigen armen vol misprijzen, hij schudde zijn hoofd en stak zijn onderlip naar voren. ‘Prut,’ mopperde hij, ‘geen cent waard.’ Moest je de verhalen horen van alles wat Hans al deed toen híj nog maar twaalf was. Toen sprong hij al door brandende hoepels boven op de rug van het vospaard Ilonar - die was toen nog niet kreupel. En dansen kon hij, en jongleren met vier ballen en flickflacks en voorwaartse salto's maken. Sjakie moest opeens lachen. Eric en Louis sprongen ook salto's, ze sprongen zelfs de dubbele en ze werkten op de trampolin en dat was héél wat voor zulke jonge kereltjes, maar een ruzie dat ze er altijd bij hadden! ‘Ga weg, het is mijn beurt!’ ‘Nietes! Ik moet!’ Sjakie grijnsde zachtjes. Rare broertjes had hij, maar ze zouden het wel tot iets brengen. Er zat tenminste pit in. Veel meer dan in hém, Sjakie. Hij zuchtte weer en begon met zijn tenen te spelen. Die | |
[pagina 18]
| |
waren tenminste lenig. Die waren zelfs reusachtig lenig. Hij lachte. Misschien kon hij eens een trick verzinnen met tien stuiters tussen zijn tenen. Tien? Nee, dat kon natuurlijk niet. Acht moesten het er zijn. Maar ja, zou er iemand naar kijken? Naar een artiest met stuiters tussen zijn tenen? Het toonde niet in de piste. Je moest groter werk doen. Sjakie schoof weer in zijn sandalen en ging opnieuw met de ellebogen op zijn knieën zitten. Hij wachtte op Roos, maar het duurde wel lang. Ondertussen staarde hij naar de kale kruin van de iep naast het Gebouw en maakte zich zorgen over de toekomst. Als het met zijn vader eens net zo ging als met de vader van de Marinella's! Dat was niet in te denken. Tranen kwamen in zijn ogen. Als hij die oude knorrige man in zijn uniform van stalknecht zag rondsloffen, draaide zijn hart gewoon om. Want de vader van de Marinella's was vroeger een beroemde clown geweest. En hun moeder een koorddanseres. Maar de een was ziek geworden, en de ander was gevallen en nu konden ze geen van beiden meer werken. Hun dochters moesten het brood verdienen en je kon in hun wagen wat dikwijls ruzie horen, akelig gewoon. De Marinella's wilden weg, liefst ver weg. Ze konden een engagement in Spanje krijgen, iedereen wist ervan en zei: ga toch! Maar hun vader en hun moeder hielden hen tegen, want die zouden niet mee kunnen. Soms kreeg je echt medelijden met ze, met alle vier, maar dan moest je de Marinella's in de piste zien lachen als ze bedankten voor het applaus. En trouwens ook onder hun werk - steeds maar glimlachen en stralen! Knap hoor, maar ja, als je een goed circusartiest wilde worden, was dat het eerste wat je leren moest. ‘Je moet je publiek kunnen nemen,’ zo noemde tante Willemientje dat. Nou en die wist het! Het publiek wilde alleen maar een lach zien. Of je achteraf in je wagen een huilbui kreeg, dat deed er niet toe. Sjakie stond op en begon rusteloos heen en weer te slenteren. Hoe zou vader het er nou afbrengen? Goed natuurlijk, want hij was een reuze artiest en het was zijn eer te na dat ze iets aan hem zouden kunnen merken. Vader was altijd nogal een stille - zelfs als clown was hij een stille, hij schreeuwde en lawaaide niet zoals Sjakie in zijn leven al zoveel andere clowns had horen doen, vader deed het met zijn gezicht, zijn wenkbrauwen, | |
[pagina 19]
| |
zijn gebaren - eigenlijk speelde vader pantomime en hij deed het zo knap dat iedereen begreep wat hij bedoelde. Nou ja, iedereen, iedereen - was dat nou maar zo. De mensen waren soms zo dom - als vader iets heel fijns deed, lachten er soms maar een paar en andere keren, als vader iets deed wat eigenlijk nogal flauw was, dan lachte iedereen heel hard. Sjakie boorde peinzend met zijn voet een gat in het plat getrapte, modderige grasveld en schudde afkeurend het hoofd. Hij schrok heftig op, toen er achter hem opeens een klets water uit een deur werd gesmeten. Dat was Frau Schultze die zeker d'r aardappels had geschild. ‘Mens, maak d'r geen zwembad van!’ mopperde Sjakie kwaad. Hij ging weer naar zijn krukje en begon ijverig zijn vingers door elkaar te vlechten. Het was maar een goed ding, dat zijn vingers zo lenig waren, net als zijn tenen, want je kon toch maar nooit weten wat je er mee zou kunnen doen. Straks ging hij ook nog maar even wat handstandjes maken daar achter de wagen van meneer Toeverlaat, dan kregen Louis en Eric hem niet zo gauw in de gaten als ze soms naar buiten kwamen. Die waren nou natuurlijk in de stallen aan het rondscharrelen. Toch wel fijn - samen mochten ze het jonge poney-veulen aan de bezoekers laten zien. In de pauze kwam er heel wat publiek in de stallen kijken en reken maar dat er altijd wel wat afviel voor die twee, die zich zo schijnheilig en lollig konden voordoen als ze wilden. Sjakies gezicht drukte de grootste minachting uit. ‘Nep!’ zei hij hardop. Verdraaid, wat duurde het lang voordat Roos kwam. Sjakie stond op en slenterde naar de wagen toe. Kijk, daar zat de poes van tante Willemientje weer op het trapje. Als hij dat beest nou toch eens zou kunnen trainen, hè! Al sprong ie maar door één hoepeltje heen! Maar niks, altijd ging die kat de mensen uit de weg, ook tante Willemientje zelf slipte dat beest tussen de vingers door en dat wilde wat zeggen, want alle dieren wilden zich altijd door haar laten vertroetelen. Moest je de olifanten zoetsappig met hun slurven zien hengelen als zij bij hen in de buurt kwam. Vooral Katinka, dat was een goochemerd - nou ja, en een reuze goeierd ook. Toch kon Katinka reuze meppen met haar slurf uitdelen als Aïda iets deed wat haar niet beviel, en dan had ze meestal nog gelijk ook. | |
[pagina 20]
| |
Grappig toch dat olifanten zich altijd lieten leiden door de verstandigste onder hen. Was dat met mensen ook maar zo! Sjakie zuchtte maar weer eens, want hij wist best dat het onder de mensen niet zo was. Bij hen thuis in de wagen was vader vast wel de verstandigste, maar op de een of andere manier gebeurde meestal wat moeder wilde; en bij de Marinella's was die oudste zuster met het rode haar de verstandigste, dat kon je zó zien, maar die ouwe brompot van een vader van d'r speelde de baas in nummer achttien. Sjakie wierp een verontwaardigde blik op wagen 18, maar veel zin had het niet, want de oude Schultze, zoals de vader van de Marinella's heel gewoon heette, deed dienst als stalknecht en had op het ogenblik net als de anderen zijn handen vol. Welk nummer was nou binnen? Hoor! Dat was die opwindende muziek van de cowboy-act van The Elsom Brothers - tenminste, zo noemden ze zich, maar het waren gewoon lui die Simons, Jansen en Verkerk heten. Maar een nummer dat ze maakten! Piekfijn! Hoor maar, je kon hun zwepen horen knallen. Sjakie trok zijn wenkbrauwen op en zat, wiebelend op zijn smalle achterste, goedkeurend te knikken. En al wiebelend bedacht hij: met lasso's werken, dat kon hij, Sjakie, misschien ook nog wel eens leren, en met de zweep. Hij kon tenslotte al aardig met de chambrièreGa naar voetnoot* overweg, dat was tenminste iets waarmee hij Eric en Louis ver vooruit was. Die mochten nog niet eens de chambrière aanraken. Ze zouden er ook niks van terecht brengen. Maar hij, Sjakie, had het al aardig te pakken. De stalmeester knelde een zilveren gulden tussen de kier van een van de staldeuren en warempel, Sjakie sloeg het ding er al drie keer van de tien tussenuit. Maar daar had hij nou ook al een half jaar lang elke dag op geoefend. In het begin had het huilen hem nader gestaan dan het lachen, de slag van de zweep was hem veel te lang. Maar toen had de directeur zelf hem een andere, kortere chambrière te leen gegeven, dezelfde waarmee Isolde moest oefenen. Stom kind, die Isolde. ‘Snap niet dat Roos vriendin met d'r is,’ prevelde Sjakie mistroostig. Dat wurm kreeg alle kansen, | |
[pagina 21]
| |
mocht aan de longe een parforce-act oefenen, maar dacht je dat zij het leuk vond? Met zo'n lang gezicht moest ze er elke morgen bij gesleept worden. Nou, als ze hém de kans eens gaven, dan zou je eens wat anders zien. Balanceren op een galopperend paard kon hij best en z'n knie-werk was ook niet slecht, omdat hij zo licht als een meisje was. ‘Jongen, als je het echt wilt, krijg je die kans nog wel eens. Eerst meer oefenen, salto's maken, grondgymnastiek, ademhalingsoefeningen - net zo lang tot ze wat in je zien. Misschien mag je dan wel samen met Isolde trainen.’ Hoe lang was dat nou alweer geleden dat zijn vader dat tegen 'm had gezegd. O, minstens al een jaar geleden, minstens! Een eeuwigheid! Sjakie schopte naar een steentje. Stom ding, zo'n steentje. Stom kind, die Isolde. En een stommerd was hij zelf ook, dat hij nog altijd zo'n beetje hoopte. Hij wist toch zelf dat hij klein en onooglijk was, dat zijn spieren nauwelijks sterker werden, hóé geweldig hard hij ook oefende. Eric en Louis sprongen flickflacks alsof het niets was - hij was er zelfs nog nooit aan toe gekomen. Eric en Louis maakten de plank, voor- en achterwaarts, als volleerde acrobaten. Eric en Louis oefenden nou op de dubbele salto - monsieur Mazarin nam ze aan de longe en ze brachten er waarachtig nog wat van terecht ook. Nou, daar hoefde hij, Sjakie, niet eens aan te denken. Hoe graag hij ook wou. Soms werd hij haast misselijk van het willen, zó verlangde hij er naar de spieren van zijn lichaam te kunnen gebruiken zoals de anderen. En nou helemaal. Stel je voor dat het met vader eens mis ging? Dat vader geen succes meer zou hebben? De directeur had zich versproken vanmorgen - maar Sjakie wist dat er iets van waar was. En vader was nogal zo blij geweest met dit hernieuwde engagement. Helemaal uit Frankrijk waren ze ervoor gekomen. Dat kleine rommelige circus, waarmee ze daar een paar maanden hadden gereisd, had vader niet prettig gevonden. Ze hadden het geen van allen prettig gevonden trouwens, alleen zijn moeder, die was graag in Frankrijk. Maar dat kwam omdat zij er zelf geboren was. Dat maakte verschil. En zij was niet echt uit een circusfamilie, dat maakte óók verschil. Als je in de wagen geboren was, dan bekeek je alles anders. Dan was er niet een plek waar je je meer thuis voelde | |
[pagina 22]
| |
dan ergens anders. Nou ja, je eigen wagen natuurlijk, maar dat was wat anders. Je eigen wagen... Sjakie voelde meteen weer de tranen achter zijn oogleden branden. Gelukkig maar dat de directeur hun wagen meteen door een trekker had laten wegslepen. ‘Daar moeten we niet aldoor tegenaan kijken,’ had hij gezegd. En madame Thierrez had geroepen: ‘Monsieur Dettmayèèr, alstublieft, laat die as in de wiend strooien, anders krijgen we nog meer ongeluuk!’ En toen had tante Willemientje haastig een kruis geslagen. Nou ja, weg was ie nou in ieder geval. Je zag 'm tenminste niet meer. En hun geredde bullen waren in een lege pakwagen gezet. Dat hij, Sjakie, nou uitgerekend in de wagen van tante Willemientje moest! O, een best mens, hoor, maar... maar... zo aanhalig, wist hij opeens. Zo... zo... poezelig, besloot hij. Sjakie schudde zich even als een nat gespoten hond en sprong op, alsof hij er zo vandaan zou kunnen lopen. Maar even later stond hij weer stil; 't was toch gemeen van 'm, want zij had hem beloofd voor het avondeten pannekoeken te bakken. Daar was hij gek op. Heel zoet, en dan met kaneel. En zo knapperig uit de pan op je bord. Gebloemde borden had tante Willemientje. En massa's geborduurde kussens en schilderijtjes aan de wand en een geweldig tijgervel op de vloer, dat had ze nog gekregen van haar overleden man die roofdier-dompteur was geweest. Hij had zelf die tijger moeten doodschieten, omdat het dier kramp had gekregen en levensgevaarlijk was geworden. Het was zijn lievelingsdier geweest en daarom had hij de vacht laten prepareren en als een cadeautje aan zijn vrouw gegeven. Het moest een reuze fijne man zijn geweest en het was jammer dat hij nu dood was. Bloedvergiftiging door een schram - een van z'n mooie tijgers had naar hem geklauwd, in opwinding, alleen maar omdat er tijdens een voorstelling iets aan de lichten had gemankeerd. Een ongeluk lag in een klein hoekje, dat had je nou vanochtend ook gezien. ‘O hee, als moeder nou maar es elastiekjes om die wijde kimono-mouwen van 'r wou doen!’ Hoe vaak slierde ze niet een kopje tegen de grond, of een beker melk, en dan kon Nora de | |
[pagina 23]
| |
boel maar weer oplikken. Niet dat het malle beest er niet gek op was! Je hoefde maar ‘Hier, Nora! Koffie!’ te roepen en ze kwam aanhollen, overal vandaan, ergens van het terrein, uit de stallen of waar ze ook rondzwierf. Maar al had je nou ook vanochtend tien keer ‘Koffie!’ geroepen, ze zou niet zijn gekomen. Zó was ze geschrokken. ‘Voor vuur zijn alle dieren bang. En mensen ook.’ Hij had tenminste zelf op z'n benen staan trillen als een juffershondje. En in meneer Toeverlaats bureau had hij zitten slikken en slikken om zijn tranen weg te krijgen. Eigenlijk idioot, want wat gaf het nou of je eens even flink huilde. Nou ja, hij had het dan tenslotte ook maar gedaan en dat had lekker opgelucht - maar dat merkte je achteraf pas. Kijk, hier had hun wagen nou gestaan. Je zag nog de diepe sporen in de kledder. Sjakie stond maar te staren en dacht: ‘Als Roos thuiskomt, wat zou ze dan wel zeggen?’ Geen mens wist waar Roos was - behalve hij. Even speelde er een olijk lachje om zijn mond, maar het trilde weer gauw weg. Want wat zou Roos zeggen? Alles van 'r was verbrand, haar jurken, haar boeken, dat ouwe witfluwelen konijn dat ze nog had van ik-weet-niet-hoe lang geleden, en haar eigen programma-verzameling en haar balletschoenen en die stomme groene waaier die ze boven haar bed had vastgeprikt. Hij had het ding altijd afschuwelijk gevonden, maar nou ja, smaken verschillen en meisjes vonden nou eenmaal andere dingen mooi dan jongens. Trouwens, ze had die waaier gekregen van mevrouw Strassburger die eens bij hen op bezoek was gekomen en dat was toen een heel ding geweest. Vader had nog gehoopt een engagement bij Strassburger te krijgen, maar dat was nooit gebeurd. Dat zou ook te mooi zijn geweest. Te mooie dingen gebeurden haast nooit. Sjakie schopte weer een paar steentjes voort en toen opeens ging hij op zijn handen staan en zwaaide zijn voeten omhoog tegen de wand van wagen 16. Het was de wagen van de tentmeester, en zijn vrouw zou de vuile voetsporen wel weer komen afschrobben. Sjakie grinnikte, terwijl hij op zijn handen stond. Zijn hoofd liep rood aan. Vooruit, nou maar weer wat anders. Een rondade maken, dat kon hij ook, vooruit! En als een rad draaide Sjakie weer terug naar het midden van het | |
[pagina 24]
| |
terrein, totdat hij vlak naast zijn krukje weer op zijn voeten sprong. Hij keek snel om zich heen, er was niemand die naar hem keek, daarom maakte hij een kleine buiging, voegde er een paar sierlijke armbewegingen aan toe en glimlachte omhoog en in 't rond, alsof er heel veel mensen naar hem keken, voor wie hij zijn compliment moest maken. Wat was het stil. Alleen wat mussen kwetterden boven de dampende mesthoop achter de stallen. Geen mens was te zien. Iedereen was in of bij de voorstelling. Allemaal waren ze druk bezig. Hoor, daar klonk de muziek van de Hongaarse Post. Die werd weer door Hans gereden. Dat wás me wat, als je zestien jaar was en al twee nummers in de piste bracht! Sjakie tuitte zijn lippen, alsof hij iets heel lekkers proefde. Daarna maakte hij nog een buiging, met een glimlach naar omhoog die al zijn tanden bloot liet. Zzz-t - daar vloog een troepje mussen van het tentdak van de stallen af, zeker genoeg gegeten. Die gingen nu zo maar ergens heen, helemaal zo maar... ‘Zeg, wat sta jij daar idioot te doen?’ Dat was Roos. Wat een nuchtere, droge stem had ze toch altijd. ‘Ik? Niks.’ Roos was het terrein van opzij komen oplopen, van het parkeerterrein af. Zou ze nog niets gezien hebben? En waar was Isolde? Die was toch meegegaan. ‘Waar is Isolde, zeg?’ ‘Bij haar tan -.’ Roos maakte de zin niet af. Zij gilde en sloeg haar handen voor haar mond. ‘Waar is de wagen?’ ‘Weg,’ antwoordde Sjakie. ‘Wees niet flauw, dat kan niet.’ ‘Er is iets gebeurd vanochtend. Brand.’ ‘'t Is niet waar!’ Roos schreeuwde het uit. ‘Het is wel waar,’ zei Sjakie zo rustig mogelijk. Hij kreeg Warempel zin om weer mee te gaan huilen. ‘Maar er is niemand gewond of verbrand of zo iets. Het kwam eigenlijk allemaal door Nora en -’ ‘O, was ik maar niet weggegaan,’ jammerde Roos, terwijl ze op de grond stampte. ‘Als ik er was geweest, was het vast niet gebeurd.’ ‘Nou, verbeelding heb je wel,’ mopperde Sjakie. ‘Heeft Hugo'tje niks? Geen brandwonden? Geen schrik | |
[pagina 25]
| |
voor z'n leven? Dat kan geweldig erg zijn bij babies.’ Roos stond handenwringend te trappelen. ‘Hou je een beetje bedaard,’ snauwde Sjakie haar ongeduldig toe. ‘Je maakt waarachtig meer drukte dan het hele circus bij elkaar. Nee, Hugo'tje heeft niks. Hij is met moeder op 't ogenblik bij oom Hagedoorn, op de costuumzolder. Ga d'r maar heen, want moeder heeft van iedereen zenuwstillende middeltjes gekregen en daar kan jij ook wel wat van gebruiken, sufferd.’ Roos stond nu zachtjes te huilen. Ze keek niet eens kwaad om dat ‘sufferd’. Ze begreep ook best dat Sjakie wat zenuwachtig was. Roos begreep altijd akelig veel. ‘Vertel eens van die school?’ begon Sjakie voorzichtig. Roos trok haar schouders op. ‘Dat kan me nou toch niks meer schelen,’ zei ze kwaad. ‘Mag je d'r op komen?’ Zij knikte kort ja. ‘Maar als we onze wagen weer hadden, zou ik die hele school er aan willen geven,’ huilde ze opeens weer hard. Zij haalde een zakdoek uit haar mantelzak. Roos had altijd een zakdoek bij zich. Roos poetste ook altijd haar schoenen. ‘En je hebt zo lang naar een echte school verlangd,’ zei Sjakie zacht. Roos schokschouderde. Zij stopte de zakdoek als een propje in haar mond en beet er op. ‘We hebben de fluitketel nog,’ begon Sjakie weer. ‘En onze dekens en matrassen en de plant van moeder en het portret van grootvader en - en ja, vaders koffertje met zijn costuum hebben we ook nog. Daar heeft Eric aan gedacht en dat is reuze belangrijk, vind je niet? En drie stoelen en vaders doos met foto's en programma's...’ Roos keek hem aan en nam de prop uit haar mond. ‘Nog meer?’ vroeg ze. ‘Nee, eigenlijk niet meer,’ antwoordde Sjakie, terwijl hij naar de grond keek. Hij had om dat konijn van 'r moeten denken, of om die waaier, of hij had al haar boeken uit het raam moeten smijten. Als hij een beetje flinker was geweest, zou het misschien best nog gekund hebben. Maar die rook stak zo in je ogen en het werd zo heet... | |
[pagina 26]
| |
‘Is er niks - niks van mij gered?’ vroeg Roos zachtjes. Sjakie schudde zijn hoofd. Hij boorde een voet in de modder. Het was toch ook wel - hij kon geen woord bedenken dat misselijk genoeg was. Roos paste altijd zo goed op hun spullen. Als hij weg was geweest om te vragen of hij deze winter hier in de stad op school mocht, en als Roos thuis was gebleven, zou ze vast zijn visgerei hebben gered. En in plaats van de pan soep, zou ze bij voorbeeld de klok hebben gered of een heleboel kleren. Moeder had nu een jurk van madame Thierrez gekregen die haar veel te lang was. De vrouw van de kapelmeester zou er vanmiddag een zoom in naaien. En- ‘Hoe is het gekomen?’ vroeg Roos die nu niet meer huilde. ‘Want wat je van Nora zei was natuurlijk onzin. Een hond sticht geen brand.’ ‘Ik heb niet gezegd dat er brand gesticht is,’ zei Sjakie kwaad. ‘Moet je beter luisteren, kind. Het was allemaal een ongeluk, dat snap je toch óók wel?’ Verdraaid, het was ook zo beroerd het haar allemaal te moeten vertellen. Zij had nog gelijk ook, als ze zei dat het niet zou zijn gebeurd als zij thuis was geweest. Roos was veel practischer dan moeder. Trouwens, als Roos er was geweest, zou moeder op een stoel een sigaretje hebben zitten roken en Roos zou de koffie hebben gezet. ‘Zeg, de cantine-chef heeft vandaag gratis koffie geschonken,’ vertelde hij opeens. ‘Wie weet geeft hij jou ook nog wat, als je er nu gauw heen gaat.’ ‘Geen haar op m'n hoofd dat er aan denkt,’ antwoordde Roos kortaf. ‘Zeg eens,’ zei Sjakie weer, ‘weet jij eigenlijk precies wat een verzekering is? Vader zei, dat we niet verzekerd zijn en de directeur was er reuze nijdig om. Vader zei dat hij er geen geld voor had. Maar hoe zit dat nou, want als we verzekerd waren krégen we toch geld?’ Roos keek hem even medelijdend aan. Die jongen was nou warempel al twaalf jaar en hij wist niets van verzekeringen af. ‘Kijk eens,’ begon ze met niet al te veel geduld, maar toch wel met goede wil. ‘Als wij geld willen krijgen, omdat onze wagen verbrandt, moeten we daar eerst voor betaald hebben, dat kan een klein kind uitrekenen.’ | |
[pagina 27]
| |
‘Ja maar als we nou niet wéten dat onze wagen zal verbranden, dan ga je daar toch niet eerst voor betalen,’ protesteerde Sjakie. ‘Dan lijkt het wel alsof je wil dat ie zal verbranden.’ ‘Nee,’ antwoordde Roos al iets ongeduldiger, ‘je betaalt elk jaar een som gelds voor de káns dat je wagen verbrandt. Dat noemen ze -’ ‘Een som gelds, een som gelds,’ foeterde Sjakie, ‘je lijkt wel een rekenboekie. Daar heeft meneer Toeverlaat me nou genoeg mee op m'n nek gezeten.’ ‘Wees jij maar blij dat hij je les heeft gegeven,’ snibde Roos ogenblikkelijk terug, ‘anders was je nog dommer dan je nu al bent.’ Zij liep enkele passen in de richting van de plek waar hun wagen had gestaan, maar hield opeens in. ‘Hè jakkes, laten we nou niet zo flauw doen,’ zei ze met een stem die plotseling heel anders klonk, een beetje bevend en onzeker. ‘Waar moeten we nou naar toe, Sjakie? Hoe moeten we wonen? En waar slapen we vannacht?’ Sjakie schaamde zich nu ook dat hij kwaad was geworden. ‘Jij slaapt in de directiewagen, omdat je een vriendin van Isolde bent. Ik bij tante Willemientje en die heeft beloofd vanavond pannekoeken voor me te bakken. Eric bij kapitein Gabriël en Louis bij - verroest, dat weet ik niet meer. Eerst zou hij bij de tentmeester komen en toen weer niet, en oom Hagedoorn wou hem natuurlijk helemáál niet hebben en - o ja, ik weet het al weer, hij komt bij de Marinella's.’ Het laatste kwam er achteloos uit. Maar Sjakie had een hoogrode kleur gekregen bij dit verhaal, zijn stem haperde even en voor geen goud ter wereld zou hij zichzelf hebben willen toegeven dat hij jaloers was op Louis. Dat kleine mispunt bij de Marinella's! Nou ja, van de herrie in die wagen zou hij ook wel zijn deel krijgen, maar hij was ondertussen dan toch maar bij juffrouw Mistrela... ‘En moeder met Hugo'tje?’ vroeg Roos. ‘Bij oom Hagedoorn. En vader mocht daar ook, als hij onder de tafel wou slapen, maar hij zou zelf wel kijken, zei hij. Ik geloof dat hij liever bij de olifanten gaat.’ ‘Ik denk dat hij dat prettiger vindt, dan voelt hij zich vrijer,’ zei Roos wijs. Zij trok een knoop van haar mantel. ‘Anders verlies ik 'm,’ | |
[pagina 28]
| |
zei ze, ‘die hing nog maar aan één draadje. O hemeltje, nu hebben we ook geen naaimand meer!’ Opeens kwamen de tranen weer te voorschijn, en niet maar zo'n beetje, maar nu bij stromen! Met haar rug naar hem toe stond zij met gebalde vuisten voor haar mond, bulkend van het huilen. Zo iets had Sjakie nog nooit van haar gezien. Roos, die altijd zo bedaard deed en onder alle omstandigheden zo goed wist wat ze doen moest. Aarzelend deed hij een paar stappen naar voren, heel voorzichtig stak hij zijn hand uit - totdat hij Roos' schouder raakte. Roos bleef stil staan. Sjakie schoof zijn hand voorzichtig verder, totdat die helemaal op haar schouder lag, en toen wilde hij iets zeggen, maar dat lukte niet. Er kwam geen geluid uit zijn keel. Zijn hals leek gewoon dichtgeschroefd. Hij probeerde te slikken. Gemene pijn deed dat. Hij voelde Roos' schouder beven onder zijn hand. Zij beefde natuurlijk helemaal. Het was ook wel erg. Roos had alles verloren wat zij bezat, alles wat zij zorgvuldig in veel jaren had opgespaard. Als hij nog eens geld zou verdienen, zou hij precies zo'n lelijke groene waaier voor haar kopen en... ‘Ben jij ook je hengels kwijt?’ vroeg Roos achterom met een stem waarin bijna geen klank was. ‘Ja,’ knikte hij, ‘maar och, dat spul krijg ik op een goeie dag wel weer.’ Hij deed erg heldhaftig, Sjakie, maar het ging hem toch niet zo goed af. Zijn stem klonk gek hoog. Roos draaide zich vlug om, zij keek hem aan, en toen opeens - het was eigenlijk idioot en zo iets was nog nooit tussen hen gebeurd - maar Roos boog zich plotseling naar voren en gaf hem een zoen! Hij kreeg een kleur als vuur en Roos bloosde ook en toen lachten ze allebei zo'n beetje. Sjakie keek vlug rond of niemand het gezien kon hebben, maar het was stil tussen de wagens en ook aan de kant van het Gebouw bij de stallen was geen mens te zien. Hij keek naar Roos en voelde zich eigenlijk opeens reuze blij, gek was dat, zo'n soort springerig gevoel van binnen. Maar Roos deed meteen weer erg eigenwijs. ‘Het lijkt mij het beste als ik maar eens naar moeder ga kijken. Jij amuseert je hier wel,’ zei ze. En zij liep meteen weg. ‘Wat je maar amuseren noemt!’ riep hij haar achterna. ‘Ik | |
[pagina 29]
| |
zat hier al een eeuwigheid op jou te wachten, als je dát maar weet! Ik heb heus wel wat beters te doen.’ ‘Nou?’ zei Roos nog even achterom over haar schouder met een vreemd lachje, een beetje gek verlegen. ‘Ga je gang dan maar, hoor. Ik houd je niet meer tegen.’ Zij stak haar handen in haar mantelzakken, maar ze vlogen er hetzelfde ogenblik weer uit en Roos draaide zich nog een keer naar hem om en riep vlug: ‘Nog wel bedankt, hoor, dat je op me gewacht hebt. Ik zou anders nog veel erger zijn geschrokken.’ ‘'t Is wel goed, hoor,’ zei Sjakie onverschillig en hij wuifde wat achteloos met een hand. Daarna floot hij Nora - toch eens kijken of ze nu zou komen. Daarnet was ze nog te bang. Ja hoor, daar kwam ze, maar met een hangende staart. Zij was er nog niet overheen. ‘Kom hier, mormel,’ riep Sjakie hartelijk. En hij wielde op zijn handen naar haar toe. Zou het helpen, zo'n beetje vrolijkheid? Hij sprong weer op z'n voeten, krauwde haar zachtjes over de kop en trok een paar gekke gezichten. Heel aarzelend begon het staartje te kwispelen. ‘Goed zo, meisje, toe maar,’ mompelde Sjakie. ‘We kunnen toch niet aldoor verdriet hebben? Vooruit, ga mee, vertoon je kunsten!’ Hij boog voorover en liep een moment later op zijn handen, terwijl de hond er gehoorzaam tussen door liep, van links naar rechts en van rechts naar links telkens wanneer Sjakie een hand naar voren verplaatste. Lang hielden ze het niet vol - Sjakie verloor zijn evenwicht en even later rolden ze met z'n beiden in het modderige gras. De jongen pakte de hond, duwde zijn wang tegen de koude natte neus en drukte het stevige hondelijf tegen zijn eigen mager karkas. ‘Je moet meer eten, Nora. Ik kan al je ribben voelen. Vooruit, ga mee! Koffie! Koffie!’ ![]() |
|